| |
| |
| |
Onze vrienden de Polen
In October 1944 werd Breda bevrijd door Poolsche troepen, die den geheelen laatsten oorlogswinter in Breda en overig West-Brabant ingekwartierd bleven en zich bijzonder geliefd maakten. Het volgende is opgedragen aan de Polen: Marian, Josef, Joe en Kazik.
Het is ellendig weer. Het regent zonder ophouden en ik heb de hoop al opgegeven dat ik vandaag nog wakker worden zal... (Maar het doet er niet toe, vanavond komen de Polen...)
Om mij wat op te monteren heb ik de courant opengeslagen en de radio aangezet maar hoe meer ik lees en hoor over Holland hoe somberder ik word. (Gelukkig is de middag bijna om en vanavond komen de Polen...)
Ik zoek in mijn boekenkast naar een boek om me in te verdiepen maar de vooroorlogsche litteratuur zegt me niets op het oogenblik. We hebben nu al vijf jaar niets meer te lezen gekregen van wat er in de wereld gedacht en geschreven is. Zelfs sinds onze bevrijding is er nog geen enkel boek uit het buitenland binnengekomen in onze stad...
(Maar de Polen zijn binnengekomen in onze stad en die komen vanavond...)
Ik snak er naar van gedachten te wisselen met mijn vrienden in de andere bezette en nu bevrijde landen van Europa maar onze stemmen worden verhinderd elkaar te bereiken door de gesloten grenzen waarachter elk van ons gevangen zit...
(Maar de Polen hebben toegang tot die andere landen en zij komen vanavond...)
We voelen ons, erger dan tijdens de Duitsche bezetting, door alles en iedereen in den steek gelaten...
(Behalve door onze vrienden de Polen en die komen vanavond weer...)
De Polen vergoeden ons veel van wat wij missen. Zij helpen ons over vele van onze depressies heen.
Als de Polen er zijn weten we dat we niet alleen staan.
Als we met de Polen van gedachten wisselen is het alsof we onze vrienden in de andere bezette en nu bevrijde landen van Europa tot ons hooren spreken.
Als we luisteren naar het aangrijpend verhaal van hun Odyssee lezen we het belangrijkste document humain dat in de afgeloopen vijf jaar in het verwoeste Europa geschreven werd.
Als zij ‘het Poolsche vraagstuk’ aanroeren beseffen wij dat ons Nederlandsche probleem slechts een detail is van het Euro- | |
| |
peesche probleem dat door dezen oorlog ontstaan is maar niet door dezen oorlog zal worden opgelost.
Als de Polen binnenkomen word ik wakker en vergeet dat het regent...
De bevrijding heeft ons nog geen voldoende voedsel gebracht, geen grondstoffen voor ons materieel herstel, zelfs geen bevrediging voor onzen geestelijken honger, maar zij heeft ons een tonicum gebracht dat ons uit de verdooving van ons spleen heeft doen ontwaken. Zij heeft ons de Polen gebracht.
De Polen die onze vrienden zijn geworden.
Zij waren oorspronkelijk alleen onze bevrijders maar zij zijn sindsdien ook onze vrienden geworden. Zij zijn onze bevrijders omdat zij onze stad bevrijd hebben maar zij zijn onze vrienden geworden omdat zij zich de moeite hebben gegeven behalve de verdedigingswerken, die door den vijand om onze stad waren opgeworpen, ook de barricaden te doorbreken waarachter deze oorlog vijf jaren lang onzen geest van de wereld afgesloten hield. Zij hebben zich de moeite gegeven met ons te spreken.
Onze horizon was de laatste jaren maar klein. Hij was niet wijder dan het benauwend kleine terrein van onze verzetsactie. Hij limiteerde zich zelfs zoozeer tot die verzetsactie alleen dat wij er ons niet meer duidelijk van bewust waren dat iedere strijd tegen een onrecht uiteindelijk een strijd is voor de rechten van den mensch en dat onze gelocaliseerde strijd voor de rechten van Nederland ons inschakelde in den grooten menschelijken strijd van het recht tegen het onrecht. De Polen hebben ons daaraan herinnerd. Zij hebben naast ons Nederlandsche drama het Poolsche drama geplaatst en ons daardoor de oogen geopend voor het Europeesche drama. Waar wij vijf jaar lang uitsluitend Nederlandsch dachten en voelden beginnen wij, dank zij het contact met de Polen, weer Europeesch te denken.
