De Gids. Jaargang 110(1947)– [tijdschrift] Gids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 73] [p. 73] Gedichten Ik heb de stad lief waar geen boom kan botten, de Zwanenburgwal en de Kromboomsloot, ik heb de vuile hond lief in de goot waar vis en groente-afval ligt te rotten. Ik heb het leed lief en de zwarte nood die opgetast ligt achter houten schotten. Geef mij een doorgang tussen scheve krotten voor alle nieuwbouw en het baksteen-rood. Volk is misschien zo'n groot woord in mijn mond, maar 'k heb de bouwval lief van menselijk hopen; daar kan ik uren langs de huizen lopen. Al waait door Zuid de zomerdag zo blond, hier woekert leven, hier staan harten open, hier zijn de harten echt, en daden rond. * Mijn diepste leven is een stille kelder en ieder die ik ken plaatst er zijn fust; al naar gelang hun vriendschap is, hier rust hun wijn in duigen, troebel, ziek of helder. Ik heb er groten, fusten zelfs die kloek een wand beslaan naast forse middelmaten, en dan de trouwe, allergrootste vaten en kleinere in een verloren hoek. Maar d'allerkleinste fusten diep in mij, daar waar de peerlamp schemer bloeit en koel een brand mijn mond wacht als een enigst doel... zij vormen wel mijn liefste vatenrij, en jouw gedachtenis rol ik er bij nu ik dit liedje in mij zingen voel. Henk Breuker Vorige Volgende