De Gids. Jaargang 111(1948)– [tijdschrift] Gids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 1] [p. 1] [Eerste deel] Gedichten Heloise Mijn hart woont in uw borst, 't uwe in mijn, 'k Omkleed het met mijn zorg en teederheid. Van elke stoot in 't uwe voel ik pijn, Terwijl gij, wie mij kwetst, het leed verwijt. Doch voor de wereld blijf' deez echt geheim, Want zij werd in verborgenheid gewijd. Wel niemand weet dat gij de bron van mijn Sprankelende lust en donkere weemoed zijt. [pagina 2] [p. 2] De minnares I Mijn mond is bevend aan uw mond bezweken, 't Was of een god zich over mij bevond. Ik heb uw zoete sterkte niet ontweken, Daar gij mijn zielsnood méé verstond - Ik liet u diep en dieper dringen, Tot aan het uiterste geheim Waar iedere droppel bloeds omhoog gaat zingen En wij in stormjacht samen zijn. Mijn bloed is in uw bloedstroom opgenomen, Mijn hart kwam ruischende in uw maat, En in dit ruischen ben ik aangekomen Tot deze werelden - ontrukte staat. De minnares II Uw liefde voert mij diepe wateren door; Een kostbare lading ligt in 't donker ruim. Soms is het of ik in ijle verten hoor Een stem opklinkend uit het hemelruim: ‘Wat is het doel, het einde van de tocht, Gewonde Venus, bloesem in uw haar? Gij zeilt niet om te zeilen door de bocht. Staat in uw hart het doel van 't reizen klaar?’ Misschien; het schemert in mijn hart: Liefde, zoo hel van glans, zoo diep in smart Gaat tot het middelpunt van het heelal, Waar graf en zenith, duisternis en licht Tezamen vallen. Alle denken zwicht. Voor 't stralend teeken dat verlossen zal. [pagina 3] [p. 3] De wijnpers Wat is het dat mij in Uw persen dwingt Tot 't bloed er uit drupt als een donkere wijn? Wat is het dat de Perser zingt, Boven mijn wellust van geperst te zijn? Zoo 't sap neer stroomt is 't dat ik niet schuwde De felle zonbeet aan mijn teere vrucht, Dat ik de nachtvorst heimelijk huwde Binnen in mij aan warme middaglucht. Ach vraag niet wat mij in Uw persen dwong! Tot berstens toe gezwollen was mijn schil. Ach vraag niet wat de Perser zong Mijn vuur smelt met Zijn vuur tot eene wil. Diep sluimerend Diep sluimerend in het bloed, geknopt, de rozen Van liefde onder het firmament der huid. Gesproten naast de dorens van het booze Vouwen zij weifelend hun bloemen uit. Wie, nachtverstild, bespeurt hoe in zijn leden De knoppen tot het bloeien overgaan, Heeft in verzaliging zijn God gebeden Dat 't bloeien de verwildering mag weerstaan. [pagina 4] [p. 4] Tristan stervend ‘Aan d'einder, Tristan, komt een schip in 't zicht.’ ‘Zijt gij gewis dat 't schip Kalendins' is?’ ‘Het houdt de steven naar deez' kust gericht.’ ‘Ziet ge ook wat de kleur van 't zeildoek is?’ ‘Nog niet; nu zeilt het door het licht, Nu is 't gewis dat zwart het zeildoek is.’ Tristan, Iseut vergeefs verbeidend, zwicht Voor dood's hel roepen dat reeds in hem is. ‘Vriendin, Iseut, ik houd mijn ziel niet meer. Iseut, vriendin, toch keer ik tot u weer, Tot u die dood mij en die leven waart En die mijn ziel door eeuwigheid bewaart!’ Jo de Wit Vorige Volgende