De Gids. Jaargang 108
(1944-1945)– [tijdschrift] Gids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 90]
| |
Aanteekeningen en opmerkingenOp. cit. en een andere slechte gewoonte.
| |
[pagina 91]
| |
gehaalde literatuur uiteraard voor oogen staat, wel onmiddellijk de herinnering aan een bepaalden titel opwekken, maar die voor den lezer, vooral wanneer hij het boek niet van den beginne af heeft doorgelezen, maar het ergens middenin opslaat, een bron van tijdverlies en daardoor van ontstemming kunnen vormen. En waartoe dit alles? Er bestaat een methode van citeeren, die onmiddellijk de volledigste inlichting geeft, die men wenschen kan: wanneer men achter in het boek een alphabetische lijst van de aangehaalde werken opneemt, en daarbij verschillende werken van eenzelfden auteur van de rangnummers (1), (2) enz. voorziet, kan men in de noten volstaan met vermelding van den naam van den geciteerden schrijver (eventueel met toevoeging van rangnummer) en van het nummer der bedoelde bladzijde. Wie nog grootere beknoptheid wenscht, kan desnoods de lijst der aangehaalde werken nummeren en dan met werk- en bladzijdenummer citeeren; men loopt dan echter kans, het beoogde doel - de meest doeltreffende informatie van den lezer - voorbij te schieten, omdat deze in vele gevallen met den naam van den aangehaalden schrijver tevreden zal zijn en hij dezen dus zeker in de noot wenscht aan te treffen. Bij de voorgestelde wijze van citeeren kunnen de noten daar blijven staan, waar ze van nature thuishooren: aan den voet der bladzijde. Ze achter elk hoofdstuk te verzamelen, leidt tot onaangenaam heen- en weerbladeren; het biedt den lezer alleen dan eenig voordeel, wanneer men hem eerst het grootere nadeel van de verplichting tot terugzoeken berokkent, die de letters Op. cit. met zich meebrengen.
De boven aangewezen misstand is niet de eenige, die op het gebied van citeeren bestaat. Een andere niet ongebruikelijke wordt gevormd door het bezigen van afkortingen van de titels van werken, tijdschriften en encyclopaedieën zonder toevoeging van een lijst, waarin de beteekenis der afkortingen wordt verklaard. Op dit punt plegen vooral de classici zich te buiten te gaan. Ze zijn in staat (ik ontleen enkele voorbeelden aan willekeurig opgeslagen bladzijden van twee toevallig voor me staande werkenGa naar voetnoot1), u noten aan te bieden met verwijzingen naar FHG, MSPLV, BA, VAB, RE, PW, RGVV; ze halen D.L. aan of Eus. P.E., Plut. Strom. of Clem. Strom., laten het aan het vernuft van den lezer over, deze puzzles op te lossen en... min- | |
[pagina 92]
| |
achten hem waarschijnlijk een weinig, wanneer hij ze niet dadelijk alle begrijpt, maar (gelijk het schrijver dezes bij eerste lezing verging) alleen RE en PW als Real-Encyklopädie der classischen Altertumswissenschaft van Pauly-Wissowa thuis kan brengen, en verder slechts in D.L. Diogenes Laertius herkent en in Eus. P.E. de Praeparatio Evangelica van Eusebius. Er komt in al dergelijke gewoonten een minder prettige trek tot uiting, die wetenschappelijke auteurs wel eens vaker ontsiert en dien men als een tekortkoming in dienstvaardigheid ten opzichte van den lezer zou kunnen omschrijven. Dat hun uiteenzettingen voor den oningewijden belangstellende vaak veel moeilijker te volgen zijn dan zij zelf vermoeden is betreurenswaardig, maar in verband met de moeilijkheid om zich, wetend, op het standpunt van den onwetende te verplaatsen, tot op zekere hoogte onvermijdelijk. Maar ze konden althans de hoffelijkheid hebben, hem de noodige citaten in een zoo practisch mogelijken vorm aan te bieden en hem daardoor de orienteering gemakkelijker te maken dan thans veelal nog het geval is.
E.J.D. |
|