Maar zij hebben nog meer voor ons gedaan. Zij hebben weer een ander ras binnen onze grenzen gebracht, en met de lichamelijk-andere gestalte van dat ras ook een geestelijk-andere gestalte in onze huiskamer binnengeleid. Sinds zij hier zijn is onze waarheid niet langer De Waarheid en is onze tabel van moreele waardebepaling niet langer de eenig-geldende. Een ander begrip van eer, een ander begrip van trouw, een andere doodsverachting, een andere trots, kortom, een andere ziel is ons komen uitdagen en heeft door die uitdaging een welkome opschudding verwekt in onze eigendunkelijke zelfverzekerdheid die gevaarlijk eenzijdig begon te worden als gevolg van de zoogenaamd raszuiverende maatregelen der Nazi's. Ik persoonlijk ben ontzettend blij weer
| |
| |
eens een ander menschentype, een andere kleur oogen en een anderen gezichtsvorm voor mij te zien. We hebben vijf jaar lang in den familiekring gezeten, een zeer gewaardeerden familiekring weliswaar, maar waarmee de omgang wel wat al te exclusief begon te worden en waarmee we eerlijk gezegd een beetje raakten uitgepraat. We hadden het hoognoodig eraan herinnerd te worden dat er buiten de eigen familie nog andere families bestaan en dat het privé-vaderland slechts een fractie is van het ruimere vaderland dat menschheid heet. Als ik onze vrienden de Polen tegenover me zie zitten in onze huiskamer: Marian, donkeroogig, donker van huid en opgesloten in zijn eenzelvige stilte als een arend in zijn ontoegankelijk nest... en ik zie naast hem Josef, klein, vif en alert, wiens sprankelende spraakzaamheid zich nu eens met een herinnering uit Florence, dan weer met een stadsbeeld uit den Levant associeert... en als ik dan Joe zie zitten, gemoedelijk weggezakt in zijn uniform en tegen alle bitterheid beschermd door zijn prachtigen lach die het rijkgevarieerde landschap van zijn Slavische ziel in al zijn ontwapenende charme voor ons openlegt... en naast Joe Kazik, jong, bruusk en leergierig, met zijn kaarsrechte eerlijkheid die als een lijfwacht om hem staat... dan heb ik de bevrijdende gewaarwording dat ik, na jaren van gevangenschap, eindelijk weer in het leven ben teruggekeerd...
Er zijn in onze stad ook Engelschen en Canadeezen. Maar voor de Canadeezen is deze oorlog een politieke zaak en niet, zooals voor ons, een zaak van het hart. En wat de Engelschen betreft, Engeland is een van de mogendheden die over ons wel of wee zullen beslissen. Tusschen de Engelschen en ons liggen stapels paperassen: militaire en economische verdragen, handelsovereenkomsten, acten van koop en verkoop. Als wij met hen spreken staren die paperassen ons aan en maken dat wij ons meer als zakenlieden voelen die elkaar ontmoeten in het office van een lawyer dan als vrienden die uit belangstelling elkaars gezelschap zoeken.
