| |
| |
| |
De Vrede van Munster
Fundament voor Nederland, fundament voor Europa
1648
I
1948 gaat 1648 gedenken. Nederland viert de driehonderdjarige herinnering der voldragenheid van zijn staatsbestaan: den vrede van Munster. In de plaats van teertonnetjes, toentertijd ontstoken, treden tusschen de technische wonderen van wàt voor atoomvuurwerk. De toenmalige languitgemeten lofzangen der dichters, en van hen die géén dichters waren, worden dagbladartikelen. Vredestafereelen, midden op straat gebouwd: hoorspelen in de radio. Het feit evenwel blijft het feit, - hoe ànders de omstandigheden zijn. Andere omstandigheden! Toen, een jeugdig gemeenebest, trekkend als een dappere jonge man de wereld in, om te toonen, wat hij kon. Thans, - juist tháns, - een figuur, die getoond heeft wat te kùnnen, naar die nu naar 't zelf-vertrouwen zoekt, om deze reputatie gestand te doen. Toen, een zucht om het leven te beginnen. Thans, een zucht om op adem te blijven. Toen, de wind ten volle mee. Thans: wat brengt de wind ons aan?
Het tijdsgewricht van den Westfaalschen vrede wijst een keerpunt aan in de gansche geschiedenis van ons werelddeel, zelfs van wat men toen, bijeen, de beschaafde wereld noemen kon. Een periode, die ettelijke eeuwen had geduurd, werd afgesloten. Een nieuwe ingeluid, die vervolgens eenige eeuwen geduurd heeft. Misschien beleven wij dáárvan heden ten dage het begin van het einde weer, - nog niet wetende wat er op volgen mag.
De groote veranderingen in de wereldgeschiedenis laten zich niet afmeten bij een paar jaar. Ook hier is niets zoo plotseling als het lijkt. Een steekdatum te kiezen, is eene willekeurigheid. Doch zelden kan de ontwikkeling der gebeurtenissen zóózeer aan één vast punt worden vastgeknoopt, als met één jaar in het jaartallenboek: 1648; - en met één feit in de historie: de sluiting der vredesverdragen van Munster en Osnabrück. Wat toen ten aanzien van ons Nederland is voorgevallen, en wat men thans in ons Nederland herdenkt, is slechts een miniatuur onderdeel, vergeleken bij het groote complex, waarin de loop der dingen van die dagen valt te zien. Al zij aanstonds toegevoegd, dat òns, landgenooten, dit miniatuur minstens éven gewichtig, en stellig éven
| |
| |
dierbaar blijft als het groote tableau, waarin het huis behoort.
De Europeesche vredesluiting van 1648 beteekende het einde van een springvloed, die een eeuw lang en langer, had gewoed en alles overhoop gehaald. Het was, alsof na 'n stormgetij, op een goeden morgen de hemel opgeklaard was, de wind geluwd, de lucht gezuiverd, - en aan het strand ademen wij een behaaglijke koelte in, onder de verkwikking van een zoo lang gemiste, weldadige zon. Er is weer een horizon voor ons uit. Omgeving om ons heen. Doch hoeveel nieuws en veranderd! Stukken duin zijn weggeslagen. Een bosch ontworteld. Een landtong ontstaan. Wrakken steken in de lucht. Bouwwerken zijn ineengestort. Bruggen gebroken. Andere verbindingswegen gevormd. Ruïnes bieden tegelijkertijd nieuw bouwmateriaal. Verwoestingen maken terrein voor ontginning vrij...
De vredesluiting van 1648 bracht, na zulk een stormnacht, zulk een nieuwen morgenstond. Zij markeert de beëindiging van de middeleeuwen, met al wat daarin thuis, en lief en dierbaar was. Verdreven door een nieuwen tijd, met wat deze als veelbelovend en veerkrachtig te bieden had. De middeleeuwsche geest van totaliteit, maakte plaats voor een alles doordringend individualisme. In het geestelijke werd aan het protestantisme, na eindeloozen godsdienststrijd, de evenwichtige plaats toegekend. Eeuwenlang had de kerk van Rome het monopolie over de leer der geloovige zielen aan zich gehouden. Door den Westfaalschen vrede werd dit omgeschakeld. Lutheranisme en 't Gereformeerde Calvinisme zagen hun plaats erkend. De aanspraak der Pausen en hun aanhangers op de algemeene wereldmacht nam haar einde.
Zoo ook in het staatkundige. Voor het middeleeuwsche begrip van een àlles overkoepelend Rijk der Christenheid kregen souvereine nationale staten elk voor zich de macht. Teruggesteld werd de macht van die ééne dynastie, die van het begrip der àl-omspannende wereldmonarchie exponent geworden was: het Habsburgsche Huis. Tegen deszelfs ambitie, - zij moge uit eigen belang zijn voortgekomen, of uit de overtuiging, dat de volkerenwereld het zonder zulk een al-omvattend gezag niet stellen kan, - waren de lange oorlogen gevoerd. De ontzenuwing van zijn machtspositie was het doelwit, met den vrede bereikt. Een evenwicht van groote en kleine nationale staten werd tot gelding gebracht. En, hoe roerig een evenwicht! Het begrip der Souvereiniteit, waar niets meer boven stond, en dat door niets doorkruist werd, kristalliseerde zich uit.
In het economische eindelijk kan gezegd, dat het particuliere kapitalisme met het bestel van 1648 vasten voet in de samenleving
| |
| |
gekregen heeft. De kerkelijke instellingen der middeleeuwen, de geestelijke ethiek, de verhoudingen van het leenstelsel, en die van de stedelijke huishoudingen, hadden te samen in het bedrijfsleven een anderen geest gevoed, dan nu door den individueelen ondernemingsvorm, door het particuliere bedrijf den boventoon kreeg. Een moderne maatschappij was uit den bajerd omhooggekomen... voor zoolang het duren zou, eer zij zelve weder voor versleten zou worden verklaard.
Te verbazen is het niet, dat ons kleine Vaderland, in den vorm van de Republiek der Zeven Vereenigde Provinciën, in dit nieuwe tijdsgewricht wonderwel naar voren kwam. Alle elementen waren aanwezig, waardoor Nederland in het groote beeld paste. Wij waren een op strijd voor de protestantsche macht berustende Staat. Op 't principe van onaantastbare nationale onafhankelijkheid. Bezield met den onvervaarden particulieren ondernemingsgeest, die handel en bedrijf der Nederlanden, te land en ter zee, kenmerken zou. Op alle manieren staken wij dus in de nieuwe ruimte het hoofd op. Om al deze redenen zal het vredesjaar 1648 voor òns allen merkwaardig en gedenkwaardig zijn.
Nimmer te vergeten is echter, dat de geheele vredesluiting van dit jaar een veel en veel omvangrijker beeld heeft bevat, dan de enkele erkenning eener Republiek van een groote tienduizend vierkante kilometers, met een massa water erbij; en een kleine drie millioen inwoners, door eenige honderden burgerlijke kooplieden geregeerd. De Republiek der Zeven Provinciën is een der succesnummers van den Westfaalschen Vrede, de Westfaalsche Vrede een succesnummer van de Republiek geweest. Laat ons voorshands het grootere beeld nagaan, waarin dit pronkstuk van miniatuur zoo wonderwel past.
Het tractaat van den Vrede tusschen de Provinciën en den Koning van Spanje, den 30en Januari 1648 te Munster onderteekend, den 18en April ter Vergadering der Staten-Generaal goedgekeurd, na 15 Mei de uitwisseling der ratificaties, den 5en Juni gepubliceerd en den 10en door een algemeenen Bededankzeggingsdag aan God Almachtig opgedragen, was in de Europeesche beraadslaging slechts een preludium. Een hors d'oeuvre. Een detail. Een eerste schaap over de brug.
Het Westfaalsche Vredescongres is een veelomvattend Europeesch congres geweest, bestemd om aan een eindeloozen, verschrikkelijken algemeenen Europeeschen strijd een einde te maken. Een oorlog, die een groot deel van Europa waarschijnlijk nòg meer verwoest en berooid achtergelaten heeft, dan de vernietigende wereldoorlog, welke nu zoo juist achter ons ligt. Het is
| |
| |
in de conferentiezalen te Munster en te Osnabrück niet gemakkelijk gegaan, den algemeenen vrede te bereiken. Over de groote tractaten is eerst 24 October overeenstemming bereikt, nadat van 1641 af het initiatief was genomen. Voor een der gewichtigste stukken nog niet eens: tusschen Frankrijk en Spanje is de oorlog door blijven duren, totdat in 1659, in het eilandje van de grensrivier de Bidassoa, het Pauweneiland, de Vrede van de Pyreneeën gesloten werd. Toen het Spaansch-Nederlandsche tractaat in Mei 1648 de wederzijdsche toestemming met moeite verkregen had, liet het zich nog geheel niet aanzien, dat de vrede tusschen de groote strijdende partijen spoedig daarna zou worden bereikt. Ons tractaat werd in 't algemeene pessimisme als een meevaller beschouwd.
Ook in den oorlog was de strijd tusschen de Nederlanden en Spanje een bijkomstig iets geweest. Onze tachtigjarige oorlog: een plaatselijke opstand, - de ‘rebellie van een paar provinciën’, zooals het in de taal der Spaansche regeeringen heeten bleef. De grootere mogendheden hadden er met belangstelling, op neer gezien. Er gebruik van gemaakt. Frankrijk en Engeland, de Duitsche vorsten, zelfs de Noordelijke staten, hadden medegeleefd. In verschillende vormen hulp geboden. In verschillende vormen ook voor hun eigen staatkunde er voordeelen aan ontleend. Als op zichzelfstaand geval vond nog in 1609 de onderteekening van het Twaalfjarig Bestand plaats.
