De Gids. Jaargang 109
(1946)– [tijdschrift] Gids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 74]
| |
Pestalozzi als personalistisch socialistGa naar voetnoot1)In de volgende bladzijden wil ik trachten, gelijk de titel reeds aangeeft, den grooten Zwitser bij de lezers van de Gids uit een oogpunt bekend te maken, waaruit hij maar al te weinig wordt gezien. Inderdaad, al is de naam Pestalozzi vermoedelijk aan de meeste Nederlanders bekend, zijn eigenlijke betekenis wordt zelden begrepen. Toen men zich, in het laatst van 1926, opmaakte om zijn sterfdag (17 Februari 1827) te herdenken, karakteriseerde A.H. Gerhard die onkunde met de volgende woorden: ‘Van Pestalozzi weet de gemiddelde Nederlander en zelfs de gemiddelde Nederlandse onderwijzer alleen, dat hij een mislukt onderwijzer was die erg geijverd heeft voor aanschouwelijk onderwijs.’ Deze woorden aanhalende in een artikel in ‘Volksontwikkeling’ van Februari 1927 voegde ik er aan toe: ‘Dat is inderdaad niet veel, en - nog afgezien van het feit, dat dit weinige radicaal foutief is - zeker niet genoeg om te verklaren, waarom tot in allerlei kleine plaatsen toe het denkbeeld van een Pestalozzi-huldiging instemming en weerklank heeft gevonden. Ongevormd, ja onbewust moet toch in breede kringen van ons volk iets leven van een vermoeden, dat wij in Pestalozzi een van de heel grooten onder de menschen voor ons hebben, een van hen die recht hebben op onze dankbaarheid, maar van wie ook het nageslacht nog moet weten en kan leeren. Aan dien ongevormd en ongeweten levenden drang belijning en uiting te geven en hem zoo tot een drager te maken van de verheffing van het zedelijk volkspeil, is wel bij uitstek een taak in den geest van Pestalozzi.’ Ik moet thans, bijna twintig jaar later, helaas belijden, dat ook de pogingen van 1927 om een juister inzicht omtrent Pestalozzi te verbreiden slechts weinig succes hebben gehad. Wat mijn eigen aandeel in die pogingen betreft, moet ik erkennen dat dit ten dele een gevolg ervan was, dat mijn omschrijving te negatief bleef. Ronduit erkennende, dat naar maatschappelijk welslagen geoordeeld Pestalozzi inderdaad een mislukking was, heb ik toen alle nadruk erop gelegd, dat hij zeker het lijnrechte tegendeel was van wat men een schoolmeester pleegt te noemen. Tot een positieve karakteristiek ben ik niet gekomen, al kondigt zich die reeds aan in de volgende woorden: ‘Pestalozzi's hoofwerk schijnt een roman; het is inderdaad ten naasten bij wat wij zouden noemen een politiek programma, een programma van volksverheffing door | |
[pagina 75]
| |
volksopvoeding, een programma van sociale rechtvaardigheid. Het was een profetisch getuigenis, een aanklacht tegen de machthebbers van zijn tijd.’ Nog dichter kwam A.H. Gerhard in zijn rede op 26 Februari 1927 bij de waarheid, toen hij in zijn rede over Pestalozzi als sociaal paedagoog uitsprak, dat ‘het overgroote meerendeel van hen, voor wie Pestalozzi geen onbekende is, hoofdzakelijk, misschien wel uitsluitend den hervormer van het schoolonderwijs in hem zien, terwijl hij eigenlijk hervormer der maatschappij langs den weg der opvoeding wilde zijn’. Misschien is thans, na de lering van de grote werkeloosheidscrisis, de oorlog en de bezetting de tijd wat meer rijp om hem te begrijpen. Laat mij het althans beproeven, wat beter besef te wekken. Ik noemde zoëven Pestalozzi een van de heel groten onder de mensen. Wat geeft recht op die qualificatie, en naar welke maatstaf kan dit worden uitgemaakt? De maatstaf, die ik op het oog had, wees ik reeds aan, toen ik neerschreef: ‘een van hen, die recht hebben op onze dankbaarheid, maar van wie ook het nageslacht nog