De Gids. Jaargang 109(1946)– [tijdschrift] Gids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 130] [p. 130] Afscheidslied in grijs Toen jij de kamer binnenkwam heb ik geweten: de scheiding is niet langer twijfelachtig, maar jij, door oud gevoel geremd nog weifelachtig het harde woord te uiten, neergezeten op 't divanbed (zwaar van herinneringen), praatte gewild over gewone dingen, totdat je zag, hoe, starend naar den grond, het tamme dier een doodvermoeide vogel geleek, een schichtig hert, dood'lijk gewond, of wel een schelm, stom wachtend op den kogel. Wie zo gescheiden werden dreven stuurloos voort, want jij, je falen vaag bewust, bleef onbevredigd, daar de triomf van een verlossend woord de eigen smart in wezen slechts verhevigt. En ik? Sindsdien steeds hulpelozer en alles rondom mij nog troostelozer erkennend, wist mij sterker wank'len naarmate grijze nachten grijze dagen volgden. Het hart, voorgoed onmachtig om te ank'ren, scheen ingelijfd bij de roemloos vervolgden. Tot ook dit alles wende: nachten gingen en dagen keerden, eind'lijk minder grijs, en in de aarzelende naderingen van een hernieuwd begin klonk soms een wijs, die het vervlakt mineur zwak overspeelde. Rees hier een hoop? Week het verveelde gelaten zijn voor één sprank levensmoed? Later, veel later, kon het dof berusten plaats maken voor een dubieus tegoed: bescheid'ner eisen, minder verre kusten. Johan van Delden Vorige Volgende