zat de duivel met een zwarte kap op het hoofd en horens aan weerskanten daarvan. Naast hem en naast mij zaten en lagen naakte meisjes, half gedekt met dekens of voor een kwart of helemaal niet. Enkele van hen hadden grote vleugels op de rug. Er werd door die engelen - gevallen engelen natuurlijk - aanstekelijk gegicheld en gesproken in het Frans. Ik had altijd wel gedacht dat Frans in de hel voertaal was en voelde mij niet op mijn gemak, maar toen reikte de duivel mij de hand en zei:
- ‘U bent ook laat op pad, maar dat mag niet hinderen; tijdverzitters en drankverschalkers hebben mijn sympathie, ik zeg goedenavond en heet u van harte welkom in ons theater.’
Dat was in m'n landstaal en hoewel op een stoute plaats gesproken toch een goed, hartelijk woord.
- ‘Mijn naam is Kartoes,’ zei hij vervolgens, ‘en dit is een wagen met los vrouwvolk, dat vannacht met mij feest vieren wil. U zult er wel niet op tegen hebben om mee te doen.’
Onder zijn warme woorden smolt de hel weg als sneeuw voor de zon.
Ik antwoordde: - ‘Ik ben uw man, u mag mij hebben.’
- ‘Ja, dan moet nu feitelijk de onderhandeling beginnen over uw ziel,’ zei hij duivels. Hij dacht een ogenblik na.
- ‘Geef mij eerst uw naam,’ zei hij.
Ik had enige moeite om uit mijn woorden te komen, want er hing inmiddels al een engel om mijn hals. Ik zei: - ‘Stil eens even, lieveling, silence, s'il vous plaït,’ - tegen die engel, die er niets van begreep - en toen mijn naam, die door Kartoes verstaan werd als Goede Bijker.
- ‘Prachtig,’ zei Kartoes, ‘wat goed is moet goed blijven, u zult vannacht bij de deur staan in een apekostuum om te verhinderen dat die verkeerde vrouwen ffet goede dorp inlopen en mijn naam in opspraak brengen. Ik ben weliswaar ook een verkeerde, maar ik heb niettemin nog een stand op te houden. Watu morgenvroeg wilt rondbazuinen laat ik aan u over. Een eed zal ik niet van u vergen, want het zal er zo raar toegaan dat iedere ziel, die het navertellen wil, gevaar loopt voor gek versleten te worden.’
En toen waren wij aangekomen bij het Klokhuis. Kartoes zelf bezorgde mij de huid van een chimpansé en hielp mij bij het aantrekken.
Ik zal niet zeggen wat er gebeurd is die nacht, maar ik mag hier niet verzwijgen dat ik de volgende morgen weer aan de kant van de weg stond en dat ik een oude stakker, een weduwe van in de tachtig, die op sprokkelhout uit was, op de vlucht joeg. Ze gilde als een meisje van vijftien. Ik zelf ging toen van de weeromstuit