De Gids. Jaargang 111(1948)– [tijdschrift] Gids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 154] [p. 154] Sonnetten voor Martha I Klein meisje van de hei en van de bossen, lief vlechtenmeisje bij de blauwe bramen, en kleine vrouw, geurend naar thijm en mossen, en levend vuur in leden met uw namen, er is geen dag meer die mij kan verlossen van uw lieftalligheid en gratie samen, want jaren, rijp en goud als druiventrossen, zijn op ons samenzijn een durend amen. 's Avonds lees ik u voor uit wat wij schreven op het papier van de voorbije jaren die de preludes dezer uren waren, lief vlechtenmeisje, en ge glimlacht even - maar later gaan uw lieve lippen beven en kussen, kussen, zonder te bedaren... [pagina 155] [p. 155] II Gij die de rozen knakt maar schoner doet herbloeien, die ons de stormen toont, maar later het azuur, verdrijf de kilte in mij, hergeef het oude vuur en wil de dorre grond van mijn verzet bevloeien. Ik zag in deze nacht de storm met blaren stoeien Voordat de herfst ze doodt in een vergeten uur. Zo stoeide ik met mijn lief, doch na het avontuur deedt Gij me in uw tempeest aan de ontgoocheling boeien. Behoed de liefste nog in al de kille dagen die zijn gekomen na de zomer van ons lied: doe ons de hunkering hoog in de handen dragen, de einder tegemoet die Gij vergrijzen ziet, opdat wij eenmaal bij de bloesemende hagen de zon herkennen die dit wreed vaarwel verried. Michel van der Plas Vorige Volgende