Eerst na 1621, - het einde daarvan, - was de rebellie der Nederlanden ingelijfd in het groote Europeesche handgemeen, dat toen over ons werelddeel vaardig werd. Een strijd, opgelaaid uit de godsdienstbewegingen, die sinds Luther's optreden en Johannes Huss vóór hem, door de andere hervormers in andere landen gevolgd, staten en koninkrijken met verdeeldheid sloegen. Aan den eenen kant de katholieke partij onder Duitsche vorsten, in de Fransche Liga, in Spanje, in Brabant, Vlaanderen, Noord-Nederland, in Boheme, in Italië - gerangschikt onder het Habsburgsche Huis. Het Huis dat èn door het keizerschap over het Duitsche Heilige Roomsche Rijk, èn door de Spaansche wereldmonarchie (die immers ook Amerika en Indië omvatte), een universeele overmacht vormde. Op deze staatkundige heerschappij bleef ook de eenheid der katholieke kerk steunen. Steunde tevens in Duitschland en in Italië een aanhang van kleinere vorsten, wereldlijke en bisschoppelijke, die hieraan hun voortbestaan hadden vastgelegd.
Daar tegenover alles, wat in uiteenvallen geen bezwaar, maar zelfs voordeel zag. Wat zich van het keizerlijk overwicht, van de
| |
| |
keizerlijke macht, van monarchale suprematie wenschte te ontdoen. Wat protestant was, of zijn beginsel in protesteeren en hervormen zocht. Wat op innerlijke en uitwendige bevrijding uit, de Habsburgsche overmacht wenschte te weerstaan.
Spanning tusschen een middelpuntzoekende, en een middelpuntvliedende kracht.
De Roomsch-Katholieken en de Hervormden gaven elk van hun kant steun aan allerlei doeleinden en belangen, - staatkundige, dynastieke, economische, cultureele, - welke met het kerkelijke verschil zeer weinig meer te maken hadden, doch zich daaraan vasthaakten. Allerlei munt werd uit de tegenstelling geslagen. Een woeste en onweerstaanbare strooming: Roomsch en anti-Roomsch golfde door Europa, die een felle en hardnekkige verbittering zou onderhduden, en ten slotte in een dertigjarigen oorlog heeft gewoed. De hardnekkige ideologische tweespalt, die zich van een geheele samenleving met overal doordringende heftigheid meester maakte, brengt mij soms de vergelijking voor den geest met het onverzettelijke op elkander stooten van de Amerikaansche en de Russische denkwereld, dat wij heden ten dage beleven. Moge deze vergelijking ook in zooverre hinkende zijn, dat om eindelijk een evenwichtstoestand te bereiken niet, zooals toen, - meer dan dertig jaren chaotische strijd van noode zij!
De algemeene openlijke strijd brak uit in 1618, met de ‘defenestratie’ te Praag. Daarna trokken in het Duitsche Rijk de partijen op elkander los. De keizerlijke en de anti-keizerlijke legers. Toen de wèl-doordachte contra-reformatie de macht der katholieke partijen herstelde, greep het protestantsche Noorden in, onder leiding van den Zwedenkoning Gustaaf Adolf. In Frankrijk smeedde Richelieu den eenheidstaat der Bourbons. Hij had daartoe reeds jarenlang de anti-katholieke groepen gesteund. Toen het langer niet anders kòn, met name toen anders onze Nederlanden met den Koning van Spanje tot vrede neigden en in 1634 Den Haag het met Brussel bijna eens werd, wierp ook Frankrijk zich daadwerkelijk in het oorlogsgewoel. Door het verbond van onze Republiek met Frankrijk laaide de algemeene oorlogsijver opnieuw op.
De Republiek werd geleidelijk een der machtige factoren aan den anti-Habsburgschen kant. De kleine Duitsche staten kregen sinds 1619, 1620 belangrijke leeningen uit Den Haag. Toen Spinola naar Boheme viel, tastte ook Maurits door. Zijn leger nestelde zich (1621) op het eiland, tusschen Keulen en Bonn, in den Rijn en bouwde er de versterking Papenmuts. Engeland, dat als àltijd ook toen lang aarzelend bleef, nam met werving en hulptroepen
| |
| |
deel, - hoewel Koning Jacobus niet over een halve onzijdigheid heen komen zou. Het moest nog vele jaren duren, eer de anti-Habsburgsche macht geheel beslist kwam aan de winnende hand. Diepten van zorgen en nederlagen moesten nog doorleefd. Aanstonds na 1621 was ook in Nederland het staatsbeleid slapper en onzekerder, dan het met Oldenbarnevelt vijf en twintig jaren was geweest. Onderlinge partijstrijd hield onverdroten aan, en 't land in druk. Wij doorleefden in 1629 zelfs den eersten inval van den Duitschen kant, die tot Amersfoort en het Utrechtsche doorzette, op de inundaties afgestuit.
Doch wij zullen ons voor ditmaal niet met de geschiedenis van den oorlog, niet met de verwoestende veldtochten door geheel Midden- en Zuid-Europa, of die op zee, of aan de vaderlandsche grenzen bezighouden. Ons interesseert de vrede, die ten slotte het einde heeft gebracht. Deze vrede is na jarenlange ongewisheid gekomen. Wel had de deelneming van Frankrijk de nederlaag der Habsburgers uitgestippeld, - maar een, twee, drie is het toch niet gegaan. Ook niet van Nederland tegenover Spanje. Wij zelve zijn eigenlijk eerst geheel zeker van onze zaak geweest, toen in 1646 Duinkerken, de gevaarlijke kapervesting, in Fransche handen viel.
Voorbereidende vredespogingen waren reeds lang aan den gang. Het is een der opmerkelijkheden van den toenmaligen krijg, dat tegelijkertijd officieele onderhandelingen, en tévens doorgezette krijgsoperaties voort bleven gaan. Nog toen in 1647 de gezanten te Munster volop in langgerekte besprekingen verdiept waren, brandschatten tegelijkertijd Zweedsche en Hessische troepen de onmiddellijke omgeving dier stad.
De Koning van Spanje had de eerste aanbiedingen reeds gedaan in 1636 met den Paus als bemiddelaar. Deze vredeshandel ging niet door. De Nederlanders, onder meer, weigerden de bemoeiïng van den kerkvorst te Rome. Vervolgens te Hamburg voorbesprekingen, - nog slechts ter effening van het terrein voor een algemeen congres. Nadat hierover van 1638 af is gepourparleerd, en in 1641 de voorovereenkomst was tot stand gekomen, om een Europeesch vredescongres aan te gaan, is het over en weer, onwillig en tegenstribbelend, 1643 geworden, eer de eerste bijeenkomsten plaats zouden hebben. Waar? Voorgesteld waren Xanten, Keulen, Luik, Lübeck, Constanz, Augsburg, Trente.
Het zijn Munster en Osnabrück geworden. Te Munster voor Frankrijk en Spanje; voor Zweden en Duitschland te Osnabrück.
| |
| |
| |
II
Nederland hoorde dus te Munster thuis. De heeren in Den Haag hadden er sterk voor geijverd, hun besprekingen te beleggen in een plaats op eigen Nederlandsch gebied. Utrecht, lieten zij weten, was een machtige stad en schoon gelegen. De provinciën onderling vertrouwden elkaar en elkanders gedelegeerden zóó weinig, en hadden zóóveel verschil van meening, - dat de Statencolleges liever dicht in de buurt de oogen in het zeil hadden gehad. De Zeven Provinciën waren echter slechts een bijverschijnsel. Voor het algemeene vredeswerk werden de steden op Duitsch Rijksgebied gewenscht.
Munster en Osnabrück, voor 't komende congres neutraal verklaard, richtten zich tot de naderende bijeenkomst in. Groot was de toevloed van gezanten, die men verwachten moest. Naast de delegaties der groote mogendheden werden de vertegenwoordigers van eindeloos vele mindere machthebbers, vorstendommen, republieken, steden aangekondigd. Op den besten tijd waren ter conferentie 150 gezanten met meer dan 1000 secretarissen aanwezig. In plaats van de blinkende auto's, die thans een internationale conferentie omzwermen, ware het toen de karossen, waarin men zich bewoog. Men reed niet minder dan met de vier, wie zich respecteerde met de zes. Een hoofdvertegenwoordiger als de Fransche Hertog van Longueville (Henri van Orléans) had 16 koetsen mee, met 200 paarden. Het Munstersche gemeentebestuur had heel wat te stellen voor het onderbrengen van alle gasten. Vertrouwde ervaringen leven bij ons op, wanneer wij lezen, dat een ‘woningscommissie’ werd ingesteld, die van alle plaatselijke ingezetenen de ontruiming hunner bel-étages vorderde. Voorts stallen en keukens. Een voedselvoorzieningsdienst ingesteld.
Amusementen kwamen ook aan de beurt. Méér dan een troep comedianten toog er ook uit Holland heen. Portretschilders, om onder de ijdele diplomaten een slag te slaan. Onze Gerard Terborch heeft geweldig veel te doen gehad. Van een mindere, Van Hulle, zijn 132 portretten met z'n onderteekening bekend.
