De Gids. Jaargang 111
(1948)– [tijdschrift] Gids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 186]
| |
De buitenlandse politiek van Sovjet-RuslandGa naar voetnoot1)De buitenlandse politiek van Sovjet-Rusland heeft dezelfde drie doeleinden, waarvan men kan zeggen, dat zij aan elke buitenlandse politiek inhaerent zijn. Elk land beschouwt de buitenlandse politiek als middel om in de eerste plaats zijn eigen zelfstandigheid te handhaven, in de tweede plaats de betrekkingen met andere landen op voor zichzelf zo voordelig mogelijke wijze vorm te geven, en in de derde plaats om tot een zekere expansie te komen. Het laatste motief kan evenals de eerste twee in elke buitenlandse politiek worden aangewezen. Soms neemt het de vorm aan van rauwe aanvalslust, soms kleedt het zich in een veel onschuldiger gewaad. Maar zelfs bij een vredelievend land als het onze is dit motief niet geheel afwezig. Hoorden wij bij de gedachtenwisseling over de annexatieplannen niet bij tijd en wijle een ogenblik het motief doorklinken, dat Nederland zich door toeëigening van zekere vroeger Duitse landstreken meer armslag in de wereld, meer ‘Lebensraum’ zou kunnen verschaffen? Enkele inleidende opmerkingen over de buitenlandse politiek in het algemeen zijn gewenst om twee redenen. De huidige buitenlandse politiek is niet meer wat zij in het verleden was. Voorts draagt de buitenlandse politiek van de Sovjet-Unie zekere bijzondere kenmerken, die in het verloop van deze inleiding nader zullen worden geanalyseerd, maar waarover het goed is ook vooraf een enkel woord te zeggen. Vóór het ontstaan van de nationale staten kende men geen buitenlandse politiek in de huidige zin. In het Romeinse Rijk onder de Pax Augusta bestond geen buitenlandse politiek, of het moest dan zijn het beleid van Rome tegenover de min of meer wilde stammen, die buiten de kring van die Pax Augusta lagen. Eigenlijk kenden ook de Middeleeuwen geen buitenlandse politiek in de huidige betekenis. Door de strijd tussen ‘imperium’ en ‘sacerdotium’, tussen de macht van de keizer en de macht van de paus, speelden van tijd tot tijd factoren van nationale machtspolitiek heen, doch vóór de opkomst van de nationale staten had men niet die buitenlandse politiek met haar drie doelstellingen, waarover wij zoëven spraken. Eerst met de ontwikkeling van een | |
[pagina 187]
| |
stelsel van nationale staten in Europa komt gaandeweg ook de buitenlandse politiek in de moderne zin op. Ook daarin echter tonen zich in de tegenwoordige tijd verschuivingen. In de eerste plaats al omdat het op het ogenblik niet meer alleen gaat tussen nationale staten, maar tussen grotere, multi-nationale eenheden. Prof. E.H. CarrGa naar voetnoot1) heeft er terecht op gewezen hoe de huidige wereldpolitiek in grote trekken wordt bepaald door landen als de Verenigde Staten en de Sovjet-Unie, die tientallen volken in zich verenigen. Toch kan men ook voor hen aan de drie doeleinden van de buitenlandse politiek, die zoëven werden genoemd, vasthouden. Het domineren van enkele zeer grote mogendheden betekent echter wel, dat het stelsel van de zogenaamde invloedssferen, dat de zelfstandigheid van de kleinere nationale staten ernstig in gevaar brengt, op grote schaal herleeft en één van de grondmerken wordt van de huidige wereldsamenleving. Daarnaast is een kenmerk van het huidige verkeer tussen de naties, dat de nadruk in de buitenlandse politiek steeds minder komt te liggen op het formele diplomatieke vlak, en steeds meer verschuift naar het maatschappelijke terrein. Het is een verschijnsel, dat in de apparatuur van de huidige diplomatie steeds duidelijker zichtbaar wordt. Konden eens de diplomaten volstaan met een vrij oppervlakkige kennis van geschiedenis en volkenrecht, thans wordt van hen, naast de ook vroeger reeds vereiste persoonlijke eigenschappen, gevraagd, dat zij van tijd tot tijd ook financiële, sociale en economische specialisten zijn. Een tweede voorafgaande opmerking dient te worden gemaakt over de speciale positie van de Sovjet-Unie inzake de buitenlandse politiek. Bij de Sovjet-Unie is met het technisch diplomatieke beleid onverbrekelijk een ideologische factor verbonden. Wij moeten ons ervoor hoeden ‘Rusland’ en ‘het communisme’ zo gemakkelijk te identificeren als de volksmond, en helaas ook vele politieke courantenschrijvers, dat maar al te gaarne doen. Toch is deze al te gemakkelijke identificatie een teken ervan, dat bij de Russische politiek in deze of gene vorm altijd ideologische factoren meespreken. Het is hier misschien de plaats om iets te zeggen over mijn persoonlijke instelling ten opzichte van de Sovjet-Unie. Ik zal de lezer niet vermoeien met een hartstochtelijke verzekering, dat ik noch pro-, noch anti-Russisch ben. Deze verzekering namelijk kan men tegenwoordig juist in het bijzonder horen bij | |
[pagina 188]
| |
mensen, die òf fervente Moskou-apostelen zijn, òf rabiate tegenstanders van alles, wat maar naar communisme zweemt. Tot die beide groepen behoor ik stellig niet. Doch ik heb ook niet de pretentie, een volstrekt objectief overzicht van de Russische buitenlandse politiek te kunnen bieden. Ik weet maar al te goed, dat in elk oordeel de persoonlijke overtuiging meespreekt, en dat geldt zeker voor een zo brandend en allesbeheersend probleem als dat van de verhouding tussen Rusland en het Westen. Dat die overtuiging meespreekt, is voor mij overigens een reden tot verheugenis. Men kan en moet trachten, de beschikbare feiten zo eerlijk mogelijk te overzien, vóór men tot een oordeel komt; daarnaar wordt in dit opstel ook gestreefd. Maar een beschaving, die niet meer het inzicht en het zelfrespect zou hebben om vast te houden aan een diepere persoonlijke overtuiging, zinkt in nihilisme weg en