De Gids. Jaargang 110(1947)– [tijdschrift] Gids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 73] [p. 73] Gedichten Plaatsen in Rome I S. Maria del Popolo Hier waar de Heiden-Keizer stervend woorden Nog sprak tot eigen roem en overdacht Hoe hem de Goôn in Rome's noodlotsnacht Den wensch naar een onsterflijk lied verhoorden: Gaat altijd nog een ruischen door de twijgen: Een noteboom is op zijn graf geplant. Hier haast zijn stap de wandelaar, wiens hand Het teeken maakt des kruises. Maar tot zwijgen Brengt hij de stemmen niet die in den boom Wonen. Een nevel legt zich op zijn oogen En raven komen klapwiekend gevlogen En dreigen hem als in een bangen droom. Nog eeuwen lang lag op deez' plaats een vloek, Werd in den nacht het spook-geluid vernomen. - Toch zouden ééns de gouden priesters komen En zegen zingen uit hun heilig boek. En als de vogels eens zijn weggevaagd En het onheilige gerucht der blaadren, Is voor de pelgrims die van 't Noorden naadren Hier de eerste plek die om aanbidding vraagt. [pagina 74] [p. 74] II Er lag in Rome lang geleên een tuin. Hortus Mirabilis was hij geheeten. Tempels in de' omtrek, grootheid lang vergeten, Waren gevallen tot onmeetlijk puin. Maar in dien tuin was tusschen al dat steen En kale heuvels waar de schapen grazen Een wilde groei van planten. Het verbazen Der burgers ging er 's avonds heimlijk heen. Als dan de maan dien vreemden groei bescheen En in moerasgrond zonken zijne schreden Dacht niet de wandelaar aan het verleden Maar aan die geheimzinnigheid alleen: Een toovertuin waar bloedrood bloeit een bloem, - Niet wetend welke plaats hij heeft betreden: Augustus' Forum was 't, toen met haar roem Nog streefde sterrenwaarts de stad der steden. [pagina 75] [p. 75] Het trompettenlied Waar, om mij heen, de reeën grazen Lig ik in 't groene gras ter neer. Ik ben zoo moe van 't zomerweer En 't lied dat de trompetten blazen: Een lied van ééns, toen 't zomer was En 't leven vrij en zonder zorgen En van het rijden in den morgen En van den dood in 't groene gras... Bezinning Mijn haar is warm: ik houd mijn hand er tegen En denk opeens: hoe lang nog blijft het zoo? Beschenen is 't door zon van zooveel wegen En dan de dauw van 't droomerig berceau, Den looverboog, zoo laag dat hij mijn haren Beroerde bij het snelle voorwaarts gaan In de'ochtend vóór de vogels wakker waren Toen alles nog bevangen lag van maan... Mijn welig haar: ik heb erop de vlokken Van Noorden's sneeuw gevoeld, ik ben getrokken De dalen door van Donau, Etsch en Po. Wat 'k zocht: het was de zon, op al mijn wegen. - Mijn haar is warm: ik houd mijn hand er tegen En denk een wijl: hoe lang nog blijft het zoo? J.J. van Geuns Vorige Volgende