Er zou een aardig uitgewerkt tijdtafereel te geven zijn van de jaren, welke, - langzamerhand tot groote bezorgdheid der plaatselijke inwoners, - dit congres heeft geduurd! En tot verveling der diplomaten, die 't maar niet eens konden worden. Die van verre kwamen, vonden bovendien het land drassig; 't klimaat regenachtig; de bevolking ruw en onbeschaafd.
Eindeloos vele vragen van étiquette, - van vóórrang, waardig- | |
| |
heid en privilege, deden zich op. In ònzen tijd zijn de meeste van deze punten door traditie of accoord geregeld. Toen moesten juist alle rangen en verhoudingen nog geregeld, - veelszins veroverd. Dáárom reden vaak de stoeten van concurreerende machthebbers náást elkaar gelijk op door de nauwe straten, om geen ander voor te laten gaan.
Ook de Staten-Generaal hebben zorgvuldig voor het aanzien van hun jongen Staat gewaakt. Internationaal was hij immers juist nog niet voldragen. Er moest dus voor álles gezorgd. Onze gezanten zijn niet van huis weggereisd, voordat was vastgelegd, dat zij een behandeling zouden ervaren, minstens gelijk aan die van de gezanten van Venetië. In al deze opzichten was Frederik Hendrik voor onze nieuwbakken staatsheeren de voortdurende vraagbaak. De instructie bevat tientallen detailpunten op dit gebied. Het brengen en ontvangen van visites, 't verleenen of niet van de ‘hooge hand’, en 't opwachten van bezoekers beneden aan de deur of boven aan de trap. Wie als Hoogheid, wie als Excellentie zouden worden aangesproken. In welke taal men spreken zou en antwoorden. Hoe men de Spanjaarden tegemoet zou treden. Hoe de gezanten der Hansesteden moesten worden bejegend.
In 't Fransch zouden wij weigeren als ‘Sieurs’ te worden genoemd. Het moest: ‘Seigneurs’ zijn. Door den Keizer aangesproken te worden als ‘fideles amici’; ‘getrouwe vrienden’, smaakte nog naar onderworpenheid. ‘Celsi potentes’; ‘Hoogmogenden’, werd verlangd, - doch nog niet zoo maar verkregen, al stuurden wij dan brieven liever ongeopend terug. Wat 't gesprek betreft: ‘zoo ge hen tegemoet treedt in het Duitsch, antwoorden zij in het Nederlandsch,’ teekende Pufendorf aan. En welhaast vermelden de dagboeken der onzen, dat zij niet minder dan als vorstelijke personen werden begroet.
Zoo kan men zich eenigszins een beeld vormen van het groote en levendige kader, waarin dan de Nederlandsche delegatie aankomen zou, om de Akte van wettige erkenning te verkrijgen, voor den tot dusverre nog een beetje illegaal opgegroeiden vaderlandschen Staat.
Wel mogen de gevoelens van menigeen uit het voorgeslacht der simpele rebellen van 1568 hebben getrild, toen de Nederlandsche Delegatie den 12en Januari 1646 te Munster aankwam! In vijf karossen, buiten de stad opgewacht vanwege de bijzonder bevriende Fransche en Portugeesche Ambassades. Drie compagnieën soldaten in het geweer en de burgerij uitgeloopen, ter beleefde ontvangst. Vertegenwoordigers van Venetië, van Bran- | |
| |
denburg, van Hessen, en zooveel anderen nog, aan het logement. Een bekoorlijke schilderij van Gerard Terborch, vereeuwigt den pompeuzen stoet van den vertegenwoordiger van Holland, Adriaan Pauw, in het schilderachtige Westfaalsche landschap.
Het was een betrekkelijk eenvoudig troepje, dat binnen kwam, toen het Congres reeds in vollen gang verkeerde. Maar van ons eigen, vaderlandsch gezichtspunt waren opdracht en taak geweldig.
Naar Nederlandschen aard was de voorbereiding der zending niet over één nacht ijs gegaan. En: werden de onderhandelaren allerminst door de éénstemmige gevoelens van het volk in den lande, van de regeeringskringen en van de verschillende gewesten begeleid! Langdurig en diep zijn de oneenigheden geweest, die aan de vredesluiting zijn voorafgegaan.
Voortdurend waren ten onzent een oorlogspartij, en een vredespartij gaande geweest. Willem de Zwijger had reeds dadelijk bij den opstand met de voorbarige vredesluiters te doen. Oldebarnevelt moest zich tegen de die-hards, de bestrijders van het Bestand, richten. Naar den loop der omstandigheden waren nú eens de aanhangers van voortgezetten strijd, dàn die van wapenstilstand, van toenadering met den tegenstander, aan de overhand. Daartusschenin nog de breede laag onverschillige neutralisten. Zoo is 't ook gegaan van af het moment, dat de onderhandelingen met den vijand vasteren vorm bleken aan te nemen.
Nauwelijks was de uitnoodiging tot deelneming, in 't begin van 1642, in Den Haag binnengekomen, onder Deensche bemiddeling, of de Habsburgsche diplomatie vond gelegenheid bij de Staten-Generaal verdeeldheid te wekken. Zij stelde een afzonderlijk accoord voor, en onderhandelingen in Den Haag. De Fransche ambassadeur kwam daar tegenover prikkelen tot voortzetting van den strijd, met beroep op het Verbond van 1635, volgens hetwelk wij niet anders dan met Frankrijk te zamen in onderhandeling treden mochten.
Holland sloeg een beperkt getal van onderhandelaren voor. Drie of vier. Zóóveel achterdocht echter was bij de verschillende gewesten levendig, dat èlke provincie één vertegenwoordiger voor zichzelven verlangde. Holland kreeg er wegens zijn bijzondere beteekenis, twéé, al moest het bovendien het leeuwendeel dragen der kosten: driehonderd gulden per dag voor de heeren gezamenlijk. Frederik Hendrik wilde eenige extra-afgevaardigden, supra-numerairs, om 't gezichtspunt van het gansche land, de generaliteit, voor te staan. Doch genoegzame bijval vond dit idee van nationale eenheid niet.
| |
| |
Het begrip van een éénig, gemeenschappelijk staatsverband, in vredestijd, van een duurzamen bondsstaat, moest zich nog geheel ontpoppen. De geesten waren er nog niet op georganiseerd. De provinciën waren slechts gewoon aan een unie als onderling oorlogsverbond. Bij velen bestond de gedachte, dat men aan het einde van den oorlog gewoon weer uit elkaar zou gaan. De Unie van Utrecht zou dan haar doel hebben vervuld...
Daarna liepen de standpunten, en de belangen weer vanzelve uiteen.
Het heeft heel wat kunst- en vliegwerk gekost, om zoo goed mogelijk één lijn te houden. En bovendien: de vrees te ontzenuwen, dat de een den ander daarbij òverstémmen kon. Het is de kring om Frederik Hendrik geweest, die daarop immer heeft aangestuurd. Zij heeft ook van den aanvang af begeerd, dat Unie en Religie onderling buiten 't geding zouden worden gesteld. De vrees bekroop, dat anders ook weer onderlinge twisten herleven zouden, die na de sluiting van het Twaalfjarig Bestand zooveel onheil hadden gesticht. De droevige ervaring had geleerd, hoe moeilijk het den Nederlandschen landsaard valt, in tijd van vrede, in vrede te leven!
Eerst moesten de verschillende onderlinge questies door een onderling compromis te ruste worden gelegd, eer de delegatie ter Congresvergadering vertrekken zou. Dit heeft eenige jaren geduurd. In December 1645 kwam eindelijk de Instructie gereed, die in 115 artikelen alle voorwaarden bevatte, waarop de plenipotentiarissen te Munster moesten aansturen, en welke, schier een wonder, bijna alle zouden worden verwezenlijkt! Zij waren niet overmoedig opgesteld. Als veroveringslustigen traden de Nederlanders niet op. Niet als op machtsuitbreiding gebeten mogendheid. Zij wenschten slechts waarborgen, voor 't verdere degelijke bestaan van hun Staat essentieel. De afgevaardigden legden in de Statenvergadering den eed af, dat zij hun zending getrouw zouden uitvoeren. Knuyt, de halfwillige Zeeuwsche afgevaardigde eenige weken later dan de anderen. Begin Januari 1646 ging het troepje op weg, over Deventer op Burg Steinfurth aan, - gevolgd door de gespannen gevoelens van bestuurderen en burgers thuis, wier groote spel op 't internationale tapijt nu zou worden gespeeld.
De 17e Januari 1646 was een algemeene Bededag.
| |
| |
| |
III
Men moet niet meenen, dat de onderhandelingsjaren bij de onzen glad en ongerimpeld verloopen zouden zijn. Er hebben zich tusschen Munster en Den Haag heel dramatische spanningen voltrokken. Zonder zware weeën is de Nederlandsche Staat niet tot zichzelf gekomen. Aan de plenipotentiarissen en aan de heeren regenten thuis, aan de vergadering der Staten-Generaal speciaal, zijn groote moeilijkheden gesteld. De gedachte hieraan ligt niet dadelijk voor de hand, omdat achteraf alles zoo'n vlot aanzien gekregen heeft. Zoo gaaf en aardig stond de jonggeborene er toen aanstonds bij. Toch is heel wat staatsmanszorg en staatsmansmoeite verbruikt, eer 't zoover kwam.