is een al te gemakkelijke prooi voor propaganda van allerlei zijden. Keren wij terug tot de buitenlandse politiek van Sovjet-Rusland. Wij zagen, dat zij in deze of gene vorm altijd door het ideologische moment van het communisme mede is bepaald. Laat men zich echter niet vergissen in de middelen, welke de buitenlandse politiek van de Sovjet-Unie gebruikt: daaronder zijn er, die met het communisme hoegenaamd niets te maken hebben. Neem slechts de volgende voorbeelden. In oorlogstijd zijn de Russische machthebbers er toe overgegaan, aan de Orthodoxe Kerk een grotere vrijheid te geven dan voordien het geval was. Na de oorlog is zichtbaar geworden, dat dit niet alleen een vrijmaking van de kerk betekende, maar ook een dienstbaarmaking van de Orthodoxe Kerk aan wereldlijke doeleinden. Door middel van de Orthodoxe Kerk denkt men in Rusland een zekere greep te krijgen op bevolkingsgroepen, die men anders niet zou kunnen bereiken. Dat bleek duidelijk bij de pogingen om enkele kleine, tot dusver onafhankelijke orthodoxe kerken in het Westen onder de Patriarch van Moskou te brengen, het bleek ook uit de toeëigening van de zogenaamde Geunieerde Kerk in Polen, die eeuwenlang hiërarchisch aan Rome ondergeschikt was geweest, aan de Patriarch van Moskou. Een tweede voorbeeld. Als het erom gaat, de Engelse en Amerikaanse invloed in het Midden-Oosten tegen te werken, tracht Rusland steunpunten te verwerven bij de Arabische landen aldaar, en schrikt er niet voor terug, daarbij op de godsdienstige gevoelens van de overwegend mohammedaanse Arabieren te werken. Het in 1946 in Belgrado gehouden pan-slavische congres | |
[pagina 189]
| |
geeft voorts aan, dat Rusland zich bij gelegenheid ook van motieven van gemeenschappelijke afstamming wil bedienen. Men zal de buitenlandse politiek van de Sovjet-Unie nooit begrijpen, als men niet ziet, dat zij geheel andere middelen gebruikt dan de vroeger algemeen gebruikte middelen van de traditionele buitenlandse politiek. In zijn boek over de verhouding tussen Sovjet-Rusland en de Westelijke wereldGa naar voetnoot1) heeft Prof. Carr, die ik zoëven reeds noemde, een tweetal factoren opgesomd, waarin Rusland het Westen een lesje heeft gegeven. Het zijn, dunkt me, niet de sprekendste voorbeelden. In de eerste plaats noemt hij het economische gebied, waar bij voorbeeld de monopolisering van de buitenlandse handel een practisch hulpmiddel zou zijn, dat de landen van het Westen aan de Sovjet-Unie zouden hebben ontleend. Carr zelf geeft overigens al toe, dat verscheidene Westelijke naties overeenkomstige hulpmiddelen zelfstandig hebben ontwikkeld, zonder daarbij het voorbeeld van de Sovjet-Unie te behoeven. In de tweede plaats vestigt hij de aandacht op de grote waarde van de propaganda in de moderne wereldpolitiek. Zijns inziens echter is de Russische propaganda beter geslaagd in het negatieve (namelijk in het weren van de propaganda van andere naties van het Russische gebied) dan in de eigen positieve propaganda, waarmede zij inwoners van andere landen tot Russische of communistische leerstellingen zou moeten bekeren. Het lijkt mij een twijfelachtig compliment voor de waarde van de Sovjet-propaganda, maar dat zij in het zoëven genoemde negatieve aspect geslaagd is, zal wel niemand willen betwisten. De pogingen in het vorige najaar om de Amerikaanse informatiedienst in Joego-Slavië te muilbanden geven daarvan een duidelijke illustratie. Een heel andere vraag echter is, of de notoire gretigheid, waarmede men in Rusland naar Engelse en Amerikaanse tijdschriften uitziet, en de bijna absurd hoge prijzen, welke men bereid is daarvoor te betalen, geen duidelijke aanwijzing zijn, dat men met het buitensluiten van buitenlandse voorlichting de boog toch ook te zwaar kan spannen. Men kan overigens moeilijk beweren (zoals wel geschiedt), dat de Russen hun volk geheel voor de ontwikkeling in de buitenwereld afsluiten. ‘Pravda’ en ‘Izvestija’ bevatten elke dag een hele pagina met internationaal nieuws, dat wel op z'n Moskou's gekleurd is, maar in bepaalde opzichten toch ook weer méér brengt dan de Engelse, Amerikaanse, en zeker Nederlandse | |
[pagina 190]
| |
pers, en de lezers zeker niet onkundig laat van wat er in de wereld gebeurt. Inderdaad, Sovjet-Rusland gebruikt in zijn buitenlandse politiek gans andere middelen dan de traditionele diplomatie kende en voorschreef, maar er zijn daarbij nog wel andere factoren te noemen dan de voorbeelden, welke Carr gaf. Na de Russische Revolutie heeft de regering van de Sovjet-Unie, tot 1943 toe, naast haar officiële diplomatie gebruik gemaakt van de samenbundeling van communistische partijen over de gehele wereld, die bekend stond onder de naam van Communistische Internationale (Komintern) en haar directieven uit Moskou ontving. Nu eens lag de nadruk zwaarder op de activiteit van de Komintern, dan weer werd zij tijdelijk op de plank gezet om in het gewone diplomatieke verkeer een aangenamer gezicht te vertonen; maar men kan aannemen, dat deze activiteit nooit geheel heeft stilgestaan, zelfs niet in de jaren, toen er officieel geen Komintern of Kominform bestond. Ook afgezien van de Komintern, heeft Rusland altijd een dankbaar gebruik gemaakt van wat men de ‘nationale’ communistische partijen zou kunnen noemen. De communistische partijen in de verschillende landen lopen vrij sterk uiteen. Alle echter komen ze overeen in twee kenmerken, die overigens weer met elkaar samenhangen. In de eerste plaats zijn het geen democratische partijen, omdat ze niet, zoals de normale politieke partijen in democratische landen, beheerst worden door haar eigen leden en aanhangers, maar deze slechts als hulpmiddel in de strijd beschouwen en niet als degenen, die uiteindelijk over het te voeren beleid