De Gids. Jaargang 109(1946)– [tijdschrift] Gids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 65] [p. 65] Bij het kerkje van Willebrord Toen Willebrord zijn jonge kloosterdromen, De stille schoonheid van rijk Engeland Verliet om als een vreemdeling te wonen In een verwilderd en vergeten land, Was hij verbijsterd van de vreemde streken Die hij aanschouwde, heidens en verhard, En wist niet hoe hij ooit zou kunnen spreken Tot een zo diep veraardst en donker hart. Als hij van Trecht stroomaf zijn schip zag glijden, Als Noachs duif, in stilzeilende vlucht, Tussen het warrig oeverbos bezijden En het diep blinken van de wijde lucht, Of in het geestland zich ter reis gereedde, Door hei en hout voorttrok van vlek tot vlek, Droomde zijn oog één wijde open stede In deze wildernis, één groene plek, Een licht domein waar neervloeide van boven Gods eeuwig licht door 't duister van de tijd, Paasmorgenlicht, waardoor een volk geloven En met God leven zou in eeuwigheid ... Toen gaf God deze plek in zijn gedachten Waar een gehoogde werf van zoden rees: Dit werd de dodenakker der geslachten, Hier ligt het Groene Kerkje van Oegstgeest. Wat Willebrord gezegd heeft ging verloren, Maar wat God stichtte blijft voorgoed in stand, En wie hier inkeert wordt nog steeds herboren En ziet Gods licht neerdalen op het land, En deze tuin tussen de stenen steden, Graftuin waar Jezus iedre steen verbrak, Wordt hem een klein groen paradijs, een Eden Waar God in wandelde en met mensen sprak. Muus Jacobse Vorige Volgende