Het geval lag gecompliceerd, omdat in wezen voortdurend naar twee zijden onderhandeld worden moest. Niet met Spanje, den tegenstander alleen. Maar met Frankrijk, den bondgenoot tegelijkertijd. Nederland werd tusschen twee kanten getrokken en gesleurd. Met Spanje kon 't betrekkelijk eenvoudig gaan. Doch wij moesten den vrede, tenminste ònzen vrede, ook voor Frankrijk aannemelijk maken. Frankrijk, dat ons zoo langdurig had bijgestaan, en waaraan wij, door 't tractaat van 1635 in ruimen zin verbonden waren: ‘niet dan gezamenlijk te onderhandelen en tot vrede over te gaan’. Frankrijk was véél minder dan ònze vredesluiters, op spoedigen vrede met Spanje gesteld. Het wilde zijn veroveringen nog consolideeren. Het hield ons voor, dat dit ook voor ònze gebiedsafronding naar het Zuiden van belang zou zijn. Teneinde met volledig fatsoen door de onderhandeling heen te komen, moesten wij dus niet alleen ònze wenschen door Spanje doen aannemen. Wij moesten tevens trachten, dat Frankrijk bevredigd zou zijn. Met totaal volledig fatsoen is dit niet gegaan! Wij hebben tenslotte gesloten tégen Frankrijk's zin en buiten Frankrijk om. Tegenover Frankrijk zijn wij, - 't is nauwelijks ontkend, - verbondbrekers geweest. Verbondbrekers uit levensbelang. Wij hebben 't in dier voege geleid, dat bij Frankrijk wèl teleurstelling, maar géén ernstige verwijdering, ja zelfs weinig verkoeling is gewekt. Zonder heftige spanningen evenwel is dit, neen waarlijk, niet gegaan!
Het eigenaardige geval deed zich derhalve voor, dat men al dien tijd, te Munster en Den Haag, de Nederlandsche afvaardiging zoowel met de Spaansche delegatie, als met de Fransche, in voortgezette onderhandeling ziet. Waarbij de eene de andere herhaaldelijk doorkruist, tot zenuwachtige zorgvan de kleine mogendheid, die middenin geplaatst zich naar allerlei kanten weren moest.
| |
| |
Het dramatische werd nog verdubbeld, doordat in die dagen ons buitenlandsch beleid uiterst democratisch werd gevoerd. De geheele natie deed mee. Men heeft daarover heden ten dage den mond zeer vol; wèl-vergeleken echter nam in den ouden, toenmaligen regeeringsvorm een groot deel des volks in honderdmaal ingrijpender mate aan den loop der internationale staatszaak deel, dan vandaag aan den dag. Niet door verkiezingen. Niet met Jan en alleman. Maar de instellingen der Vereenigde Provinciën waren zoo, dat een gewichtige staatsbeslissing niet genomen worden kon, zonder dat er in de afzonderlijke Statenvergadering van èlk gewest over werd gedelibereerd. En wat élke Statenvergadering aangaat, dan weer in elke grootere en kleinere stad en streek. Zo is toentertijd elk probleem van de vredezaak doorgedrongen tot in de raadsvergaderingen van Schoonhoven en Zutphen, en Groningen en Leiden en Zierikzee. En zéér ter dege werd er hiervan werk gemaakt! Al waren de motieven, die in deze plaatselijke discussies den doorslag gaven, lang niet altijd even grandioos. Bij een dergelijke algemeene deelneming haalt ònze tijd van zwijgzame departementen en onvolledig ingelichte publieke opinie, niet...
Zoo verklaart zich ook de beroering, die in die jaren in den lande gaande bleef: de strijd der partijen.
Van de jaren 1643 tot 1648 heeft het in de Nederlanden over elk gewichtig punt der onderhandelingen blauwboekjes en buurpraatjes, pamfletten en vlugschriften geregend. Van den preekstoel predicaties. In het duizendhoofdige regeeringsapparaat der plaatselijke en gewestelijke regeeringen, publiek gegons. In de Statenvergaderingen ampele discussies. Wie de heftige meeningsuitingen pro- en contra het accoord met den tegenstander overziet, de wederkeerige aantijgingen en zooal meer, is 't alsof hij zich wanen kan in de dagen van vandaag.
Van dit gewoel van meeningen maakten op háár beurt ook weer de geïnteresseerde buitenlandsche mogendheden gebruik. De Fransche ambassade vooral, maar de Spaansche daar weer tegenin, strooiden telkens vertoogen onder de gemeente uit, om haar te krijgen op hùn hand.
De tegenstelling der meeningen onder onze burgerij was aldus. Vóór de voortzetting van den strijd waren de kringen, voor wie de Nederlanden leefden van den oorlog, en door den oorlog moesten bestaan. In de zeehandelskringen, en in Zeeland, een heerschend besef. De Zeeuwsche havens floreerden door de buitvaart ter zee. Vreesden het verloop, dat van de vredesluiting het gevolg zou zijn (en echter ook voor de ‘vrije nering’ niet geko- | |
| |
men is). De konvooien en licenten, zoo belangrijke bronnen van inkomen en geheel als een oorlogsbelasting op de Scheepvaart en goederenverkeer ontstaan, zouden vervallen. (Óók niet uitgekomen!) Nog speciaal de twijfel, of het mogelijk zou zijn, voor Zeeland de sluiting van de vaart op Antwerpen, van de Scheldewateren, en van de Kanalen in Vlaanderen vol te houden.
Daarnaast stond het wantrouwen, dat Spanje tòch weer een maal als strijdende macht terugkomen zou en de vleugels ook tot den handel naar Oost en West weer uit zou slaan. Waren onze grenzen voldoende verzekerd? Staats-Vlaanderen voldoende geconsolideerd? De gebieden, die als Noord-Brabant een bolwerk voor den Staat moesten zijn? Roermond? Venlo? Maastricht? Opper-Gelre, dat nog steeds door de Spaansche troepen was bezet? Was niet de leer der voorvaderen beter: niet te rusten aleer de Zeventien gewesten weer bevrijd en verbonden zouden zijn? Dit was ook het oorlogsdoel, dat de Fransche staatslieden ons voor oogen bleven houden, om voortijdige vredesplannen uit den geest te slaan.
Eindelijk: de stem der ware Gereformeerde Christelijke Religie, uit de Kerken, beducht dat de vredesluiting de macht van de Roomsche kerk weer bemoedigen zou.
Hier evenwel begonnen de argumenten zichzelf te ontzenuwen. Voortzetting van den strijd beteekende: aanhankelijkheid aan Frankrijk. Het Fransche koninkrijk nu voerde meer en meer een uitgesproken anti-protestantschen geest.
Ten slotte dus wel de voor de hand liggende vraag: zouden wij het aandurven, buiten Frankrijk óm tot vredesluiting over te gaan? Frankrijk waarmede zij nog in 1644 de verplichting hebben beklonken, niet anders dan gezamenlijk een einde aan den oorlog te maken! Frankrijk zou niet licht tot den vrede geraken. Het verlangde van Spanje meer concessies, in Noord- en Midden-Italië en langs de Pyreneeën, ook in België, dan Spanje, wanneer maar met de anderen vrede zou zijn bereikt, gemakkelijk geven zou.
De neiging tot vredesluiting had echter voor het groote deel van ons vaderland zwaarwegenden grond. Wij gevoelden ons voldaan, en den oorlog moe. De uitgaven voor een voortgezetten oorlog drukten zwaarder en zwaarder op 's lands bestaan. Schier ondraaglijk, - werd in de meeste provinciën verklaard. Ook door den Hollandschen handel. Door den rijkdom van Amsterdam. Een geslacht, dat nog nooit een vrede had gekend, zag nu verlangend daarnaar uit. Het wilde den strijd niet voortzetten voor doeleinden, die niet strikt de eigene waren. Verdere uitbreiding
| |
| |
werd met gedeelde gevoelens bezien. Ging 't op verovering van Antwerpen aan, - dit kon den havens der Noordelijke gewesten geen voordeel doen! Vlaanderen en Brabant er bij, beteekende wél een bloeiend gebied, - meer concurreerend echter, dan wanneer het in de handen van den verzwakten tegenstander bleef. Beteekende ook uitbreiding der katholiciteit. Aan gereformeerde zijde was er belang bij het bepérkte gebied, waar de Staat zich had georganiseerd.
Eindelijk: de opkomende macht van Frankrijk! Een gevaar, weinig geringer dan wij eens Spanje hadden gezien. Ook Frankrijk was Roomsch-Katholiek uitgesproken. Ook Frankrijk heerschzuchtig. Jegens ons land beschermend. Op expansie uit. Expansie niet het minst gericht naar onzen, naar den Belgischen kant. In Duinkerken zat het reeds.
Het bondgenootschap met Frankrijk, dat eens onze uitkomst had beduid, scheen gaandeweg een gevaar. Wat gold het een strijd voort te zetten, die in hoofdzaak den aanzwellenden bondgenoot ten goede kwam?
Wel was er ook voor de hand liggende grond voor het handhaven van de vriendschap, het vermijden van ongunst, met den machtigen, beproefden vriend. De levendige handelsrelaties, voor Zeeland vooral het drukke verkeer met havens als Rouaan en Nantes, van overgroote beteekenis. Vredesluiting zonder Frankrijk zou woordbreuk zijn. Naar de gewone moraal onverdedigbaar, en practisch gesproken dreigend van nawerking.