moeten beslissen. In de tweede plaats - en dat hangt hiermede uiteraard ten nauwste samen - is de doelstelling en in moeilijke omstandigheden de loyaliteit van de communistische partijen over de gehele wereld niet gericht op Amsterdam of Den Haag, op Brussel, Parijs, Londen of Oslo, maar op dat ene Mekka van alle communisten en communisten-genoten: op Moskou. Ik geloof niet, dat dit punt een nadere bewijsvoering vraagt. Wie er de communistische couranten op naleest vindt voorbeelden te over, die dit illustreren. Het gemak, waarmede de communistische partijen een minderheidspositie op ondemocratische wijze willen uitbuiten, heeft niets ongewoons, als men bedenkt, dat de communisten in Rusland als een kleine minderheidsgroep aan de macht zijn gekomen en dat vandaag aan de dag de communistische partij in Rusland slechts 6 millioen leden telt op de 180 millioen inwoners (al is dat nog een belangrijke stijging ten opzichte van | |
[pagina 191]
| |
de 3½ millioen van vóór de oorlog). Ik zou niet willen zeggen, dat de politiek van de communistische partijen in de verschillende landen niet door de volksaard en door de eigenaardigheden van hun aanhangers of van hen, die zij pogen te winnen, wordt bepaald. De Chinese communisten van Yenan leggen alle nadruk op de agrarische hervormingen, waar de kleine boeren uit hun gebied van zouden profiteren, en de communisten in Frankrijk remmen zichzelf in hun uiteraard naar het radicalisme neigende politiek, omdat zij de middenstanders, de kleine ambtenaren en de boeren door een sociale, maar nauwelijks socialistische en zeker niet communistische politiek voor zich hopen te winnen. De communistische partijen in de verschillende landen zijn echter dikwijls te klein of te weinig invloedrijk (en wij mogen er wel aan toevoegen: of te weinig in aanzien bij de meerderheid van het volk) om alleen van haar gebruik te maken. Daarom doet de communistische invloed zich in de derde plaats ook gelden bij een penetratie in de vakbeweging, die men op het ogenblik in tal van landen kan waarnemen. Dat de Franse vakbeweging tot het einde van 1947 vrijwel uitsluitend in handen van communistische leiders, die elke regering voor onoverkomelijke moeilijkheden kon plaatsen door een algemene staking uit te roepen, is algemeen bekend. Wat communistische invloed in de vakbeweging kan betekenen hebben wij in ons land bij de agitatie in en van de E.V.C. ook gezien. En zelfs in Engeland, waar de communisten tot een minimale omvang beperkt lijken te zijn, is iemand als Arthur Horner, de machtige secretaris van de Mijnwerkersbond, communist. Als vierde verschijnsel, dat door de Russische buitenlandse politiek als hefboom wordt gebruikt, zou ik willen noemen het bestaan van wat de Engelsen aanduiden als ‘fellow travellers’: de mensen, meestal intellectuelen, half-intellectuelen of quasiintellectuelen, die geen communisten zijn, maar wel geneigd zijn om a priori en zonder nader onderzoek zich bij het Russische en communistische standpunt aan te sluiten. Hoe gevaarlijk dat kan zijn hebben wij kunnen bemerken uit de Canadese spionnageaffaire van 1945-'46. Het ontstellende daarvan was, naar mijn gevoel, niet in de eerste plaats, dat er door de Russen in Canada spionnage werd bedreven; dat doen ook andere landen, al bedrijven zij die waarschijnlijk op minder grove en minder grootscheepse wijze. Het bedenkelijke echter van het Canadese spionnagegeval was, dat de Russen talrijke niet-communisten in Canada eenvoudig op grond van zekere vage sympathieën voor het Soyjet-bewind, en (althans in het begin) geenszins op finan- | |
[pagina 192]
| |
ciële gronden, tot spionnage en verraad aan hun eigen land hadden weten te bewegen. | |
IINa deze inleiding komen wij op de historische ontwikkeling van de buitenlandse politiek van Sovjet-Rusland. Wij kunnen die in verschillende perioden verdelen. Ik volg daarbij het chronologische verloop van de feiten en moet hier en daar een greep doen, omdat een volledig overzicht te veel ruimte in beslag zou nemen, doch ik heb er naar gestreefd, de feiten te laten spreken en de historische ontwikkeling niet in één, dogmatisch kader te wringen. De eerste periode, die loopt van 1918 tot 1921, is die van het oorlogscommunisme en van het streven naar wereldrevolutie. Het communistische potje in Rusland staat nog steeds te koken en kookt zo nu en dan over. Eerst langzaamaan gaat Sovjet-Rusland haar eigen grenzen zien. Dat geldt in algemene, maar ook in de letterlijke zin van het woord, omdat de vredesverdragen van Finland, Estland, Letland en Lithauen eerst in 1920 tot stand komen en dan pas de grenzen met die landen worden afgebakend. Tevens beleeft Sovjet-Rusland in deze periode de teleurstelling, dat pogingen om ook elders ter wereld een communistische staat tot stand te brengen na kortere of langere tijd mislukken. In Hongarije regeert Bela Kun gedurende enige tijd, doch zijn bewind gaat weldra in chaos ten onder. Een radenrepubliek in Beieren is eveneens tot ondergaan gedoemd, en wat later, in 1923, even op een begin van een opstand in Duitsland leek leidt evenmin tot successen. Ook in latere perioden worden nog wel pogingen aangewend om het communisme niet alleen op de macht in Rusland te doen steunen, maar ook op communistische staten elders ter wereld. Een eerste voorbeeld daarvan is de communistische strijd van omstreeks 1926 in China, een tweede geval is de Spaanse burgeroorlog. Over de laatste spreken wij zostraks een enkel woord, China kan misschien het beste hier worden behandeld. In 1923 waren de Russische communisten door Sun-Yat-Sen zelf in het Chinese gebeuren betrokken en gedurende geruime tijd gaven zij adviezen en practische hulp aan de Kwomintang. De Rus Borodin trad in die dagen als adviseur van de Chinese regering op. In 1927 echter maakte Tsjang-Kai-Sjek zich definitief van de communisten los en sindsdien is de tegenstelling tussen de nationalisten en de communisten in China steeds sterker gewor- | |