Tusschen de Polen en ons liggen geen paperassen. Tusschen hen en ons ligt niets als een strook verschroeide aarde, een leeggeplunderd onder den voet getreden Europa, en dit is geen obstakel maar veeleer een brug die het ons vergemakkelijkt elkander te benaderen. Tegenover de Polen behoeven wij onze armoede niet te excuseeren noch te verklaren. Zij begrijpen die. Hun armoede is dezelfde als de onze. Wij behoeven ons evenmin te schamen voor het puin dat aan onze kleeren kleeft. Aan hun kleeren kleeft hetzelfde puin. Als wij elkaar ontmoeten schudden wij eerst dat puin van ons af, dan zien wij elkander aan en beginnen te lachen.
| |
| |
Want we lachen veel met onze vrienden de Polen. Meer dan we met de Hollanders gelegenheid hebben tot lachen en meer dan we met de Engelschen of Canadeezen lachen willen. We lachen met de Polen omdat we over en weer de behoefte voelen elkaar te troosten, omdat we, ieder op zichzelf, behoefte hebben getroost te worden. We lachen omdat Josef niet tegen plagen kan en omdat Marian van zijn motorfiets geslipt is en omdat Joe en Kazik het hof maken aan hetzelfde meisje. We lachen omdat er sneeuw ligt en omdat de cognac naar petroleum smaakt. En soms lachen we alleen omdat Joe lacht.
We lachen veel met onze vrienden de Polen want ze hebben, behalve hun eer, hun trouw, hun doodsverachting en hun trots gelukkig ook hun humor, hun sentimentaliteit, hun ondeugendheden en hun intrigues met zich meegebracht. Als Josef ons vergast op de ‘Arabian Nights’ van zijn omzwervingen door Afrika en ter inleiding vraagt: ‘Can I talk freely...?’ dan beginnen we al bij voorbaat te lachen en als hij, na een minutieuse beschrijving van de mise en scène de hand op het hart legt en uitroept: ‘What could I do, my heart was young then...’ dan lachen we nog wel een half uur na over wat hij ons zeer listig niet verteld maar daarom niet minder gedetailleerd aan onze verbeelding gesuggereerd heeft.
Soms als de anderen praten en wij te goeder trouw naar hen luisteren begint in Joe plotseling de prachtige lach actief te worden. Het is geen luidruchtige lach maar een lach die door de poriën van zijn huid te voorschijn dringt en hem van het hoofd tot de voeten met een koesterende warmte omwikkelt. Hij zit in dien lach zooals een ander in de zon zit. Als we Joe zoo zien lachen worden we op ons qui-vive. We weten dan dat de anderen of bezig zijn iets ons op de mouw te spelden of probeeren een nobeler rol te spelen dan hun toekomt. Hoe serieus het gesprek ook toevallig zijn mag, als we dien lach van Joe zien, krijgen we een onweerstaanbare behoefte mee te lachen. En even later lachen dan de anderen ook. We weten dan over en weer dat we elkaar doorzien hebben maar inplaats van boos te zijn daarover of ons te geneeren, lachen we, en als we toevallig wodka hadden zouden we groote glazen wodka drinken op onze vriendschap en als het toevallig zomer was zouden we behaaglijk in de zon gaan liggen, midden in de ‘grazige weiden’ van Joe's lach waar, ook al is de heele wereld met elkaar in oorlog, de leeuw en het lam onverstoorbaar naast elkander gaan. Joe's lach behoedt ons voor onszelf en voor decepties in elkaar...
Als zij gezamenlijk bij ons zijn is het Josef die de anderen
| |
| |
domineert. Hij heeft het altijd druk; druk met zichzelf in de eerste plaats want hij is ambitieus en zijn actieve geest is altijd bezig met de een of andere combine. Maar hij heeft het niet minder druk met ons want hij hecht eraan geapprecieerd te worden zoodat hij zich verplicht voelt zich voor ons uit te sloven. Geen moeite is hem te veel en wij durven zonder scrupule zijn dienstvaardigheid te accepteeren omdat we weten dat hij zich zoo graag onmisbaar maakt.