Hoe moest de Spaansche toenaderingspolitiek meest worden beschouwd? Vrede met een staat, waar nog de moraal werd verkondigd: dat tractaten met ketters niet verbindend zijn? Een staat, die vermoedelijk den vredestijd gebruiken zou, - naar men meende, - om zich voor te bereiden voor een revanchestrijd. Dit is het argument, dat tot jaren na den vrede, toen met name door den jeugdigen Stadhouder, Prins Willem II en de zijnen, is aangevoerd. Om onze regeeringen wakker, de weermacht op peil te houden. Het is een argument, dat door den loop der gebeurtenissen niet bevestigd! Na eenige jaren reeds was met Spanje de meest voordeelige handelsovereenkomst gesloten, die men zich denken kon. In de toekomst werd Spanje meer bondgenoot dan tegenstander. Hier waren de Zuidelijke Nederlanden de begeerten, die Frankrijk daarop meer en meer ontwikkelde, 't verbindende lid.
Ziehier de elkaar kruisende motieven; waardoor de gemoederen werden verdeeld.
| |
| |
| |
IV
De loop van de voornaamste momenten in de onderhandeling weerspiegelt de gevoelens, welke wij zooeven hebben geschetst.
De Nederlandsche delegatie is aanvankelijk niet naar Munster gegaan om een Vrede te sluiten. De oorspronkelijke bedoeling met den Spanjaard was: het wederom aangaan van een langdurig Bestand. Evenals 25 jaar geleden zou daarná de strijd weer op te vatten zijn. Een bestandstractaat stelden wij derhalve de wederpartij voor, en wel een nagenoeg gelijkluidend aan dat van 1609. Vandaar ook, dat deze tekst ten slotte voor 't grootste deel in den tekst van 't latere vredesverdrag is teruggekeerd. Het waren 70 artikelen, en zoo is het ook gebleven. De voorwaarde was daarbij eerst: dat de Spanjaarden ervoor moesten zorgen, Frankrijk ook tevreden te stellen. Met Frankrijk verbond ons 't tractaat van 1635, nog in 1644 vernieuwd: geen verdrag te sluiten dan gezamenlijk, en met gemeenzame toestemming. Tezamen werd op het eind van het jaar 1646 aanvaard, dat de onderhandeling er een van vrede worden zou (onder Zeeuwsch protest). De Franschen zagen hierin 't voordeel, beter ònze onderhandelingen te kunnen medemaken. Zij zochten ons te binden: den 18 April 1646 werd Reynst te Parijs een scheepvaarttractaat aangeboden, op 't stuk van contrabande véél toegeeflijker dan Frankrijk ooit anders was geweest, of later weer worden zou. Maar de Spanjaarden vooral betoonden soepelheid, en wij onzerzijds konden uit deze soepelheid verstaan, dat een voordeelig vredesverdrag voor Nederland gemakkelijk te verkrijgen zou zijn. Spanje was den anderen kwijt. Voor Madrid was de Nederlandsche zaak blijkbaar een verlorene. Men legde er alles op toe, ons van Frankrijk af te scheiden. ‘Zij eten al met den Spanjaard en tête à tête,’ rapporteerde men serviel naar huis. En dan werden wij weer met afbreking bedreigd.
8 Januari 1647 kwam een provosioneel onderteekend vredestractaat tot stand, - op enkele punten ‘geadjusteerd’, - dat nu ter goedkeuring naar de Staten-Generaal in Den Haag werd overgebracht. Dáár kwamen toen de heftige Fransche protesten in; - en ook de protesten van eenige provinciën. De gemachtigden waren voor de rechten der Roomschen in Noord-Brabant verder gegaan, dan Den Haag wilde toestaan. En 't scheen, dat Spanje te vrijen handel in Indië behield. Maandenlang werd toen hier te lande overlegd. Speciaal ook omtrent de houding, die ten aanzien van Spanje aangenomen worden moest. Eindelijk werd de situatie door Holland vrijwel geforceerd: het verklaarde zich
| |
| |
voor géén voortzetting van den strijd te velde meer tot een bijdrage in staat. Zeeland kreeg voor zijn stem de toezegging van hulptroepen voor de West Indische Compagnie in Brazilië, - waar 't Zeeuwsche kapitaal ten zeerste bij was geïnteresseerd. Een nieuwe, laatste phase brak aldus aan: in Juli 1647 was de weg geëffend voor een afzonderlijk te sluiten vrede met Spanje. De last tot onderteekening werd door Den Haag gegeven. De Republiek zou tevens op zich nemen tusschen Frankrijk en Spanje te bemiddelen, ten einde ook bij deze twee overeenstemming op de nog bestreden punten tot stand te brengen. Deze punten betroffen grootendeels aangelegenheden vèr van Nederland's belang: Italië, Lotharingen..., en dit was dus voor de onzen het argument, om dáárom geen voortzetting van den oorlog aan te gaan.
De twee werden 't intusschen niet eens. Onze plenipotentiarissen te Munster, zoowel als in de regeeringskringen in Den Haag, geraakten in groote perplexiteit. Nog steeds koesterden wij de hoop, het met beide groote mogendheden in vriendschap klaar te spelen. Zoo was ook de laatste raad van Frederik Hendrik geweest, die in Maart 1647 was gestorven. Frankrijk evenwel verlangde steeds: de sluiting van een nieuwe Ligue Garantie. Spanje lokte altijd meer. Het gaf zelfs nog (18 Februari 1648) een zeer voordeelig afzonderlijk artikel over de Navigatie ten beste (vrije neutrale vaart). Dit als een belooning, omdat de onzen den 30sten Januari te Munster hadden onderteekend.
De onderteekening!
Toch is deze datum nog niet het ware, gewichtige moment. De Vergadering der Staten-Generaal moest nu op 't Binnenhof tot de ratificatie besluiten. Tegen deze ratificatie brak in Den Haag de beweging uit van allen, die de sluiting van den vrede wilden zien vertraagd, 't zij dan òm, of niet om Frankrijk. De maanden, die aanbraken, zijn de meest dramatische en geagiteerde perioden in onze vredesluiting geweest. Van allerlei kant werd invloed uitgeoefend. De Fransche gezanten hielden heftige demonstraties. Zij publiceerden vlugschriften, die gretig werden gelezen. Zij intrigeerden. Rijkelijk werd onder de invloedrijke regenten met steekpenningen gewerkt, in een land waar, - naar Mazarin zeide, - iedereen omkoopbaar was. De Spanjaarden spendeerden rijkelijk voor ditzelfde doel. Zij stelden bovendien, o schrik, - 't ultimatum- ‘onderteekening, - of einde der onderhandelingen’. ‘Dan gaan wij maar weg’. Na de vredesluiting verklaarde Penaranda, de Spaansche vertegenwoordiger: ‘Het is een gouvernement waar een elk zich laat betalen’.
| |
| |
In den boezem der Statencolleges, en tot in de stedelijke vroedschappen toe, is tot het laatste oogenblik overvloedig pro en contra geageerd. Provinciën brachten hunne bijzondere belangen voor. Gelderland ijverde voor de teruggave van Opper-Gelre. Utrecht waar Franschgezinde neigingen bovendreven, was voor de afsluiting alléén mits mèt Frankrijk tezamen. Zijn afgevaardigde, Godart van Reede, is blijven weigeren te teekenen zònder Frankrijk.
Speciaal Zeeland hield den eigen weg. Het was het meeste bij de voortzetting van den zeeoorlog gebaat, - het meeste bij den verderen handel met Frankrijk, - het meeste bij de versteviging van de barrière aan de Zuidergrens geïnteresseerd. Sterk gereformeerdgezind bovendien.
Telkens nog nam deze provincie een eigen houding aan, veelal bij monde van den afgevaardigde Knuyt, bekwaam, maar weinig berekenbaar. Zij heeft, voor háár instemming te geven, verzekerd willen zijn, dat de voordeelen van den oorlog zooals de sluiting van den Scheldemond, niet door den vrede verloren zouden gaan. Had bestreden de erkenning van den Roomschen publieken dienst in 't Markiezaat van Bergen-op-Zoom, en in het Hulster Ambacht. Had inzake de Westindische Compagnie toezeggingen behaald. Nog op het laatst kwam het aan met moeilijkheden betreffende de te slechten forten om Sluis. Toen ten slotte tot onderteekening besloten werd, heeft de provincie nóg geweigerd daaraan mede te doen. Zij liet zelfs doorstralen, dat zij eventueel de Unie van Utrecht verlaten zou! Op eigen houtje een Vrijstaat vormen, die natuurlijk weer een zelfstandig vrijbuitersnest geworden zou zijn, gelijk Algiers en Tunis en Salem om de Middellandsche zee waren geweest. Hiermede zou het gewest zijn teruggekeerd tot een situatie, als welke het in vroeger eeuwen ingenomen had; toen havensteden als Vlissingen, Vere, Zierikzee en Brouwershaven feitelijk semi-officieele buitvaartondernemingen onderhielden.
Zoo stond zelfs de eenheid op het spel, en werd hier en daar met secessie gedreigd.