moet weten en kan leeren’. Dat Aristoteles en Plato, Paulus en Jeremia tot die allergrootsten behoren, die duizenden jaren blijven nawerken, is een feit, dat moeilijk betwijfeld kan worden. Wat Pestalozzi betreft, zou een voorspelling van deze aard nog zeer gewaagd zijn. Maar laten wij ter vergelijking kiezen mannen, die min of meer zijn tijdgenoten zijn. Kant bijv. en Hegel, en diens leerling, die m.i. groter is dan zijn leermeester: Karl Marx. Ik heb de overtuiging - waarvan ik binnen het bestek van dit artikel slechts kan getuigen, zonder er breedvoerig op in te gaan -, dat terwijl de ster van deze drie dalende is, die van Pestalozzi nog in opkomst is. Zoals Karl Marx de gids en leidsman was voor het dialektische, historischmaterialistische socialisme der 19e eeuw en voor de eerste helft van de 20e, zo zie ik in Pestalozzi zoal niet den leidsman, dan toch een der grote voorgangers van het personalistische socialisme, dat - wanneer althans onze gehele cultuur niet te gronde zal gaan door onze zich steeds perfectionnerende techniek van destructie - naar ik verwacht aan de 2e helft der 20e eeuw en de 21e richting en houvast zal geven. Ik wil trachten hem aldus te schetsen en tevens aan te geven, waarom ik het voor mogelijk houd, dat thans de tijd rijp is voor inzicht in zijn streven. Wij leven in een tijdperk van sociale revolutie, vergelijkbaar met, wellicht nog diepergaande dan de Franse revolutie. Pesta- | |
[pagina 76]
| |
lozzi heeft de laatste meegeleefd, niet slechts als toeschouwer, maar als medewerker. Het ereburgerschap der jonge Franse republiek, dat hem werd aangeboden, en dat hij op hoge prijs stelde, was de uitdrukking van erkentelijkheid van die republiek voor dat medewerkerschap. Maar reeds lang voor die revolutie uitbrak, heeft Pestalozzi haar als economisch verschijnsel zien aankomen. In zijn brieven aan Tscharner, in 1777 geschreven, geeft hij reeds volkomen blijk duidelijk te zien, dat Zwitserland geen uitsluitend agrarisch land kan blijven en voor een belangrijk deel van zijn bevolking moet overschakelen naar de industrie. De Armenanstalt op de Neuhof, waarmede Pestalozzi zijn publieke loopbaan begon, was bedoeld als een leerschool, waarin de kinderen der armsten geschoold zouden worden om een materieel en personeel betere levensloop langs deze weg te verkrijgen. Wanneer ik nu echter in dit stadium der economische ontwikkeling Pestalozzi socialist noem, dien ik dit nader te omschrijven. Hij was dat zeker niet in de technische zin, dat hij voorstander zou zijn geweest van afschaffing van de particuliere eigendom der productiemiddelen. Zelfs kan men niet zeggen, dat hij gedacht zou hebben aan de vervanging van het winstmotief als de eigenlijke motor der maatschappelijke productie door het motief der behoeftevoorziening van de gemeenschap. Ook zijn fantasie, hoe groot ook, was niet toereikend om de ontwikkeling van natuurwetenschap en techniek te voorspellen, waardoor wij, een eeuw later levenden, als door duizend jaren van hem verwijderd schijnen. Maar zelfs al had hij die mate van fantasie bezeten, hij was geen idealist, die zijn wensen voor werkelijkheid neemt. En als grondig realistisch kenner van zijn tijd kon hij nog niets bespeuren van een gemeenschapsbeheer der productiemiddelen. Wanneer ik hem socialist noem, neem ik dat woord dus in algemenere zin, en gebruik ik het om hem te kenmerken als den hartstochtelijken strijder voor sociale rechtvaardigheid, en tegen de onderdrukking der sociaal misdeelden. Als zoodanig wordt hij bijv. geschetst in de brief van 31 Mei 1798 van Georg Müller aan zijn broer, den bekenden Zwitsersen historicus. Hij blijkt daar te zijn de felle bestrijder der traditionele tiend-rechten. Een gedeeltelijke afschaffing daarvan is voorgesteld en schijnt tot een compromis te zullen voeren. ‘Da kam der Schwärmer Pestaluz’ - zo schrijft Müller nu - ‘hielt den Bauern alle Abende Vorlesung, bewies ihnen, dass der Zehnten aus der Hölle komme und machte sie so furios, dass selbst die Bauern nun dem Senat mit | |