[pagina 193]
| |
den, tot aan de huidige dag toe. Van de felle strijd met de communisten in China geeft ons een boek als ‘La condition humaine’ van André Malraux een treffend beeld. Voor de Russische buitenlandse politiek is het interessant om even een blik te slaan op de actie van de Chinese communisten. Deze waren aanvankelijk in Yuichin in het Z.O. van China gevestigd, maar hebben zich na nederlagen aldaar in 1934 naar het N.O., naar Yenan en omstreken, begeven. In zekere zin was deze verplaatsing symbolisch voor de verandering van accent in de internationale politiek van het Russische communisme. Rusland bouwde zijn hoop niet meer op kleine revoluties, ver van de Russische grenzen, maar hoopte door communistische invloeden in landen vlak bij de Russische grens gelegen het bolwerk van het internationale communisme te kunnen versterken. De periode van het oorlogscommunisme begon in 1918 nog met ruiterlijk erkende pogingen van de Russische regering om de revolutie in Duitsland te steunen. Maar in 1922 begint een andere periode, die, waarin de Russen geleidelijk-aan in het normale diplomatieke verkeer worden opgenomen. In April van dat jaar verschijnen de Russen (nog vertegenwoordigd door de vroegere czaristische diplomaat Tchitcherin) voor het eerst als gelijkwaardig partner op de internationale conferentie van Genève, en op 16 April 1922 verbinden de twee op dat ogenblik zwakke mogendheden Duitsland en Rusland zich in Rapallo; Duitsland erkent Sovjet-Rusland de jure en knoopt er waardevolle handelsbetrekkingen mee aan. Eerst in 1924 volgen Engeland, Frankrijk en Italië met een de-jure-erkenning hunnerzijds. En pas in 1933 acht ook Amerika de tijd gekomen om tot erkenning over te gaan. De activiteit van de Komintern is dan wat beperkt, er zijn zekere commerciële voordelen uit de handel met Rusland te behalen, en verder wil Amerika in het Chinees-Japanse conflict een vuist maken om te slaan - en de enige grote mogendheid, die voldoende dicht bij het conflict zit, is Sovjet-Rusland. Gedurende deze gehele periode wordt dus het accent steeds sterker verlegd van een Rusland, dat niet alleen zijn eigen revolutie voltooit, maar ook de revolutie elders verlangt en stimuleert, naar een Rusland, dat wel communististisch is, maar in de eerste plaats de eigen kracht wil versterken en op min of meer normale wijze aan het verkeer der naties wil deelnemen. Deze accentverplaatsing dateert dus niet van de machtverkrijging door Stalin, die in Januari 1928, als Trotski verbannen wordt, de volheid van zijn macht erlangt. Wel kan Stalin gezegd worden de nieuwe richting in de Russische politiek steeds te hebben bevorderd. | |
[pagina 194]
| |
Een derde fase treedt in 1934 in, wanneer Rusland, in hetzelfde jaar dus, dat Duitsland de Volkenbond verlaat, deze binnentreedt. Nu volgen de jaren, waarin de Russische buitenlandse politiek, onder leiding van Litwinov, streeft naar een min of meer beschermde positie in een stelsel van collectieve veiligheid. Het is eigenlijk de logische konsekwentie van de mislukkingen, welke het communisme in verscheidene buiten Rusland gelegen landen moet ondervinden, en een poging om de Sovjet-Unie gelegenheid te geven tot rustig ademhalen in een wereld, welke zij, niet geheel ten onrechte, in beginsel als vijandig beschouwt. De Spaanse burgeroorlog van 1936-1937 is eigenlijk een ‘test case’ op het vermogen van Sovjet-Rusland om ver van de eigen grenzen oorlog te voeren of een oorlogvoerende partij te steunen. De Westelijke mogendheden houden zich liever buiten de strijd en geven de stoot tot de instelling op 2 Augustus 1936 van een zogenaamde non-interventie-commissie; daarin nemen ook Rusland, Italië en Duitsland met een schoonschijnend gezicht zitting, maar uit de aard der zaak met de bedoeling om het vuurtje aan te wakkeren instede van het te blussen. Helaas blijkt, dat Sovjet-Rusland door de grotere afstand tot het strijdtoneel en door de zwakte van zijn vloot, die in de eerste plaats op verdediging gericht was, niet in staat is om met de Italiaanse soldaten en de Duitse technici te concurreren. Een tweede bedenkelijk teken uit deze periode is het hoogverraadsproces, dat in Februari 1938 begint. Ook wanneer men wil aannemen, dat dit door de machthebbers in het Kremlin is gebruikt om een aantal politieke opposanten te liquideren, valt het, na datgene wat Davies daarover verteltGa naar voetnoot1), moeilijk aan te nemen, dat inderdaad geen samenzwering bestaan zou hebben, die tot militaire contacten met de vijand bereid was en in feite reeds was overgegaan. Tegen deze achtergrond moet men de gebeurtenissen zien uit de volgende periode, die van het bondgenootschap met Duitsland. Het Verdrag van Rapallo van 1922 had Duitsland en Rusland reeds dicht bijeen gebracht. Ook na de komst van Hitler waren de Russen trouwens de eersten geweest, die zijn bewind hadden erkend. Maar weinigen hadden verwacht, dat op 23 Augustus 1939, een week vóór het uitbreken van de tweede Wereldoorlog, de Sovjet-Unie een niet-aanvalspact met Duitsland zou sluiten. Van de aarzelingen uit die periode geeft het bekende boek van Gafencu een levendig beeld. Waarschijnlijk hebben bij de Russen | |
[pagina 195]
| |