Bezendingen naar de provinciale hoofdsteden trokken af en aan. Friesland stelde een buitengewone ambassade naar Frankrijk voor, om daar contentement te geven. Tot op 't laatste oogenblik trachtten Hunne Hoog Mogendheden, als arbiters of bemiddelaars, tusschen Spanje en Frankrijk op te treden, - 't geen door Spanje zelfs werd aanvaard. ‘De gansche Staat verkeerde in barensnood om 't groote werk ter wereld te produceeren,’ zegt de geschiedschrijver uit dien tijd...
Eindelijk viel het besluit, niet langer te wachten. 17 April
| |
| |
1648. Nòg doet Knuyt, van Zeeland, niet mee. Hij weigert de Staten-Generaal als lastgevers te erkennen. Den 15en en 16en Mei vindt te Munster de plechtige uitwisseling der ratificaties plaats. De Fransche regeering roept haar ambassadeur uit Den Haag terug. Het ongeluk van een afscheiding evenwel bleef ons land bespaard! 20 Mei schikt Zeeland in. Het keurt de publicatie van 't gesloten tractaat goed. Knuyt en Van Reede komen echter niet voor op het karakteristieke schilderij, dat Gerard Terborch van de beëediging der ratificatie heeft gepenseeld, en waarop Staatsche en Spaansche afgevaardigden broederlijk bijeen zijn geportretteerd.
De vrede was eindelijk daar, - na tachtig jaar! De lofzangen waren niet meer van de lucht. De feestviering brak aan.
Men bleef nog napraten, om Frankrijk contentement te verschaffen. Maar Frankrijk gevoelde zich alléén blijkbaar sterk genoeg. Het toonde weldra teveel belang te hebben bij de vriendschap met de jonggeboren Republiek, om láng onvriendelijk te zijn. Binnen eenige jaren was de verhouding weer normaal.
Mag men niet zeggen, dat Westfalen voor Nederland een succesnummer is geweest? En Nederland voor Westfalen! Het is, alsof door de sluiting van òns tractaat de ban gebroken werd. Een half jaar later werd ineens de algeheele vredesluiting mogelijk. Wij onzerzijds hadden doen zien wat met ‘négotier à la hollandaise’ kon worden bedoeld: dat typische mengsel van angstvalligheid, hardnekkigheid en gezond verstand, dat ons vaker heeft gediend, wanneer 't niet door onverstand of waanwijsheid wordt vergald...
| |
V
Wij bezien thans naar den inhoud de grondslagen van ons Tractaat. Zij beantwoordden vrijwel, op één uitzondering na, aan wat voor Nederland was begeerd.
Vooraan de verklaring, door den Koning van Spanje in artikel 1 afgelegd, dat voor goed de Heeren Staten-Generaal der Vereenigde Nederlanden, de respectieve Provinciën en alle onderhavige landen tot Vrije en Souvereine Staten werden erkend, waarop Spanje niets meer pretendeerde, noch ooit pretendeeren zou. Het is de formule welke Nederlandsche onderhandelaars reeds in 1574, bij de eerste besprekingen, als eisch hadden vooropgesteld! En nooit meer losgelaten. Onvoorwaardelijk erkende zelfstandigheid. In 1609, bij de sluiting van het Twaalfjarig Bestand, hadden de onzen haar, met moeite en na een dubbelzin- | |
| |
nige onderhandeling, verkregen. Van af dát tijdstip hadden wij in zekeren zin opgehouden te gelden als rebellenstaat. Mogendheden gelijk de Noorsche, hielden ons sindsdien bekwaam om tractaten mede aan te gaan. Bij de hervatting van den strijd evenwel was door de Spaansch houding de onafhankelijkheidsformule weer op losse schroeven geraakt. Telkens, bij successen van den tegenstander, was de toekomst twijfelachtig geweest.
Thans werd het voor goed: een eeuwige vrede tusschen de beide mogendheden vastgesteld. Nimmer is sindsdien van de zijde van den koning van Hispanjen meer een aanspraak gemaakt. Van protectoraat, noch van servituut of van vazaliteit was meer sprake. Engeland had tijdens koningin Elisabeth nog slechts aan een satellieten-gemeenebest gedacht. Hendrik IV van Frankrijk nog veel bepaalder. Dit was nu alles verleden tijd! Cromwell zou er wel andermaal over beginnen: ‘closer union’. Lodewijk XIV is er op afgegaan: 1672. Dit zijn dan echter steeds nieuwe oogmerken geweest. Nieuwe ondernemingen. Zooals later die van Napoleon, en van Hitler zouden zijn. Het juweel Nederland, in Europa's kroon, heeft van af 1648 zijn eigen vorm, eigen zetting gehad. Nog door het Weener Congres werden die van 1648 opnieuw erkend, - en daarmede ook het voortdurende bestaan van Nederland. In 1945 is 't niet eens meer noodig geweest, het uit te spreken. Het deed zich in 1940 instinctief verstaan.
Ten aanzien van het Duitsche Rijk werd de zelfstandigheid ook duidelijker getrokken. Bij de Unie van Utrecht was in 1579 nog een voorzichtig voorbehoud gemaakt. Verschillende malen had de Keizer, in den vorm nog den rijksband geroerd. Thans werd vastgesteld, dat er met het Rijk zou bestaan: neutraliteit, vriendschap en goede nabuurschap, - waarop Spanje de confirmatie van Keizer en Rijksdag bevorderen moest. Er is van de zijde des Rijks tot jaren later omheengedraaid. Nog in 1654 weigerden de Rijksstanden te Regensburg de officieele erkenning der Staten-Generaal. Het beginsel is echter implicite door de ratificatie van den vrede van Osnabrück erkend. De loop der internationale zaken heeft voor ons meer en meer met het Rijk de verhouding van zelfstandig bondgenootschap in 't leven geroepen. In 1711 werd dit zóó gewaardeerd, dat de Keizer ons toen eindelijk ook officieel den titel van ‘celsi potentes’ heeft gegund, - die andere mogendheden reeds lang hadden toegekend.
Ook de grenzen van het grondgebied des Staats zijn in 1648 eens vooral vastgelegd. De Tuin der Zeven Provinciën werd vast erkend. Alle veroveringen door Maurits, en nog in den laatsten tijd door Frederik Hendrik verkregen, behouden. Ook die der
| |
| |
Indische Compagnieën. Over en weer de bestaande toestand, de feitelijke status quo, als geldig aanvaard. Ons liet dit de bolwerken ten Zuiden van de grote rivieren, welke anders op zichzelve Hollands natuurlijke grenzen zijn. Die bolwerken: Staats-Vlaanderen; de landen van Bergen-op-Zoom, Breda, Den Bosch, Grave, Ravestein, Kuyk: Noord-Brabant kortom. Spoedig zou dit gewest requestreeren, om nu ook als eigen provincie, bij de Zeven te worden erkend. Als Generaliteitsland echter, onderhoorig gebied, zal het de 17e en de 18e eeuw hebben door te gaan.
De erkenning gold voor 't grondgebied in Europa, en overzee.
Hier heeft zich ook de weigering der onzen om op éénig landsgedeelte nog bij tractaat aan internationale hoorigheid onderworpen te zijn, doorgezet. Overwegend katholiek, heeft Spanje in den loop der onderhandelingen onder állerlei vormen voor genoemde streken den katholieken eeredienst en de rechten der katholieken willen zien vastgelegd. Lang zijn de onderhandelaren daarover bezig geweest. Zij hadden aanvankelijk een toegeefelijk ‘temperament’ aanvaard, op de basis van Tilburgsche conferenties. Tenslotte echter is van Nederlandsche zijde ook op dit stuk aan een volledige souvereiniteit vastgehouden. Los van élke internationale gebondenheid. De Staten voegden er alleen in eigen machtsvolkomenheid aan toe, dat hun regeering was ‘zoozeer getempert en voorzien met alle zoetigheid en matigheid’, dat voor consciëntie-dwang of onmeedoogendheid jegens de katholieke bevolking nooit sprake zou zijn.
Aangaande de religie werd alleen bepaald, dat over en weer men zich in de publieke oefening onthouden zou van alles wat schandaal verwekken kon. Voor een overheerschende positie der katholieke kerk was dus niets overgelaten - gelijk ook in de geheele Westfaalsche Vredesluiting protestantsch gebied zich als eigengerechtigd heeft doen gelden. Dit is een der redenen waarom de Paus de ongeldigheid der tractaten uitgesproken heeft.
Naast bestaansrecht, naast grondgebied, naast souvereiniteit, heeft het vredestractaat bovendien de zenuw van het nieuwe gemeenebest gestaald: de middelen van bestaan. Handel en scheepvaart. Art. 14 en 15 bevatten de bekende bepaling over de sluiting van den Scheldemond, het Zwin, het Kanaal bij Sas van Gent; de verplichting van de regeering der Zuidelijke Nederlanden, om met de havens, en kanalen en invoerrechten aldaar, nimmer het Noorden tarieven-concurrentie aan te doen. Hiermede was de machtige, voor 't Zuiden fnuikende voorsprong voor de Zeven Provinciën vastgelegd. In 1654 is deze, onmisbaar, ook door Engeland aanvaard (bij den vrede van Westminster.)
| |
| |
Eeuwenlang van kracht gebleven, totdat de Fransche Revolutie er een eind aan heeft gemaakt. Nog in 1722, toen Oostende een handelscompagnie op Indië in 't leven wilde roepen, heeft onze Republiek op het door het tractaat van Munster geschapen verbod een hartstochtelijk beroep gedaan, - en deze aanspraak erkend gezien.