[pagina 77]
| |
den gefährlichsten Gewalttätigkeiten drohten, wenn er sie nicht sogleich unbedingt abschaffe.’ En dat bewijs baseert Pestalozzi op een principiële kritiek op het eigendoms- en beschikkingsrecht. ‘Das Volk muss wissen’ - zo heeft hij reeds in zijn Nachforschungen über den Gang der Natur in der Entwicklung des Menschengeschlechts uitgesproken - ‘muss wissen, dass das Eigentum nicht durch sich selbst, sondern nur um seines Zweckes willen heilig ist.’ Maar Pestalozzi leeft niet alleen, evenals wij, in een tijdperk van sociale revolutie, hij kent ook, gelijk wij, de politieke revolutie en de oorlog van nabij. Wanneer tegen het einde van het jaar 1798 een honderdtal wezen in het half verwoeste dorpje Stanz aan volkomen verwaarlozing ten prooi dreigen te vallen, dient hij bij het directorium der helvetische republiek een plan in voor de oprichting van een weeshuis, waarin hij de plannen van de Armenanstalt opnieuw tracht te verwezenlijken. Door de invloed van zijn vriend Stapfer, lid van het directorium, wordt hem de leiding opgedragen. En zo ziet hij zich plotseling belast met de verantwoordelijkheid voor de opvoeding van tachtig verwilderde weeskinderen, voor wie hij, door één huishoudster ondersteund, alles moet zijn, onderwijzer maar tevens ‘Oberaufseher, Zahlmeister, Hausknecht und fast Dienstmagd’. Leert hij op deze wijze het ons helaas maar al te benauwende probleem der oorlogswezen kennen, ook dat der politieke delinquenten dringt zich aan hem op. Wanneer de partij, waartoe hij zelf behoort, die der patriotten, gezegevierd heeft, voelt hij zich genoodzaàkt te waarschuwen tegen het begaan van onrecht aan de oude partij van de aristocraten. Hij acht het geen behoorlijke rechtspraak, als de ene partij de andere vonnist. Hij verlangt, dat de patriotten de overwonnen partij zullen behandelen, zoals ze zelf behandeld zouden wensen te worden, als zij overwonnenen waren geweest. Het stelsel der aristocratie wil hij tot op het laatste spoor vernietigd zien, maar niet op de manier, die zij zelf, bijv. nog in 1795 bij de onderdrukking van onlusten in het onder Zürich ressorterende dorpje Stäfa, hadden toegepast, en welke hij verfoeide. Maar op welke manier dan moet men komen tot die betere maatschappij der sociale rechtvaardigheid? Eerst hier komt nu de meer algemeen bekende Pestalozzi aan de dag. Zijn antwoord luidt: Door opvoeding, of juister door een radicale hervorming van opvoeding en onderwijs, gebaseerd op de wetenschappelijke studie van den mens en het leerproces. Over die wetenschappelijke studie heeft hij reeds veel eerder | |
[pagina 78]
| |
als een noodzakelijkheid gesproken. In zijn roman Lienhard und Gertrud, waarover wij reeds spraken, zegt hij dienaangaande: ‘Ein Ministerium der Erziehung in einem Reiche, in dem keine einzige, der Erforschung der Erziehungskunst geweihte Anstalt und kein einziger öffentlicher Lehrstuhl dieser Wissenschaft zu finden ist, steht wie ohne Hände und Füsse da und muss in jedem Fall diesen Mangel an Händen und Füssen in dem Grade vielseitiger und schneller fühlen, als es mit guten Köpfen besetzt ist und einen reinen, guten Willen und wahre Liebe zum Volke hat.’ De lezer ziet, dat ik niet ten onrechte zeer actuele termen op Pestalozzi toepas. Het is, alsof zijn fantasie toch nog wel groot genoeg was, om reeds in te grijpen in de thans gaande discussies over de juiste inrichting van een departement van Onderwijs. Wat zou hij gezegd hebben, als hij het nu had beleefd, dat binnen een half jaar nadat samenhang en onderlinge invloed van wetenschappelijke theorie en praktische uitvoering in de administratie was tot stand gebracht, die samenwerking weer werd opgeheven om terug te keren tot de oude routine? En welke motieven zou hij voor die handelwijze hebben vermoed? Daarbij is Pestalozzi's streven juist gericht op zeer nauw contact van theorie en praktijk. Speculatie aan de studeertafel over de juiste methode van onderwijs is hem vreemd. Een van zijn beste biografen, Heubaum, zegt daarvan: ‘Man hat versucht, das Lebenswerk Pestalozzi's so zu erklären, als ob sich seine Methode wesentlich aus philosophischen Erwägungen heraus ergeben hätte und die Erfahrung für ihn nur von untergeordneter Bedeutung gewesen sei. Diese Anschauung kehrt das wahre Verhältnis geradezu um und ist geeignet die richtige Auffassung von Pestalozzi's innerstem Kern und Wesen zu gefährden... Wirklich fruchtbar kann er seiner Sache nur dienen, wenn er die Möglichkeit hat, selbst mit dem Kinde zusammen zu leben, es in allen seinen Ausserungen zu beobachten und an ihm zu erproben, was dunkel und als Ahnung in ihm lebt... Keiner vor ihm gewinnt seine methodischen Regelen an der Hand von Versuchen, die er mit den Kindern vorgenommen hätte... Pestalozzi ist der erste, der sie mit klarem Bewustsein von ihrer Bedeutung und in vollstem Umfange unternimmt.’ Den stichter der experimentele didaktiek, zo mogen wij Pestalozzi op deze grond ook noemen. En uit die grondtrek van zijn denken vloeien ook voort zijn veel genoemde en geroemde, maar zelden begrepen gedachten over de aanschouwelijkheid. Diep daarop ingaan kan ik niet in het bestek van dit artikel, dat veel meer den sociaal-paedagoog, dan den didakticus wil schetsen. | |
[pagina 79]
| |
Maar een enkel woord moet ik er toch over zeggen. In bijna alle gangbare uiteenzettingen over die aanschouwelijkheid doet men alsof dit woord bij Pestalozzi synoniem zou zijn met ‘louter visuele waarneming’. Men komt er dan licht toe, die visuele waarneming in tegenstelling te brengen tot onderwijs en opvoeding door het woord en tot realisering van innerlijke beleving. In dubbele zin is dat echter Pestalozzi volkomen misverstaan. Zoals wij zo aanstonds zullen zien, is juist de ‘innere Anschauung’ voor Pestalozzi het meest essentiële van alle opvoedingsmiddelen. Maar ook bij de aanschouwelijkheid van de dingen buiten ons is het hem allerminst te doen om de passiviteit van het ‘kijken-naar’. De waarneming waardeert hij vooral als prikkel tot expressie, als een hulpmiddel om de taal te verrijken de taalbeheersing te stimuleren. Als een staaltje hoe hij dat bedoelt geef ik een beschrijving van een ‘aanschouwingsles’ uit Pestalozzi's school in Burgdorf door Ramsauer, een van zijn leerlingen en latere medewerkers. ‘Das Beste, was wir bei ihm hatten,’ zo zegt deze, ‘waren die Sprachübungen, wenigstens diejenigen, die er an den Tapeten des Schulzimmers mit uns vornahm, und die ware Anschauungsübungen waren. Diese Tapeten waren sehr alt und zerrissen und vor diese mussten wir uns oft 2 bis 3 Stunden nacheinander hinstellen und von den darauf gemalten Figuren und eingerissenen Löchern sagen, was wir hinsichtlich ihrer Form, Zahl, Lage und Farbe sahen und das Gesehene und Bemerkte in immer grössere Sätze zusammenfassen. Dann fragte er: Buben was seht ihr? (Die Mädchen nannte er nie) Antwort:
Ein Loch in der Wand
Ein Schranz (Riss) in der Wand.
