bosch, struikelt waarachtig over het schrikbarend spektakel van alweer een eend, die hem vanonder de schoenen opvliegt - drie groote eieren, buit! Vond Robinson Crusoe zoo niet een kistje met dubloenen, in het Spaansche wrak? En geweren! Hoe goed is het dan, met deze eieren in je pofbroek zachtjes te liggen in de zon, aan den goeien kant van de zandkuil, aan den onschuldigen kant, waar alleen maar 's zomers de kindertjes spelen, de rijkelui's kindertjes met de kinderjuffrouw - ze zit een eindje verder met een boek en ze heeft haar schoentjes uitgetrokken, zeker een beetje te nauw - hoe goed is het dan daar te liggen als een geheime Robinson en het droge, warme zand je door de vingers te laten loopen, als Mispelblom langs komt, de veldwachter. Mispelblom is Rijksveldwachter, dat is veel strenger dan die van het dorp. Die van het dorp is een goeie, die doet je niks, maar Mispelblom heeft een dikke rooie neus en een bladdergezicht, zijn oogen puilen en zijn kinders zijn niet te tellen, hij kijkt vervaarlijk en zegt: ‘jullie zoeken toch geen eiers, hè?’ Hoe goed is het dan en hoe aangenaam speelt terwijl het droge zand je tusschen de argelooze vingers, hoe spartelt het dan van binnen in het jongetje, als ze, veilig, als engeltjes opzien naar den donkerblauwen geweldenaar: ‘nee Mispelblom’. Diep zijn bij wijlen de bevredigingen van den zwakke, als hij nog juist het domme recht ontslipt. Kind en machine - mag je niet jokken tegen een stoomwals? Kindertjes mogen nooit jokken, zei de notaris. Hoe goed is het, als je dan, de eieren wichtig bungelend nog altijd om je knie, een half uurtje later - het gevaar geweken - over het randje van den zandkuil gluurt en je ziet Mispelblom beneden in de verte, scharrelend tusschen de dorens, kloppend op de boschjes, pokend in de pollen, den dikken Mispelblom, moeilijk bukkend tusschen de ruigte, den aemechtigen Mispelblom, die eiers zoekt en die niets kan vinden, niets, niks, nix! Hoe goed
is het met Paschen, als het zand al warm is in den grooten zandkuil en de gele Paaschlelies en de blauwe kraaltjes bloeien in het bosch, en de eieren aldoor wegend in je broek.
U vindt dit verhaaltje misschien niet erg in orde, moreel, waarde lezer? Waarschijnlijk is u in de stad geboren. Sjarelowie zegt: dan hebt ge geen jeugd gehad. De kindertjes van den notaris waren óók zoo bleek en één is vegetariër geworden. Sjarelowie zegt: de stad vreet de menschen op.
U kan gerust zijn, het is nu uit. Het is allemaal uit nu. Er zijn nu kilometers prikkeldraad en paaltjes. Er zijn jachtopzieners - die waren er vroeger ook, maar deze konden de zon