De Gids. Jaargang 109(1946)– [tijdschrift] Gids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 65] [p. 65] Gedichten Kristal Tusschen heuvelen van den tijd ligt het verre water samen, op het niveau der eeuwigheid, in een windloos hemelvlak, vreemd aan de aarde. Vreemd aan het bloed. Een wit kristal, helder en zich voortaan gelijk. Nadat het wonderlijk ontsprong ten bodem van het duister dal van mijn begeeren, ging het een snelle went'ling aan, onder de donkere dans der maan, met nacht en sterren en toen het uur voltooide in den morgen lagen de koude, gouden scherven van het festijn tesaam. Maar zij lag zonder bitterheid in mijne arm en sprak: nu weet ik wat er brak, en schreide en hief te zingen aan: op het schip van nu en morgen staan der ziele onbezorgde schepelingen, die den tijd in zich voelen overhellen naar het uur, dat snel en diep in het dansen om hen riep. Want het water is waarachtig, rustend in zijn middelpunt; en der horizon indachtig, die het zoet omhult. [pagina 66] [p. 66] Afval Armte, die over is: uitstervende eenzaamheid, afval aan bitterheid, berusting, die dit lied zijn schamelheid verleent. Ik ken de avond als voorheen omwonden van een donker land, maar ik ga er niet meer heen. Wiens vuur tot aan het eind opbrandt zit bij de asch alleen en weent terwijl zijn droom de wegen gaat door een helder, onverwoestbaar land, glinsterend in de doode haard. Maria Toen ik ingeslapen was in zonneglas, in zonneglas, waarvan de kamer was - een ongeboren diamant van glinstervliezen, ingekeken door ongestoorde moederoogen - heb ik haar lichaam weergezien: een licht met het vermogen te kunnen worden kind of ster en nu ik me heb bewogen moet er een droom geboren zijn waarvoor een koning ligt gebogen. [pagina 67] [p. 67] Aarzeling De wind heeft het leed vernield. Nu is niet over dan onbekend land, waarover regen, een nieuw gebied, maar ik weet het niet, ik weet niet, ik dwaal aan den rand, ongeloovig, ongeloovig. Arceering Strepen van lente en maan aan het raam van het bosch, waar de boomen de spijlen zijn. Ik ben een grijze gevangene van den tijd, geleund in het venster der maan. Dit zwaargeketende landschap rust. Ik glimlach en zie de sterren gaan. Ik glimlach en zie mijn naam vergaan, op eendere wijze uitgebluscht. G. Achterberg Vorige Volgende