Pestalozzi:
Gut! Sprecht mir nach:
Ich sehe ein Loch in der Tapete.
Ich sehe ein langes Loch in der Tapete.
Hinter dem Loche sehe ich die Mauer.
Hinter dem langen schmalen Loche sehe ich die Mauer.
Ich sehe Figuren an der Tapete.
Ich sehe schwarze Figuren an der Tapete.
Ich sehe runde, schwarze Figuren an der Tapete.
Ich sehe eine viereckige gelbe Figur an der Tapete.
Neben der viereckigen gelben Figur sehe ich eine schwarze runde.
Die viereckige Figur ist durch einen dicken schwarzen Strich mit der runden verbunden. u.s.w.
| |
[pagina 80]
| |
Het is dan ook geheel in de lijn van Pestalozzi's gedachtengang, dat een der belangrijkste doeleinden van de films, vervaardigd door de stichting Nederlandsche Onderwijs Film, die in het afgelopen cursusjaar reeds rond één zesde van de Nederlandse L.S.-bevolking bereikte, juist de stimulering van het moedertaalonderwijs betreft. Wij mogen gerust zeggen dat nergens ter wereld de vervaardiging van onderwijsfilms zich zo nauw aangesloten heeft bij de gedachten, die Pestalozzi reeds in zijn tijd omtrent onderwijs en onderwijsvernieuwing heeft uitgesproken, en die nog zo weinig werkelijk begrepen zijn. Ontplooiïng van de volle persoonlijkheid door ontwikkeling van de waarneming als opnemings- en de taal-expressie als uitingsmiddel, dat is dus volgens Pestalozzi de taak van het aanschouwelijk onderricht, ja van alle onderwijs. Pestalozzi is dan ook geen ‘schoolmeester’ in de eerste plaats, maar allereerst gezinsopvoeder. Want hij vermoedt reeds, wat eerst Freud wetenschappelijk toegankelijk en aantoonbaar heeft gemaakt, dat de kleuterleeftijd de allerbelangrijkste fase der opvoeding inhoudt. Daarom besteedt hij er zoveel zorg aan om de moeders voor te bereiden op de wijze, waarop zij de taalontwikkeling van het jonge kind leiding zullen geven. Dit deel van zijn werk zal Fröbel later overnemen en voortzetten, want zijn Kindergarten is allerminst bedoeld als een ‘bewaarschooltje’, maar als een plaats waar jonge moeders en aanstaande moeders zich kunnen voorbereiden voor de taak, die hen in het huisgezin wacht. Maar ver boven Freud in menselijk begrijpen gaat hij uit ten opzichte van de diepste menselijke ervaringen, de godsdienstige. Juist hier komt uit, wat hij bedoelt met die ‘innere Anschauung’, waarvan ik zoëven sprak, de beleving, waarop alle formule, alle abstractie gebaseerd moet zijn, om meer te zijn dan frase. Pestalozzi is geen verlichtingsman, geen 18e eeuws rationalist, zoals zo vaak wordt beweerd. Hij is integendeel veeleer gevoelsmens, irrationalist. Juist daardoor geeft hij vaak aanstoot aan de dogmatici; in zijn godsdienstige uitlatingen en toespraken staat niet de leer over, maar de persoon van Christus in het middelpunt. Hier blijkt hij Personalist, in die zin dat de persoonlijke verbondenheid met en gehoorzaamheid aan Jezus Christus hem alles is, oneindig - in de strikte zin van dit vaak misbruikte woord - meer dan enige formule over Hem. Ik neem als voorbeeld een uiting van hem uit het jaar 1804, die hij midden in de nacht dicteerde aan zijn medewerker Krüsi, gekweld door de overpeinzing van verwijten, die hem waren gedaan. ‘Jezus heeft de eeuwige fundamenten der waarheid en des lichts tot de rots | |