verscheidene motieven voorgezeten om tot deze overeenkomst te komen. Het samengaan met de Duitsers zou hun op korte termijn en op vrij gemakkelijke wijze de Baltische landen en Oost-Polen in handen spelen, terwijl zij niet wisten wat zij van Frankrijk en Engeland aan feitelijke steun te wachten hadden. Het accoord van München had de Russen in het bijzonder wantrouwend gemaakt jegens Frankrijk en Engeland. Het stelsel van de collectieve veiligheid was definitief doorbroken, en als duidelijk teken daarvan was Litwinov, de man van de internationale oriëntatie, door Molotov, de trouwe vriend van Stalin, die in het bijzonder in de interne politiek van Rusland bekend was, vervangen. Duitsland toonde van zijn kant toenadering tot Rusland. En wat deden Engeland en Frankrijk? Zij zonden een ondergeschikte onderhandelaar naar Moskou, en konden over de militaire samenwerking geen effectief aanbod aan Rusland doen, omdat Polen en Roemenië weigerden, aan de Russische troepen doortocht te verlenen. Polen wilde eerst toen het te laat was in een militair accoord met Moskou toestemmen. De gevolgen van het niet-aanvalspact met Duitsland leken voor Rusland aanvankelijk gunstig: Polen ten Oosten van de Curzonlijn en het belangrijke strategische knooppunt Przemysl vielen hun zonder slag of stoot in handen. Maar de situatie veranderde in nog geen twee jaar volkomen. 20 Juni 1941 vielen de Duitsers Rusland binnen, en een snelle verklaring van Churchill riep de Russen tot bondgenoten uit. De communisten over de gehele wereld, die tot die tijd de oorlog als een burenruzie van kapitalistische naties hadden beschouwd, veranderden hun houding en werden in hun uitlatingen en activiteit pro-geallieerd. Wat Polen betreft, kwam er op 30 Juli 1941 een overeenkomst tot stand van de Londense regering van Generaal Sikorski met de Sovjet-Unie, waarbij Polen ontslagen werd van zijn verdragsbanden met derde mogendheden tegen Rusland, waarbij de Duits-Russische bepaling van 1939 over het Poolse grondgebied ongeldig werd verklaard, waarbij besloten werd tot de oprichting van een Pools leger in Rusland, en waarbij ten slotte de diplomatieke betrekkingen werden hersteld - om 25 April 1943, nog geen twee jaar later, weer te worden afgebroken, omdat de grotendeels conservatieve, zo niet reactionnaire Polen in Londen steeds minder voelden voor de Sovjets en o.a. de Russische beschuldiging, dat het de Duitsers waren, die in Katyn duizenden Polen hadden vermoord, in twijfel leken te trekken. 1941. Het begin dus van een nieuwe periode, de actieve deel- | |
[pagina 196]
| |
neming van Rusland aan de oorlog ..., althans op het Westelijk front. Nog in April 1941 immers had Rusland een neutraliteitspact met Japan gesloten, waardoor de situatie in het Verre Oosten wat Rusland betreft bevroren bleef tot luttele weken voor de val van Japan. Eerst in het voorjaar van 1945 zijn de Russen in Mantsjoerije tegen de Japanners gaan vechten, wat hen overigens niet verhinderd heeft, ook daar de grootste lof voor de overwinning voor het Rode Leger op te eisen. Of men de Russen mag verwijten, dat zij bij voorbeeld niet aan de Amerikanen de gelegenheid hebben geboden, vanuit Siberië Japan te bombarderen, moet worden betwijfeld, omdat van sommige zijden betoogd wordt, dat zulks technisch niet mogelijk zou zijn geweest.Ga naar voetnoot1) Wat heeft de tweede Wereldoorlog de Sovjet-Unie opgeleverd? De annexatie van Estland, Letland en Litauen, het verkrijgen van de strategisch zo belangrijke gebieden van Petsamo en van het Karelische schiereiland van Finland, de Koerilen en de Zuidelijke helft van Sachalin, spoorwegrechten door Mantsjoerije en het gedeeltelijke toezicht op Dairen (dat we misschien dus maar weer beter met de Russische naam van Dalny kunnen gaan aanduiden) en Port-Arthur. | |
IIILaat ons ter aanvulling van deze historische beschouwing een blik werpen op de huidige positie van Sovjet-Rusland in de wereld. Nog in 1933 schreef een bekend Nederlands historicusGa naar voetnoot2), dat de Sovjet-Unie uitgesproken niet-imperialistisch was. Van een Sovjet-macht buiten de Russische grenzen kende hij slechts één voorbeeld: het aandeel van Rusland in de Chinese Oosterspoorweg, en hij voegde eraan toe, dat ieder, die bewijzen meende te hebben voor een imperialistische strekking van de Russische buitenlandse politiek, daarmede maar eens voor de dag moest komen! Wij hebben in de ontwikkeling in en na de tweede Wereldoorlog reden te over gekregen om er anders over te denken. Een aantal gebieden zijn, zoals wij zoëven zagen, zonder meer door Rusland geannexeerd, andere staan in meerdere of mindere mate geheel of ten dele onder Russisch-communistische invloed, en slechts enkele landen ontsnappen geheel aan de greep van de Sovjet-Unie. Het is misschien het doeltreffendste om al deze landen te | |
[pagina 197]
| |
verdelen in drie groepen, welke de Amerikaanse Republikeinse politicus John Foster Dulles onderscheidelijk als de ‘inner circle’, de ‘middle circle’ en de ‘outer circle’ heeft aangeduid. Tot de binnenste cirkel behoren de Baltische landen, die door Rusland geannexeerd zijn. Dit geschiedde wel in strijd met Art. 3b van het Atlantisch Handvest, dat veranderingen in het bestuur over bepaalde volken alleen wilde toelaten in het geval, dat de betrokken bevolking daarmede instemt, maar in de praktijk is er geen hand meer uitgestoken om het terugnemen door Rusland van deze vroegere Russische gebieden ongedaan te maken. Ook de Oostelijke gebieden van Polen aan gene zijde van de zogenaamde Curzonlijn schijnen wel definitief in Russische handen te zijn overgegaan, al wil men Polen, dat nu eenmaal geallieerde is geweest in de oorlog, aan de Westelijke zijde compensatie geven door Duitse gebieden. Het is uiterst waarschijnlijk, dat de thans reeds feitelijk bestaande grens langs de Oder en Neisse definitief zal worden. Voorts is Bessarabië, dat vroeger aan Rusland toebehoorde, terugveroverd op Roemenië, en heeft Finland, zoals reeds werd vermeld, Petsamo en het Karelische schiereiland moeten afstaan. Tot de