Als hij het huis binnenkomt, klein, kwiek en altijd elegant, met zijn cap op één oor ‘in the tempting way’ zooals hij zelf zegt en altijd met een juist gekozen woord op zijn ondeugende lippen, is de stemming voor den komenden avond gefixeerd. Het zou geen van ons gelukken daaraan iets te veranderen want Josef heeft ‘son petit caractère’ en we zijn er ons voortdurend van bewust dat Josef niet gedwarsboomd moet worden. Ook de vaste plaats die hij zich in onze kamer toegeëigend heeft erkennen we stilzwijgend als een recht dat geen der anderen wagen moet hem te betwisten. Hij is namelijk lichtgeraakt, snel driftig en een heel klein beetje tyranniek. Maar wij zijn het er allemaal over eens dat zijn ondeugden zijn charme zijn en het vernedert ons niet dat we ons door die charme dikwijls laten tyranniseeren. Als Josef er is wordt er veel gepraat en veel gelachen. Gelachen om wat hij zegt en om wat hij niet zegt want zijn zwijgen is even veelzeggend als zijn spreken. Maar ieder woord dat we tegen hem zeggen moet met zorg gekozen want Josef is een gevaarlijk partner die alles hoort en ieder woord onthoudt. We kunnen lang niet alles zeggen wat ons voor den mond komt. We kunnen het zelfs niet denken want zijn schrandere oogen lezen ieder trekje in ons gezicht. Dit compliceert natuurlijk de techniek der conversatie en geeft aanleiding tot een tournooi van spitsvondigheden en jeux de mots. Als Josef er is worden we allemaal ondeugend. Zijn eigen ondeugende persoonlijkheid lokt dat uit. Bij de vele qualiteiten van zijn sprankelenden geest heeft hij bovendien de gave leugen en waarheid zoo gracieus dooreen te vlechten dat, als Joe's lach ons niet den weg wees, wij het spoor volkomen bijster zouden worden in den doolhof van zijn vindingrijke fantasie. Maar we zouden niet graag zijn gracieuse leugens willen missen evenmin als zijn coquetterie, zijn humor, zijn lichtgeraaktheid, zijn ambitieus realisme, zijn vitaliteit of
zijn overmoedig vertrouwen in zijn lucky star.
Als hij zich 's avonds op zijn vaste plaats naast de kachel installeert, gesecondeerd door de drie vrienden wier aanwezigheid hij graag gebruikt als een omlijsting voor zijn eigen beeltenis, en hij
| |
| |
begint argeloos te goochelen met al die verschillende varianten van zijn dichtbevolkte persoonlijkheid, dan krijgen we geen kans ons te vervelen. Hij vult het huis met een bezige drukte die aan stadsrumoer doet denken. Hij is niet een enkeling. Hij is een menigte, een straat van een wereldstad, een souk wemelend van kleurig leven. Op de mouw van zijn uniform staat ‘Poland’ geschreven maar tusschen het Poland dat hij verliet en het Poland waarheen hij hoopt terug te keeren heeft het leven de namen ingevoegd van menige haven waar zijn schip geankerd heeft om lading in te nemen voor de toekomst.
Als Josef met verlof afwezig is komen Joe en Kazik meestal samen. Zij zijn zeer goede vrienden. Met de anderen zijn zij ook zeer goede vrienden maar de vriendschap tusschen Joe en Kazik is meer dan kameraadschap of saamhoorigheidsgevoel. Zij is een behoefte van hun zwervers-eenzaamheid. Kazik is de jongere. Hij was nauwelijks twintig jaar toen Joe hem in een willekeurig kamp in een willekeurig land ontmoette en zich, door zijn bezorgdheid om den jongeren vriend, den bijnaam van ‘Kazik's vader’ verwierf.
Het doet goed hen samen te zien. Soms stoeien zij, Kazik speelsch en aggressief, Joe wat lui en zonder zich veel te verweren. Dikwijls plagen zij elkaar en verklappen elkaars geheimen zoodat Kazik blozen moet en Joe zich inkapselt in zijn ondoordringbaren lach. Soms 's avonds als zij afscheid nemen en elk een anderen kant uitgaat naar een ander huis van willekeurige vreemden waar zij zijn ingekwartierd, hooren we dit korte tweegesprek:
‘Kazik...’
‘Yes...’
‘Come and visit me...’