[pagina 81]
| |
gemaakt, waarop hij zijn onzichtbare Kerk gegrondvest heeft, en de poorten der hel, al waren die ook de gehele zichtbare Kerk, zullen haar niet overweldigen. Jezus Christus! Ik werp mij aanbiddend voor U, met de hoge menselijken eenvoud Uwer leer in 't stof. In U alleen vind ik geest en leven, in U alleen vind ik verlossing van de dood, in de welke al het weten der aarde, en zelfs al het streven van mijn hart zonder Uw geest en bezieling weg zou zinken.’ Zulk een zuiver persoonlijk getuigenis van persoon tot Persoon wekt bij meer leerstellig gerichte geesten vaak weerstand. De Barth van de Römerbrief en de Barth-epigonen zijn zeker van dit alles ver verwijderd. Misschien zelfs nog de Barth van nu. In de ‘Zwitserse theologie’ behoort Pestalozzi zeker meer tot het type van Brunner dan van Barth. Maar juist omdat bij hem alles zo diep-innerlijk beleefd, zo aanschouwelijk concreet en niet abstract-intellectueel gedacht en geformuleerd is, weet Pestalozzi dat het niet aan anderen kan worden bewezen, gedemonstreerd, opgelegd. En juist dit laatste inzicht maakt hem eerst volop tot personalist, in de zin, die het personalistische socialisme aan dit woord hecht. Al het andere is daartoe slechts voorbereiding. Want dit inzicht doet hem de diepste overtuigingen van anderen eerbiedigen, ook als hij van hen in intellektuele formule verschilt. Als hij met hen kan samenwerken in de daad, neemt hij daarmee genoegen, ook als hun motivering anders is dan de zijne. Zo kan hij inderdaad optreden als bemiddelaar tussen Christenen en die Humanisten, die geen Christenen willen of kunnen zijn Maar daartoe is dan ook de samenwerking in de daad nodig. En daartoe moet men niet alleen theoreticus, toeschouwer in het spel van het leven zijn; men moet als verantwoordelijk medewerker optreden, existentieel partij kiezen. En in dat opzicht overtreft Pestalozzi vrijwel alle andere sociale critici en hervormers, Rousseau bovenal, van wien hij toch zoveel heeft geleerd. Pestalozzi kan scherp denken, al is hij geen theoreticus, gelijk wij reeds gezien hebben. Hij is gevoelsmens, gelijk hij het van zichzelf weet en zo nadrukkelijk zegt. Maar vóór alles is hij man van de daad. ‘Ich will Schulmeister werden,’ zo trekt hij op zijn 53e jaar de conclusie uit zijn ervaringen in Stanz. Hij, de beroemde en gevierde auteur, die in de dagen van zijn roem zich niet te gering voor een ministers-portefeuille had geacht, en reden had gehad die uit de hand van een despoot der verlichting te verwachten, wordt, na de vijftig te zijn gepasseerd, dorpsschoolmeester, omdat hij de verwaarlozing van de volks- | |
[pagina 82]
| |