middelste kring behoren Noord-Korea en een aantal landen van Oost- en Midden-Europa: Tsjecho-Slowakije, Hongarije, Roemenië, Joego-Slavië, Bulgarije, en de Oostelijke stukken van Oostenrijk en van Duitsland. Het zijn in het algemeen genomen die gebieden, waar nog Russische troepen gelegerd zijn of waar het staatkundig stelsel dermate aan het Russische is aangepast, dat een dergelijke beveiliging van de Sovjet-Unie niet meer noodzakelijk lijkt. Behoren tot de eerste groep voornamelijk vroegere Russische gebieden, die eenvoudig zijn terugveroverd, of streken, die op strategische overwegingen voor de Sovjet-Unie een sleutel-betekenis hebben, de landen uit deze tweede groep vormen een soort van veiligheidsgordel, die in politiek en militair opzicht een stootkussen moet vormen voor het gebied van de Sovjet-Unie, dat in de loop der eeuwen zo vaak onder een invasie moest lijden. In overeenstemming daarmede hebben in deze landen de plaatselijke communistische partijen òfwel uitsluitend de macht in handen, òf zijn zij de dominerende macht in een min of meer kunstmatig gevormd regeringsblok. De situatie wordt gecompliceerd, omdat in verscheidene van deze landen een sociale omwenteling plaats vindt, die aan de linkse ontwikkeling in de politiek ten dele een eigen karakter geeft, dat niet door Moskou en zelfs niet alleen door de commu- | |
[pagina 198]
| |
nisten van het betrokken land geïnspireerd behoeft te zijn. Toch klinkt de stem van de Russische politiek hierin zo luid en in sommige landen zo brutaal door, dat men zich begrijpen kan, dat de Westelijke mogendheden de ondergang van het democratische stelsel in deze landen met grote zorg gadeslaan. Men kan met enig recht beweren, dat de meeste van deze landen ook vóór de oorlog nooit volledige democratieën zijn geweest. Voor een land als Tsjecho-Slowakije geldt dat overigens niet, maar dit zal wel één van de redenen zijn, waarom Tsjecho-Slowakije zich als een gezonde nationale eenheid nog vrij behoorlijk weet te handhaven tegen de Russische druk. Maar in de andere landen zijn nu ook de laatste spoortjes van democratie verdwenen. Men denke aan Polen, waar vóór de oorlog althans nog een democratische oppositie mogelijk was - en waar thans de oppositie, voor zover zij nog kan bestaan, in vrij snel tempo tot een ondergronds, illegaal niveau wordt weggedrukt. Tot de buitenste kring van John Foster Dulles behoren West-Europa, Latijns Amerika en de koloniale gebieden in Azië. In geen van deze streken is de invloed van het Russische communisme zo groot als in de landen van de tweede kring. Toch zijn de ontbindingsverschijnselen ook hier in sommige gevallen zeer sterk. Men denke slechts aan de latente burgeroorlog in Frankrijk. De Russen hebben reeds gedurende de oorlog voortdurend gestreefd naar een uitgebreide reeks van invloedssferen, die gedeeltelijk als bastion voor de Sovjet-Russische veste zouden kunnen dienen, maar ten dele daarvan alweer te ver aflagen, dan dat dit rechtstreeks als motief zou kunnen gelden. Op de Conferenties van Teheran en Jalta hebben de Westelijke Geallieerden, om de volledige oorlogsinspanning van Rusland te krijgen, vrij vergaande concessies gedaan ten aanzien van de bezetting door de Russen van de Oostelijke helft van Europa. Zij hebben zich daarbij waarschijnlijk niet gerealiseerd, dat een Russische militaire bezetting nog iets heel anders is en verder strekkende gevolgen heeft dan een bezetting door de Engelsen of Amerikanen, en zij hebben er waarschijnlijk geen rekening mee kunnen houden, dat het motief-op-korte-termijn om Hitler-Duitsland te willen verslaan op de lange duur wel eens gecompenseerd zou kunnen worden door de verstrekkende politieke konsekwenties van een Russische bezetting van al die landen, die zoëven werden opgesomd als behorende tot de middelste kring. Landen als Finland, waar de Russen door de vriendschap van Amerika voor dit kleine land een belangrijke mate van vrijheid hebben moeten | |
[pagina 199]
| |
overlaten (al hadden zij blijkens hun overval in 1939-'40 wel anders gewild) en waar zij met een aantal militaire steunpunten voorlopig al zeer goed gediend zijn, en het Noorden van Griekenland, waar communistische opstandelingen tegen de rechtsreactionnaire regering praktisch een eigen Macedonisch staatje hebben gevormd onder leiding van Generaal Markos, staan op de rand tussen de tweede en de derde kring. Min of meer buiten de tweede kring (en daaruit zou men dus tot een steeds verder gaande expansielust van Rusland moeten besluiten) liggen ook de Russische ‘invloedssferen’. Daatoe behoren allereerst Mantsjoerije, waar de Russen nagenoeg het gehele industriële apparaat hebben weggehaald, dat weliswaar voor een groot stuk door de Japanners was geïnstalleerd, maar waaraan dit deel van Noord-China een stuk welvaart had kunnen ontlenen, die het nu voor jaren en jaren kwijt is. In Noord-Perzië heeft men door de machinaties van de pro-Russische Tudeh-partij een autonomistische beweging in Azerbeidsjan aangeblazen, die echter, na aanvankelijk successsen, weer is ineengezakt. En ook de opmars door Duitsland vlak vóór de eindoverwinning heeft wel aangetoond, dat Rusland (evenals de andere mogendheden trouwens) zich bij voorbaat enkele sleutelposities wilde verzekeren; het zou, zegt men, het Kieler Kanaal, de uitgang van de Oostzee, ook niet ongaarne in handen hebben gehad. Als men weet, dat aan de Russen in Teheran en Jalta meer is beloofd dan de Westelijke Geallieerden in al zijn politieke konsekwenties op het ogenblik willen honoreren, is het menselijk begrijpelijk, dat de Russen diplomatiek taaie tegenstand bieden en vaak op irriterend hardnekkige wijze neen zeggen tegen alle voorstellen van de zijde van Engeland en Amerika. Van deze laatste is echter begrijpelijk, dat zij een verder uitbreiden van de Russische expansie uitermate bedenkelijk achten niet alleen voor hun eigen belangen, maar ook voor de vrije ontwikkeling van de kleine staten in de middelste en misschien ook in de buitenste kring, en in bredere zin voor de ontwikkeling van de politieke democratie in de gehele wereld. Op enkele punten is de Russische expansie de laatste jaren alweer belangrijk gestuit. In het voorjaar van 1946 verwierven de Russen petroleum-concessies in Noord-Perzië (waarop zij naar het inzicht van buitenstaanders precies evenveel aanspraak hadden als de Engelsen en Amerikanen op hun concessies), maar trachtten tevens een onafhankelijke staat in Azerbeidsjan te stichten. Het nauwkeurige verloop van deze zaak is nog niet bekend, maar de centrale Perzische regering heeft, waarschijnlijk | |