Ze hebben elkaar al vele jaren bijgestaan in den strijd om zich staande te houden. Zij hebben hun uniform dat hun vaderland vertegenwoordigt; zij hebben hun sweethearts, hun tanks en hun amusementen. Maar wanneer zij, in de onverschillige kamer waar zij tijdelijk verblijven, dat uniform hebben afgelegd vallen met dat uniform ook de overige attributen van hun soldatenleven, de sweethearts, de tanks en de amusementen, van hen weg. Zelfs van hun vaderland blijft dan niets over als een distinctief op den mouw van een uniform en zij beseffen opeens dat zij zeer arm zijn en niets bezitten als hun kleine leven dat losgeraakt is van zijn wortels...
Dikwijls als zij samen rustig bij ons zijn worden de portefeuilles voor den dag gehaald. Dat is voor ons altijd een aangrijpende ceremonie. Zij weten misschien zelf niet hoe plechtig het symbool van die geste is. Ze lachen niet als zij zich over hun handen
| |
| |
buigen die voorzichtig tusschen de reliquiën scharrelen. Kazik heeft een takje heide en een bosje geurige kruiden die hem door zijn oorlogsmoeder in Schotland zijn toegestuurd. Hij bezit ook een Roode-Kruis-bericht waarin gemeld wordt dat zijn familie leeft. Maar dit dateert alweer van jaren her. Hij heeft geen portretten van zijn familie. Dit Roode-Kruis-bericht is de eenige getuigenis van zijn vroeger leven, het eenig document waarop hij zich beroepen kan als hij de woorden ‘jeugd’, ‘ouders’ of ‘familie’ uitspreekt. Hij was nog geen twintig jaar toen de exodus van het Poolsche leger een aanvang nam. Nu is hij zes en twintig. In kampen en kazernes, tusschen tanks en soldaten is hij van knaap tot man gegroeid. Ontberingen en gevaren zijn zijn opvoeders geweest, hij is groot gebracht door de discipline van een regiment. Van de vrijheden die de burger zich in zijn civiel incognito kan veroorloven, heeft hij geen vermoeden. Zijn eer is strikt, zijn hulpvaardigheid zonder berekening, zijn ambitie loyaal. Hij draagt zijn uniform met toewijding en respect.
Maar boven dit stroeve uniform is zijn jong gezicht met de twinkelende eerlijke oogen die niet gemodelleerd werden door de ontberingen en gevaren van dit hard soldatenleven maar die hem, zóó als zij zijn, door zijn moeder werden meegegeven. Zij zijn het eenige portret uit zijn jeugd dat hij bij zich draagt, een kinderportret van argelooze openhartigheid dat Joe voor bezoedeling bewaard en dat een oude vrouw in Schotland liefderijk in haar moederhart heeft opgenomen...
Naast Kazik is Joe zoo weinig soldatesk dat we soms vergeten dat hij als de anderen uniform draagt. Het soldatenleven past hem niet. Hij herinnert zich te veel van het vreedzame burgerbestaan dat hij voor den oorlog leidde. Hij is onverschillig voor promotie en carrière. Hij heeft geen ambitie, geen behoefte aan geld. Hij houdt van het leven.
Hij houdt ervan rustig te zitten, toe te zien, wat te plagen, wodka te drinken, wat te zingen en zich te koesteren in den lankmoedigen humor van zijn lach. Als deze oorlog niet tusschenbeide was gekomen zou hij een gelukkig mensch zijn, zou hij nog de zorgenvrije jonge man zijn waarvan de foto's die hij bij zich draagt getuigen. Nu hooren die foto's tot een afgesloten verleden waaraan geen toekomst meer verbonden is. Tusschen den Joe in burger en den Joe dien wij voor ons zien in uniform liggen zes lange jaren van ballingschap en heimwee die zijn gezondheid hebben aangetast en zijn zenuwen ondermijnd. Hij is nu bang alleen te zijn. Hij heeft het gezelschap van de anderen noodig om van tijd tot tijd een oogenblik alles te vergeten, om
| |
| |
van tijd tot tijd een oogenblik rustig te kunnen zitten, wat te plagen, wat te drinken, wat te zingen en zich veilig te voelen in de warmte van zijn lach. Maar als de nachten slapeloos zijn geweest is het goed Kazik's naam te kunnen noemen en te kunnen zeggen: ‘Come and visit me...’