Aangaande de vaart en den handel op Oost- en West-Indië zijn soortgelijke gunstige bepalingen vastgesteld, als waarvoor tijdens de onderhandelingen het Twaalfjarig Bestand door Oldebarnevelt en de zijnen zoo hardnekkig gestreden was. De grootste worp was eigenlijk reeds door de sluiting van het Bestand gedaan omdat Spanje toen alles op haren en snaren had gezet om ons weer van 't verkeer met Indië afstand te laten doen. Tevergeefs! De positie der Oost- en West-indische Compagnie werd nu in 1648 met nadruk bevestigd. Wij zien in de geheele zorg voor Nederland's positie als Indische mogendheid bij de onderhandelingen van 1648 een zelfbewuste en wijze waardigheid, toen door onze bestuurders ingenomen, - overtuigd, als zij zich zeiden ‘dat het land anders zou wegsmelten als sneeuw voor de zon’, - waarbij de gestie der regeering in 1945 op ditzelfde stuk droefgeestig afsteekt...
Op de verdere bepalingen, omtrent amnestie en vrijlating van gevangenen, omtrent behandeling en teruggave van bezittingen, omtrent de vermogensregelingen voor het Huis van Oranje, omtrent de inrichting eener Chambre-Mi-partite, een soort internationale gemengde commissie voor regeling van practische vraagstukken, als later zoo modern aan zal doen (zie de regeling tusschen Vereenigde Staten en Canada), gaan wij thans niet verder in.
Op één punt heeft het tractaat teleurstelling gebracht, en legde het gezichtspunt der Nederlandsche onderhandelaren het af. Een teleurstelling van blijvende beteekenis. Het Vierde kwartier van het Hertogdom Gelderland, van ouds met de kwartieren van Arnhem, Nijmegen en Zutphen bijeenbehoorend, zoogenaamd Opper-Gelre, is niet als grondgebied aan de Republiek hergeven. Het kwartier van Roermond, aaneengesloten gebied met Venlo, Erkelens, Straalen, Wachtendonk en Gelre zelf. Aan ònze legerleiding is verweten geworden, dat zij in 1646 met een handvol troepen dit gebied hernemen kon, doch 't had verzuimd. Volgens den regel, dat elk der twee partijen behouden zou wat in 1648 nog in háár militaire macht stond, hebben de Spanjaarden gezorgd, dit voor zich te behouden. In de Statenvergaderingen heeft Gelderland langen tijd aangehouden op consolidatie van dit oud-Geldersche gebied bij het overige deel. Het bekende lid der
| |
| |
Ridderschap Van der Capellen teekende in zijn dagboek aan, dat de provincie handiger had moeten manoeuvreeren, - zooals Zeeland voor zijn belangen had weten te doen. In uitvoerige betoogen wees Arnhem er op, het vierde Geldersche Kwartier van ouds als een notabel propugnaculum en bolwerk voor het verdere land was beschouwd. Het protesteerde er tegen, dit te laten ‘glisseeren’. De Spaansche onderhandelaren echter hielden vast aan hun gasttenu, en alle besprekingen hebben alleen hiertoe geleid, dat in 't Vredestractaat werd bepaald (art. 52), dat het Overkwartier tegen ‘een equivalent’ zou worden overgedragen. Er werd aan Maastricht, aan Valkenburg en de Overmasche gebieden gedacht. Deze bepaling is evenwel een doode letter gebleven. Opper-Gelre is als aaneengesloten gebied niet meer bij Noord-Nederland gevoegd. Het bleef als Spaansch, en is ten tijde van den Vrede van Utrecht eerst even Oostenrijksch, en vervolgens Pruisisch gebied geworden.
| |
VI
Is zoo de Vrede voor Nederland ten einde toe bezien, zoo zij nu nog, alvorens ons verhaal te eindigen, van den geheelen Europeeschen Vrede, in 1648 in de Westfaalsche steden gesloten, het totale beeld geschetst.
Ver buiten de grenzen van ons vaderland, - verder dan de dagen van toen, strekt zich dit uit. Deze groote Vredesverdragen zijn Grondwetten geworden voor de volkenfamilie. Te Weenen, te Parijs, te Stockholm zijn de origineele documenten gedeponeerd, te zien, op 114 vellen schoongeschreven.
Onlangs, voor een geheel andere aangelegenheid te Weenen vertoevende, had ik daar eenigen vrijen tijd, om in de prachtige, behouden gebleven zalen der oude Hofbibliotheek mij te doen voorleggen, wat er over den Westfaalschen vrede bijeen te vinden was. Ik werd daartoe geholpen met de vriendelijkheid die den Oostenrijkers ten eerste in den aard zit; en ten tweede ons Hollanders thans in 't bijzonder wordt bewezen, in zeker gevoel van leedwezen over de ellende, die speciaal Oostenrijksche machthebbers gedurende den bezettingstijd over ons land hebben gebracht. Men wil hier gaarne los van zijn, en ik erken, in mijn gevoel Oostenrijk ook niet te verbinden met S.I. en zijn trawanten.
Weenen is de plaats, waar de Vrede van Munster en Osnabrück het meest bijzonder voor de gedachten leeft. Weenen, de residentie der toenmalige Keizers van het Duitsche Rijk, - en dit Keizerschap de hoofdzaak waarom het toen is gegaan.
De documentatie, die over dit onderwerp is te overzien, gaf
| |
| |
op zichzelve reeds een pakkend beeld omtrent de beteekenis van de tractaten.
Na de teksten zelve uit 1648 komen, het eerst omstreeks 1651, de verhandelingen omtrent de Pauselijke Bul ‘Zelo Domus Dei,’ tot nietigverklaring. Deze kerkelijke veroordeeling is van allerlei kant in een uitvoerige litteratuur bestreden. Zij heeft, zoover ik nagaan kan, geen verder resultaat gehad.
De verdere phase is die, waarin de bepalingen van den Vrede van 1648 als normale, voor Duitschland speciaal geldende rechtsbepalingen werden beschouwd. De 17e en 18e eeuw door worden er als zoodanig commentaren aan gewijd.
Herhaaldelijk zijn rechtsvragen opgedoken, ook van binnenlandsche toepassing bijv. de kwestie der Pragmatieke Sanctie van 1713. Dan bleven de bepalingen der tractaten geheel actueel. De Vrede van Utrecht (1713) bevestigde ze nadrukkelijk, evenals die van Nijmegen (1678) en Rijswijk (1697) hebben gedaan. De Fransche Revolutie gooide ze met zooveel overhoop. Het Weener Congres van 1815 vatte ze weer op. Het Heilige Roomsche Rijk was toen te niet gegaan, - maar een Europeesch Statenstelsel met een Duitschen Bond in 't midden, werd hersteld. Het tractaat bleef in eere.
In 1848 ziet men het tweehonderd jarig bestaan gevierd, en toen nog door Duitsche schrijvers, historici en volkenrechtgeleerden gehuldigd als ‘een basis van godsdienstvrede, verdraagzaamheid en politieke orde, voor Europa vastgelegd.’
Nog vijftig jaren later, hernieuwde herdenking, in 1898: de voordeelen van den Vrede van 1648, ook dan nog politiek voor het Evenwicht in Europa in een ‘Gedächtnisfeier’ breed uitgemeten. Iets schuchterder, 't is waar. Want inmiddels is Bismarck gekomen, die dit evenwicht weinig heeft gelust en 't systeem van 1648 ingrijpend aangetast. In 1905 richtte nochtans Duitschland te Munster nog een eere-monument op, voor wat steeds als een gelukkige wending bleef gevoeld.
Dan, na 1918 barst de baierd los! De aanvallen op het tractaat van Versailles slaan terug op dat van 1648. Wanneer Hitler aan de macht gekomen is, braakt de gal volkomen uit. Hij zelf, in de bekende rede in het Sportpalast van 30 Januari 1940, riep uit, dat de strijd ging ‘tegen het Europa van 1648’. Volgzame geschiedschrijvers droegen de stof voor den brandstapel ijverig aan. Het Oberkommando der Wehrmacht gaf den soldaten in hun ransel een ‘Turnisterschrift jegen den Westfälischen Frieden von 1648 und seine Folgen’. Te Munster verschijnt, 1941, een ‘Geburtstaggeschenk an Hitler’, met vele documenten tegen dat ‘schandstuk der Geschiedenis’.
| |
| |
En ziet, daartegenover van anderen kant nog steeds een geheele literatuur die de Westfaalsche tractaten om 't zeerste prijst. De Fransche historicus Gabriel Hanotaux huldigde ze, omdat zij de garanties voor den Europeesche vrede bevatten. De geniale Jacques de Bainville noemde ze het model voor een ernstigen en duurzamen vrede. Zelfs de katholieke filosoof Maritain voert het pleit voor een, verbeterd en herzien, ‘stelsel van 1648’.
Waarop komt het in hoofdzaak neer? De Westfaalsche vrede moest een einde maken aan een verwoestenden strijd, die op en neer, in en om Duitschland was ontbrand. Hij moest matiging opleggen aan de keizerlijke macht van het Habsburgsche Huis; tegen de machtsconcentratie, door de heerschers omstreeks den aanvang van de 17e eeuw aan Europa - opgelegd - staatkundig, militair en kerkelijk, geestelijk en godsdienstig. Hij moest bovendien in het Rijk een vernieuwde orde scheppen, die iets totaal verouderds geworden was.
