De Gids. Jaargang 109(1946)– [tijdschrift] Gids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 1] [p. 1] [Vierde deel] Verzen Voor Raymond Brulez Wij die gelooven in het schoone Niet en daarom zeker zijn van onze perken, de maat slaand bij voldaanheid en verdriet en droomen, maar als 't moet zijn wel eens werken; gezellen op de reis van nul tot nul, tevreden om de kleinste decimalen, nooit hakend naar een gunst, doch altijd gul en steeds bereid om elk hart te vertalen, - wij kennen het gewicht, den duur, den prijs der zinnen en der vlinders die ze vingen; geen enkel boek maakt ons nog larie wijs, wij luistren slechts naar stil en zuiver zingen. Brengt dan een dag ons samen, hand in hand, wat ouder en wat dichter bij 't verleden, wij zijn bijeen in 't sober vaderland van onzen troost en onze zekerheden. [pagina 2] [p. 2] Aan de slapende Gij slaapt naast mij, vergankelijk maar goed, want al het liefs, dat de aarde ons heeft geboden aan vruchten en de vreugden van 't gemoed wacht mij in u, en niets wordt mij verboden; gij zijt het simpel, rustig paradijs, waarvan mijn lust de grens weet en het duren, gemeten naar de menschelijke reis langs droom en dood en enkle klare uren. Ik lig en denk aan wat ons blijft en rijpt in dezen lentenacht, onuitgesproken, wat 't hart verlangt en wat de geest begrijpt maar dat ons lot voor morgen houdt gedoken. Het is geen vrees noch welke troeble drift, die mij hierom wat weemoed zullen geven. Ik ben een hand, gij zijt mijn schoone gift, vergankelijk maar goed, want 't ware leven. Karel Jonckheere Vorige Volgende