Terwijl de anderen samen komen, komt Marian graag alleen. De anderen hebben hun jeep of hun vrachtwagen, Marian heeft zijn motorfiets. Zooals de jeep bij Kazik past, past de motorfiets bij Marian. Zij beantwoordt aan zijn behoefte tot alleen-zijn. Zij begrijpt hem. Ze is als hij, slagvaardig, nerveus en eenzelvig.
Als de anderen bij ons zijn komt Marian meestal niet. Hij verkiest het te komen als wij alleen zijn. Hij houdt niet van druk gezelschap. Hij is niet spraakzaam, hij mist de gave van het woord. Zijn leven speelt zich af in een diep woud waar kleuren en klanken meer uitdrukken dan woorden en hij heeft stilte noodig om de muziek te hooren die zich uit dat woud losmaakt. Het is een zeer bewogen muziek die hij hoort, soms heftig en meesleepend, soms frêle als een serafijnenkoor, soms rijk en warm, soms enkel een hooge plaintieve noot die trillend aan blijft houden en pijn doet door zijn zuiverheid.
Het is deze muziek die hem verleidt tot heldendaden en zelfve: loochening, die hem naar de liefde voert, die hem doet bidden, die hem meelokt naar het bedriegelijk geluk van vrouwenoogen, tintelenden drank en zachte lippen. Het is deze muziek die hem als jongen heeft weggevoerd van de home-fires van zijn vriendelijk tehuis naar het onzeker-flakkerend kampvuur van de geheime partisanen.
Nu draagt hij als de anderen het geallieerde legeruniform en zijn goed getraind veerkrachtig lichaam draagt het gemakkelijk en correct, maar het dekt alleen zijn lichaam, niet zijn ziel. Hij is niet op zijn plaats in rumoerige kazernes tusschen kaartende en drinkende soldaten die, zonder onderling verband, in numerieksamengestelde legereenheden een georganiseerden oorlog voeren. Hij was partisan eer hij soldaat werd. Hij vocht voor de onafhankelijkheid van het Poolsche grondgebied lang voordat een militair verdrag het Poolsche leger inschakelde in den oorlog tusschen Engeland en Duitschland.
Hij heeft grenswachten overrompeld en bruggen opgeblazen eer hij ‘in action’ kwam. Hij droeg verantwoordelijkheid eer hij een graad droeg. Hij diende een ideaal eer hij werd opgeroepen in dienst van een geallieerde politiek zijn plicht te doen.
Als hij alleen bij ons is en het wordt wat later in den avond zoodat het buiten en binnen rustig wordt, begint hij te vertellen.
| |
| |
Hij spreekt moeilijk, zijn stem is zacht en zijn Engelsch niet altijd goed verstaanbaar. Maar de woorden zijn niet belangrijk als hij vertelt. Zij dienen slechts om hier en daar iets aan te duiden, om in vage lijnen een ruwgetrokken plan te schetsen. De intonatie van zijn stem vult de kleuren in en neuriet de muziek die door het oproepen van de herinnering weer in hem zelf begint te zingen. Het zijn losse beelden die hij oproept, dikwijls vaag in samenhang maar elk afzonderlijk van een penetrante helderheid. Behalve een portretje van zijn zusje heeft hij geen foto's van zijn jeugd in Polen maar de beelden die hij voor ons levend maakt zeggen ons meer dan foto's kunnen zeggen. Het is niet langs de hoofdwegen dat hij ons het Poolsche landschap binnenleidt; het zijn niet de musea en monumenten, niet de steden met hun banken, industrieën en regeeringsgebouwen waarmee hij ons hart probeert te winnen voor zijn land. Het zijn smalle voetpaden in een onherbergzaam grensgebied waarlangs hij ons van het bewoonbare Polen weg doet dwalen naar een afgelegen landgoed dat vervallen en verwilderd als een vergeten schildwacht het Poolsche landschap bewaakt. Hij doet geen poging ons te verblinden met de pracht en praal van gala-voorstellingen