De vorm, waarin deze rust en orde gevonden is, was deze:
Ten eerste werd door de tractaten een zoo volledig mogelijke gelijkheid en evenwichtstoestand vastgelegd tusschen roomsch en protestant: bij de protestanten tusschen lutheraan en gereformeerd. Elk kreeg zijn recht, waar de feiten dit meebrachten, - met tolerantie tegenover andersdenkenden als plicht. Van deze tendens is ook de bevestiging van onze Republiek, en die der Zwitsersche kantons het uitvloeisel geweest. Protestanten in den Rijkshofraad. In den Rijksdag en voor het Rijkskamergerecht een pariteit tusschen beide confessies. Er vormde zich een corpus evangelicorum en een corpus catholicorum, die zoo noodig tot overeenstemming moesten komen. Een achtste, protestantsch keurvorstendom, de Paltz, werd ingesteld.
In den Rijksdag werd een talrijk aantal gelijkgerechtigde leden erkend; door grensregelingen en enclaves verwikkeld. Een veelheid van vorstendommen; alleen reeds een stemmental van 240 vrije Rijkssteden. En ten slotte werd dit alles voor de toenmalige Duitsche wereld van het Rijk, in een constitutie vastgelegd, die niet enkel inwendig, als pragmatieke sancties, doch in 't tractaat verankerd, - een internationaal gegarandeerde Duitsche grondwet geworden is.
Volgens de gebleken ervaring broeit in dit Midden-Europa een zóódanig geweldige machtspotentie, dat zij slechts door internationale beperkingen in toom gehouden worden kan. Anders wordt de veiligheid en rust der anderen onophoudelijk bedreigd. Dit was 't grondbeginsel van 1648. Het is eerst in de jaren 1860 tot 1870 door Europa losgelaten - nu juist niet met veel verblij- | |
| |
dend resultaat! Speciaal ook de keizer Ferdinand II (1620-1637) had door de nietsontziende en onverbiddelijke wijze, waarop hij èlke macht die hij in zijn gezag vereenigen kon, had doorgezet, de ondraaglijkheid doen beseffen. Het stelsel van 1648 bestond in de handhaving van een véélheid van kleinere en grootere staatsgebieden, samenstellende deelen van Duitschland. Géén overwegend groot, en èlk gerechtigd tot een zelfstandig bestaan. De centrale macht werd bewustelijk ingebonden: het stelsel der dusgenaamde ‘Deutsche Vrijheden’, ‘Deutsche Libertäten’. De oppermacht des Keizers nadrukkelijk beperkt. De rechten der afzonderlijke staten en steden op een eigen politiek erkend. Ook: eigen buitenlandsche betrekkingen. Onderlinge, inwendige vredeshandhaving naar in zekeren zin federatieven voet georganiseerd. Artikel 1 van het Vredestractaat zegt: ‘Één christelijke, algemeen en eeuwige vrede moet heerschen tusschen de partijen, en de vriendschap weer groeien en bloeien’.
Het is weinig bekend, dat Mazarin, de leider der Fransche onderhandelingen, nog verder heeft gestreefd. Hij heeft in de vredestractaten internationale vredeswaarborgen willen zien vastgelegd ook buiten Duitschland. Het plan werd voorgesteld van een in de tractaten vast te leggen, Ligue garantie. Een Volkenbond. In een uitvoerige correspondentie met de Zweedsche regeering van 1645-1646, tot uitwerking der op te leggen vredesvoorstellen, deed Mazarin het concept van een verbintenis aan de hand, welke overwinnaar en overwonnenen gelijkelijk omvatten zou. Automatisch collectieve sancties instellen tegen elken ‘agresseur’, die den door 't tractaat geschapen status quo verbrak en voor minnelijke rechtsmiddelen ongevoelig bleef. Ten aanzien van Spanje voorzag Mazarin een dergelijke Ligue van alle vorsten in Italië, om ook daar den in 't verdrag te scheppen status quo te verzekeren. Met Nederland zou het Fransch-Nederlandsch Garantietractaat van 29 Juli 1647, de Ligue Garantie, een verderen schakel in 't stelsel leggen, om dit te perfectionneeren. De Zweden hadden van den aanvang af met het plan weinig op. Zij achtten het futuristisch. Droegen een meer realistische verzekering van den te sluiten vrede voor, door een nieuw, concreet Fransch-Zweedsch verbond. Een tegenstelling, naar men ziet, zooals tusschen Wilson en Clemenceau in 1919. In 1648 is 't geheele plan op 't zijspoor geraakt, toen tegen het einde der gezamenlijke onderhandelingen de territoriale, religieuze en constitutioneele artikelen er eindelijk zóó wonderwel boven verwachting doorgingen, dat de kwestie van algemeene vredeswaarborgen minder gewichtig werd. Ook zou het falen van de Fransch- | |
| |
Spaansche vredesluiting het geheele plan incompleet hebben gelaten.
Het lijdt geen twijfel, dat het stelsel van de Westfaalsche tractaten voor Duitschland de vorming van een militaire of een staatkundige overmacht tegengehouden heeft. Het heeft tevens de inmenging van buitenlandschen kant in de hand gewerkt. De in allerlei opzicht herziene territoriale regelingen droegen daartoe te meer bij. Frankrijk kreeg in den Elzas en Lotharingen vooruitgeschoven gebied. Zweden het grootste gedeelte van Pommeren; dus een voor Duitschland van de vrije zee afgesloten Oostzeekust. Ook de Noordzeegebieden Hamburg en Bremen, kwamen in vreemde, Deensche en Zweedsche, hand, - zoodat zelfs Cromwell daar later voor Engeland een bod op heeft kunnen doen. Nederland en Zwitserland waren twee verdere stukken op dit schaakbord. Vooral de Fransche politiek heeft van de mogelijkheid tot inmenging in het vervolg ruimschoots gebruik gemaakt, en op verschillende wijzen de Duitsche zaken beïnvloed. Aan verschillende hoven, en in den Rijksdag te Regensburg, werkte háár diplomatie. De Fransche overmacht in Europa is door de regels van 1648 sterk bevorderd. Reeds enkele jaren later vertoonde een mooie ets van Mazot den Koning Lodewijk XIV als ‘hoffelijk danseur, die zegevierend vrouwe Europa ten dans voeren kon’.
Ten aanzien van Spanje kwam er vervolgens, - ondanks deszelfs langdurig tegenstribbelen - nog bij de erkenning van een hernieuwd zelfstandig Portugal, en de bevestiging van eenige zelfstandige vorstendommen in Italië. Alles alweer onder Franschen invloed.
De keerzijde van elke vredesregeling is, dat zij nieuwe kiemen voor onevenwichtige machtsontwikkeling baart.
Zoo kon later ook de opmerking gemaakt, dat met 1648 de opbloei van het keurvorstendom Brandenburg tot het koninkrijk Pruisen is vergemakkelijkt, met allen nasleep van dien. Het kreeg een belangrije uitbreiding van grondgebied: o.a. Maagdenburg en Minden, later Kleef en de Mark. Doch om dit gevaar, - waar wij allen zoo van gelust hebben, - tot volheid te doen komen, moest toch eerst nog in 1815 te kwader ure de stap komen, ook het Rijngebied aan Pruisen af te staan.
In 1648 kreeg dus Frankrijk in Europa vrij gemakkelijk baan. Het heeft dien ook ten aanzien van Duitsche gebieden rijkelijk gebruikt. Dit is de langdurige grief geweest: de Duitsche heerschersmacht was tot onmacht gekomen. Maar toch, wanneer men de rijke beschaving nagaat, de veelzijdige, verfijnde ontwikkeling, waarmede zich Duitschland, met zijn ten onrechte gelaakte ‘veel- | |
| |
staterij’, gedurende de 17e, vooral de 18e eeuw heeft kunnen sieren, - de cultuur ook, waartoe het keizerlijke hof te Weenen in staat gebleven is, - en de macht, - zij 't dan niet plompe óvermacht, - welke Keizer en Rijk tot aan de 19e eeuw toe in de Europeesche staatkunde hebben gehad, dan moet de felle nijd tégen het stelsel van 1648 ongegrond worden verklaard. Deze nijd, voortgesproten uit heerschzucht en ambitie, - meer dan uit gezonde staatsontwikkeling. Uit machtsbegeerte, boven beschavingsdrang. Waarlijk groote Duitschers hebben het volmondig erkend, - en dit zal er voor de groote staatkunde op aan komen: na de vreeselijke ervaringen met het in de laatste eeuw losgelaten Duitschland wegen te vinden, om iets van den geest van 1648 wederom tot leven te brengen. Het is de vraag, of de wereld van 1948 daartoe helderziende, tactvol en besluitvaardig genoeg kan zijn.
Voor ons, Nederland, mogen wij er in elk geval van bewust bliven, dat voor òns geliefd vaderland het stelsel van 1648 een vruchtbaar stelsel is geweest, en blijven zal. Alle verkleineering of ontwrichting ervan, richt zich tegen ons diepste wezen. De Duitsche veldtocht van 10 Mei 1940 heeft het ‘weg met 1648’ in het vaandel gevoerd. Wij denken, na 1945, met dankbaarheid aan 1648 terug En bidden den Hemel, dat het ons huidige geslacht gegeven moge zijn, de toen gelegde verantwoordelijkheid voor een Nederlandschen vrijen en levenskrachtigen Staat, met bekwaamheid en diep besef gestand te doen.
Van Hamel
|
|