[pagina 200]
| |
geruggesteund door de Westelijke mogendheden, een steviger toon tegen de opstandelingen en tegen Rusland aangeslagen, en de autonomistische beweging is weer geliquideerd. In Korea zijn de Amerikaanse bezetters niet bezweken voor de verleiding om mèt het Noorden ook hun Zuidelijke helft van het schiereiland in handen te laten van inheemse communisten, die dan waarschijnlijk spoedig het gehele land zouden hebben gemaakt tot de zoveelste vazalstaat van de Sovjet-Unie. De Amerikaanse bezetters verklaren zich bereid tot overleg met de Russen, maar alleen op basis van gelijkheid en zonder de democratische rechten van alle Koreanen in enig opzicht geweld aan te doen. Een derde voorbeeld is Triëst, dat eerst, door Russische druk, geheel aan Joego-Slavië scheen te worden uitgeleverd. Thans is de situatie zo, dat althans de stad zelf onder een internationaal bestuur komt te staan, al is het achterland Joego-Slavisch. Militair gesproken is de stad daarmee vrijwel waardeloos geworden voor de Westelijke mogendheden, maar de haven is tenminste geen uitvalspoort voor Rusland naar de Adriatische Zee, welke het, mede door zijn invloed in Albanië, op die wijze van twee kanten zou kunnen beheersen. De KadtGa naar voetnoot1) noemt in zijn laatste boekje over Rusland nog een volgende factor, namelijk dat de dreigende uitlatingen tegenover de Westelijke mogendheden in scherpte zouden zijn verminderd. Dat geldt naar mijn gevoel wel voor een aantal officiële uitlatingen, maar bij voorbeeld voor de pers-propaganda is dat nog moeilijk vol te houden. | |
IVWij komen aldus als vanzelf op de onontwijkbare vragen, of de Sovjet-Unie een vredelievende buitenlandse politiek, en of zij een agressieve buitenlandse politiek voert. Het zijn immers de vragen, die ‘the man in the street’ het meeste bezighouden, al zijn ze, zoals wij zo aanstonds zullen zien, niet gemakkelijk in de ene of in de andere richting te beantwoorden. Wat de vredelievendheid betreft, dat is een vraag, waar men uiterst voorzichtig mee moet zijn. Geen enkele staat is immers vredelievend onder alle omstandigheden, behalve misschien een volmaakte Mennonieten-samenleving. Wat wij destijds van Hitler zeiden: dat hij alleen vredelievend was zolang hij in alles | |
[pagina 201]
| |
zijn zin kreeg, geldt in beperkte zin (dus zonder de woorden ‘in alles’) voor elke staat, en dat is (wederom in beperkte zin) maar gelukkig ook. Een Kellog-pact, dat de oorlog in principe als middel van internationale politiek wil uitsluiten, is vooralsnog een zinloze utopie. Juister is de theorie van de rechtvaardige oorlog, die met Augustinus begint, zichzelf vaak verward heeft, en tot slaaf is geworden van allerlei verderfelijke stromingen, maar niettemin deze kern van waarheid bevat, dat er bepaalde dingen zijn, welke een natie zo nodig met kracht van wapenen heeft te weerstaan. Wat dat betreft heeft de tweede Wereldoorlog ons allen een harde les geleerd, en men kan Sovjet-Rusland het onmogelijk kwalijk nemen, dat het met de mogelijkheid van een gewapend conflict rekening blijft houden, al is het daar waarschijnlijk helemaal niet op gesteld. Dan de tweede vraag: Is de Sovjet-Unie agressief? Ik geloof, dat wij als grondfeit en als vaststaand moeten aannemen, dat elk groot land, dat zich van zijn kracht bewust wordt, altijd een zekere expansielust vertoont. Dat geldt in de tegenwoordige tijd niet van Rusland alleen, het geldt bij voorbeeld ook van de Verenigde Staten. Wij kunnen alleen van mening zijn, dat de Amerikaanse expansie, die zich in de eerste plaats op economisch gebied beweegt, niet zo verstikkend is voor het vrije politieke leven der volken als de Russische expansie. Overal, waar een politiek vacuum in de nabijheid van de Russische machtssfeer ontstaat, overal, waar sociaal-economische zwakke plekken zijn, en overal, waar de internationale samenwerking faalt, kan Rusland zijn expansielust botvieren. Dat men door sociaal-economische zwakheden geen open plekken moet laten voor de Russisch-communistische propaganda, is een harde les, welke de Westelijke democratieën zichzelf nog in belangrijke mate moeten leren. De gevolgtrekking, dat Rusland daarom in sociaal opzicht ‘een les’ is voor het Westen, is misschien niet geheel onjuist, maar de laatste jaren toch te veel een stukje blikken-dominees-rhetoriek geworden, dan dat wij er ons hier lang mee zouden moeten inlaten. Meer betekenis heeft de derde van de genoemde factoren, het gebrek aan internationale samenwerking. Bij het bespreken van de zogenaamde Truman-politiek, die zich uitte in Amerikaanse hulp aan Griekenland en Turkije, bleek duidelijk welke de nadelen zijn, als er geen doeltreffende internationale samenwerking bestaat. Amerika werd genoopt, in te springen, maar de nieuwe politiek ging gepaard met verschijnselen, die met het doel van een waarlijk internationale politiek niets te maken hebben en die | |