opvoeding niet langer lijdelijk kan aanzien, en wil protesteren met een daad - maar tevens ervaring wil opdoen in de praktijk om tot verbetering te komen. En nog bijna dertig jaren heeft hij gefungeerd als schoolmeester en kostschoolhouder onder de allermoeilijkste omstandigheden van wanbegrip en tegenwerking. Elk tijdelijk opgeven van de grondgedachte, de bevordering der vrije ontplooiïng en ontwikkeling van de sociaal misdeelden en verdrukten, was slechts een ‘reculer pour mieux sauter’. Op zijn sterfbed is de 81-jarige er nog mee bezig, hoe diep getroffen en gewond hij door het verraad van medewerkers en vrienden ook moge zijn. ‘Und meine Armen, die gedrückten, verachteten und verstossenen Armen! Arme, man wird auch euch wie mich verlassen und verschuppen... Der Reiche in seinem Überflusse gedenkt euer nicht; er könnte euch auch höchstens nur ein Stück Brot geben, weiter nichts. Euch einzuladen zur geistigen Mahlzeit und euch zu Menschen zu machen, daran wird man noch lange, gar lange noch nicht denken. Aber Gott im Himmel, der auch an seine Sperlinge denkt, wird euch nicht vergessen und euch trösten, wie er mich nicht vergessen und auch mich trösten wird.’ Socrates heb ik niet genoemd, toen ik in de aanvang van mijn artikel over de ware groten der mensheid sprak. Ook hij was opvoeder; ook hij dankt zijn wereldroem niet aan zijn theorieën in de eerste plaats, die wij immers nauwelijks kennen, maar aan een daad: de wijze, waarop hij als opvoedend voorbeeld zijn dood stelde. Wat moeilijker is: de gifbeker te drinken onder zijn omstandigheden, als zeventigjarige, dan wel als Pestalozzi dertig jaren lang een wereld te trotseren, die hem niet begreep, misschien ook niet begrijpen wilde, dat is een zaak, waarover men verschillend kan denken. Mij persoonlijk lijkt de moed van Socrates en diens daad niet moeilijker, eerder lichter dan die van Pestalozzi. Slechts de allersterkste liefde voor het misdeelde volk, het misdeelde kind vooral, kan m.i. die gedachte ingeven en de volharding om haar uit te voeren. En hier kom ik aan het slot terug op de vergelijking met Karl Marx, die ik boven maakte. Marx en Pestalozzi, beiden de getroffenen door het leed der massa en het onrecht haar aangedaan. Beiden gorden zich aan om die verdrukten op te heffen, hun recht te laten wedervaren. Maar het historisch-materialistisch socialisme van Marx kiest als middel daartoe de strijd en de agressie, de haat van klasse tegen klasse, die hij ziet als de enige kracht van de vooruitgang. Het personalistisch socialisme van Pesta- | |
[pagina 83]
| |
lozzi wijst de weg naar verbondenheid-in-liefde, naar samenwerking en gemeenschappelijke opbouw, omdat het vertrouwen heeft in de zelfopoffering, die het voorbeeld stelt. Daarom schijnt het historisch-materialistisch socialisme mannelijker en fierder, het schijnt groter kans te bieden in een verbeten en met haat geladen wereld. Maar de weg, die Pestalozzi ons wijst in zijn personalistisch socialisme zal ten slotte de enig begaanbare blijken naar die vrede, die alle verstand te boven gaat. En daarom eindig ik met de woorden, waarmede het dankbare Zwitserse volk zijn graf sierde: Retter der Armen auf Neuhof
Prediger des Volkes in Lienhard und Gertrud
Zu Stanz Vater der Waisen.
Zu Burgdorf und Münchenbuchsee
Gründer der neuen Volksschule.
In Iferten Erzieher der Menschheit.
Mensch, Christ, Bürger,
Alles für andere, für sich nichts
Segen seinem Namen.
Ph. Kohnstamm |
|