in concertgebouw of opera, hij noodigt ons niet uit tot het bijwonen van recepties in de paleizen van hoogwaardigheidsbekleeders. De leege zalen van het vervallen landgoed hebben sinds lang hun weelderig decor verloren. Zij zijn stroef en kaal als de vertrekken van een klooster. Er zijn geen gala-uniformen meer, er is geen ritselend satijn van vrouwenkleeren. Het marmer van de gangen is besmeurd door zware laarzen die in vuil en modder hebben rond gedwaald. In de onttakelde ontvangzaal staan veldbedden opgesteld waar jongens slapen; jonge jongens met ernstige gezichten die hoekig zijn van moeheid; jonge athleten die weerloos lijken in hun slaap. In de schouw brandt een houtvuur dat hoog-opgestapeld zijn flakkerend rooden gloed
tegen de muren werpt. En om dat houtvuur zitten andere jongens, sommige gewapend en klaar voor de nachtelijke patrouille, andere de kragen los, in rust. Zij praten, kijken in de vlammen, schrijven het geheim rapport over de opdracht die zoo juist door hen ten uitvoer werd gebracht of wachten rookend, de zenuwen gespannen, op het signaal van het vertrek. Een paar hebben instrumenten waarop zij tokkelen en waaruit van tijd tot tijd een melodie begint te zingen die de oogen warm maakt en het hard metaal der jongensstemmen doet samensmelten tot een lied...
Al deze jongens hebben op een zekeren avond afscheid genomen van wat hen aan het leven bond. Zij zijn weggeslopen uit
| |
| |
de liefde van hun zusters, hun moeders en hun teedere verloofden zonder te reppen van het hun toevertrouwd geheim. Zij hebben zonder spijt de vreugden van hun jonge jeugd vaarwel gezegd om partisan te worden, om den eed te zweren die hen aan de kuische tucht van de strenge partisanen-orde bindt.
Zij zijn weggetrokken zonder uniform en zonder vaandel. De heldendaden die door hen werden verricht zijn onbekend gebleven zelfs aan hun moeders en hun zusters. Zij zijn gesneuveld zonder in een dagorder vermeld te zijn, op een veld dat niet erkend is als het veld van eer...
Wat Marian ons leert begrijpen als hij de beelden van zijn jeugd in Polen voor ons levend maakt is niet het Polen dat zich in het buitenland door diplomaten laat vertegenwoordigen. Het is het hart van Polen: de vergeten schildwacht die nog altijd over het Poolsche landschap waakt... Het hart dat verdobbeld wordt in ‘het Poolsche Vraagstuk’, de ziel van den Poolschen Adelaar die, teruggetrokken in de stilte van zijn ontoegankelijk nest, eenzelvig zijn hartstochtelijken strijd strijdt voor zijn onafhankelijkheid...
En nu gaat het hardnekkige gerucht dat de Polen onze stad weer gaan verlaten.
Wat dan... als het regent en wij weer alleen zijn...
Als wij de stemmen van onze vrienden in de andere landen niet meer hooren...
Als de noodkreet van het verwoeste Europa weer voor ons verstomt... Als wij opnieuw gevangen zitten in den puinhoop van ons machteloos kleine land...
Dan zal ik dit geschriftje openslaan om een gesprek te voeren met de vier portretten van onze vrienden.
Josef zal zeggen: ‘Ik heb mijn lucky star, ik kom er wel...’
Joe zal zwijgen maar zijn milde lach zal de bitterheid van de verzwegen woorden trachten te verzachten.
Kazik zal ons aanzien. Zijn heldere oogen zullen zeggen: ‘Ik zal hard moeten werken maar ik ben jong ik ben niet bang...’
Marian zal opgesloten zitten in zijn stilte, en luisteren naar de muziek die uit het diepe woud van Polen zijn toekomst richten zal...
En ik zal antwoorden:
God behoede onze vrienden de Polen...
God behoede Europa...
Breda, Januari 1945
A.H. Nijhoff
|
|