[pagina 202]
| |
zuiver Amerikaans zijn, zoals de verdediging van bepaalde Amerikaanse, in het bijzonder economische, belangen en het toegeven aan een steeds sterker wordende anti-communistische stemming in de Verenigde Staten. Gelukkig ontwikkelt het Europese Herstelplan (zoals de Amerikanen het Marshall-plan veelbeteken end noemen) zich in veel beter vormen. Doch dat is een onderwerp apart. Er zijn dus factoren genoeg, die een zekere expansiezucht van Russische zijde mogelijk maken en versterken. Er zijn gelukkig ook geruststellende factoren aanwezig. Als zodanig beschouw ik niet, dat de interne politieke structuur van de Sovjet-Unie zwak zou zijn, zoals wel beweerd is. Ongetwijfeld zijn er bij voorbeeld in de Oekraïne bedenkelijke verschijnselen opgetreden in oorlogstijd, maar, voor zover wij dat kunnen bezien, toch zeker niet in die mate, waarin overeenkomstige verschijnselen zich in andere bezette gebieden hebben vertoond. Wat dat betreft, hebben wij geen reden, ons op de borst te slaan. En de oorlogservaring heeft tevens getoond, dat de Russische machthebbers zich de kracht van het nationale gevoel en van bepaalde religieuze sentimenten zo uitstekend als ruggesteun weten te verzekeren, dat zij daarmede de zware lasten van deze ‘tweede vaderlandse oorlog’ hebben kunnen dragen op een wijze de thans weer geëerde held van 1813 Kutusov waardig. Evenmin beschouw ik het Marxisme, dat de Russisch-communistische ideologie nog altijd in zeer belangrijke mate beïnvloedt, door zijn principieel anti-imperialistische gezindheid als een intoming van Ruslands expansionistische neigingen. Dat is om te beginnen al in strijd met de verschijnselen, zoals die zoëven werden blootgelegd. Het blijkt trouwens ook, dat in de praktijk van de Russische expansie het Marxisme soms in belangrijke mate ter zijde kan worden gesteld. Denk in dit verband slechts aan de agrarische revolutie in Midden- en Oost-Europa, die wel het grootgrondbezit vernietigt, doch niet om er collectieve boerenbedrijven naar communistisch model voor in de plaats te stellen, doch zich voorlopig tevreden stelt met het scheppen van kleine particuliere boerenbedrijfjes. Er zijn echter ook factoren, die wel degelijk een geruststelling inhouden, als wij de toekomstige Russische expansiezucht en het daaraan ongetwijfeld verbonden oorlogsgevaar nader onderzoeken. In de eerste plaats is de economische positie van Rusland uiterst zwak. Reeds in oorlogstijd moest éénderde van de leenen pachtleveranties naar de Sovjet-Unie gaan om deze in haar strijd tegen Hitler-Duitsland te sterken en tot de overwinning | |
[pagina 203]
| |
te voeren. Voor zijn industriële opbouw had Rusland destijds reeds Amerikaanse blauwdrukken, Amerikaanse specialisten en Amerikaans kapitaal nodig; en een groot deel van het industriële apparaat, dat in de jaren vóór de tweede Wereldoorlog in Rusland was geschapen, is door de immense Duitse verwoestingen eenvoudig weggevaagd. Als men daar voor het afgelopen jaar, en wat de gevolgen betreft ook voor langer tijd, nog de abnormale droogte en de slechte voedselpositie bij neemt, kan men begrijpen, dat de machthebbers van de Sovjet-Unie uiterst weinig lust gevoelen om tot een oorlog over te gaan. In het algemeen trouwens is de sociale ontwikkeling en het sociale peil in de Sovjet-Unie zeer laag. Wat de interne verhoudingen betreft, kan men misschien betogen, dat men deze toestanden niet moet vergelijken met die in West-Europa of Amerika, maar met die onder het Tsaren-bewind. Dan blijft echter de overweging bestaan, dat het geen propaganda is voor het Sovjetbewind om millioenen en millioenen soldaten in West-Europa (ook in een veroverd West-Europa!) te laten kennismaken met de sociale toestanden, die daar zoveel beter zijn dan bij hen thuis. Voorts geldt stellig de overweging, dat de Russen, na talrijke mislukte pogingen om op vrij grote afstand van hun grenzen een communistisch bewind in het zadel te helpen, zoals wij daarstraks bespraken, zich waarschijnlijk niet spoedig zullen wagen aan een militair avontuur, dat niet uitgaat van de zwaar verdedigde veste Sovjet-Rusland zelf. En het geheel van het immense gebied, dat thans Sovjet-Rusland en de satelliet-staten omvat, is waarschijnlijk op zijn minst voor jaren en jaren te zwak om belangrijke militaire risico's te lopen, wanneer die niet òf door militaire druk van buiten, òf door de konsekwenties van de eigen politiek worden opgedrongen. Als half-geldige factoren zou men hier verder nog kunnen noemen het politiek isolationisme van Rusland, waarbij men wederom kan denken aan de zoëven genoemde vergelijking van het sociale peil in de Sovjet-Unie met dat in het Westen; en verder de economische autarkie, die Rusland in belangrijke mate tot zelfgenoegzaamheid in staat stelt. Toch geldt de economische autarkie voor geen enkel land, hoe groot ook, in de moderne tijd meer volledig. Rusland bij voorbeeld heeft volgens een vooroorlogse opgaveGa naar voetnoot1) niet de beschikking over antimoon, nikkel, of tin. Wel heeft de Sovjet-Unie petroleum en rubber, maar de | |
[pagina 204]
| |
reserves daarvan zijn uiterst onzeker, en ook een vrij essentieel product als zwavel wordt niet in Rusland gevonden. Er is dus, naar mijn gevoel, reden tot geruststelling, al kan men niet ontkennen, dat er machtige expansionistische factoren in Ruslands buitenlandse politiek werken. Ik ben mij ervan bewust in het laatste gedeelte van dit opstel te zijn overgegaan tot een beoordeling van de situatie, die anderen waarschijnlijk anders zullen maken. De feitelijke beschouwingen uit het begin ervan zullen de lezer echter hopelijk de overtuiging hebben gegeven, dat dit oordeel misschien onjuist, maar niet lichtvaardig is.
J. Barents |
|