bestaan, moest er in vele gevallen vroeg of laat voor boeten!
Stelt men prijs op een goede verhouding tusschen verpachter en pachter, laat men dan de toetsing van het pachtcontract niet doen afhangen van het initiatief van den pachter. Eerste eisch is niet: zoo weinig mogelijk werk voor de Grondkamers, doch objectieve beoordeeling der gesloten pachtovereenkomsten.
Mr Kuijk zegt: een dergelijke regeling zou het rechtsgevoel meer bevredigen. Onzes inziens in geenen deele. Het verschil tusschen de huidige en de voorgestelde regeling is, dat in het eerste geval verpachter A en pachter B een pachtovereenkomst sluiten met de wetenschap dat deze door de Grondkamer moet worden getoetst en eventueel door haar zal worden gewijzigd, terwijl in het tweede geval verpachter A en pachter B een pachtovereenkomst sluiten met de wetenschap dat (we nemen nu maar weer het meest voor de hand liggend geval) de pachter na een of twee jaar wijziging kan vragen, en de laatste juist met het oog daarop de pachtovereenkomst sluit.
Wij kunnen Mr Kuijk's vondst geen oplossing vinden.
Ad 6e. Laat de Pachtkamers de pachtovereenkomsten toetsen.
Hier past ons wel groote voorzichtigheid. Maar zou de toetsing dan beter en serieuzer geschieden?
Wij kennen een Grondkamer, welke over de geheele provincie verspreid 32 deskundige leden heeft, die als taxateurs optreden. In dezelfde provincie zetelen 12 Pachtkamers elk met twee deskundige leden. Het zal dus met de plaatselijke deskundigheid van de Grondkamer wel losloopen.
Voorts heeft de praktijk onder de Pachtwet toch ook doen zien, dat de verschillen in de toelaatbare pachtprijzen per pachtkamergebied vrij ver uiteenliepen, zonder dat dit uit en aard der pachtobjecten was af te leiden. Wij gelooven zeker dat, indien Mr Kuijk goed ging zoeken, hij ook bij de deskundige Pachtkamers wel foutjes zou ontdekken.
Wat ons bovendien erg heeft getroffen in het betoog van Mr Kuijk is, dat zijn op de bres staan voor de onaantastbaarheid van de rechten en verplichtingen door partijen in een pachtovereenkomst neergelegd, culmineert in de betuiging: appèl kunnen wij wel uitsluiten. Hoe nu? Wij zeggen: de Grondkamers hebben groote bevoegdheden, het is goed, dat er hooger beroep mogelijk is. Niet alleen ter beslissing van de meer principieele gevallen, maar ook indien het een ‘deskundigenkwestie’ betreft. Laat rustig andere deskundigen de zaak eens bekijken!
Dit geldt ook, namelijk de eisch van hooger beroep, indien de toetsing aan de Pachtkamers wordt opgedragen. Men zie thans