De Gids. Jaargang 108
(1944-1945)– [tijdschrift] Gids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdDe werking van ons pachtrecht in de praktijkHoewel het pachtrecht door allerlei verordeningen op verschillende punten telkens wijziging onderging, is één beginsel sedert de eerste wijziging van de oude bepalingen van ons Burgerlijk Wetboek (de invoering van de wet van 28 Mei 1937) in stand gebleven n.l. de goedkeuring der pachtovereenkomsten. Dit onderdeel is wel is waar ook niet onveranderd gelaten, doch het beginsel werd gehandhaafd. Ingevolge het pachtbesluit van 12 November 1941 is thans de regeling als volgt: Vereischt is een schriftelijk contract (art. 8). Is de overeenkomst niet schriftelijk vastgelegd, dan behoeft de pachter de pachtsom niet te voldoen. Iedere partij kan vorderen, dat de Grondkamer de verhouding alsnog schriftelijk vastlegt. De pachtovereenkomst moet door de Grondkamer worden goedgekeurd (art. 41), welke goedkeuring wordt verleend wanneer de algemeene belangen van den landbouw niet worden geschaad en de netto-opbrengst, welke bijeen behoorlijke exploitatie van het gepachte te verwachten is, den pachter een redelijke winst waarborgt. | |||||||
[pagina 81]
| |||||||
Kan de Grondkamer zich met de gesloten overeenkomst niet vereenigen en verschillen partijen ten deze met haar van opinie, dan verklaart zij de overeenkomst nietig, of zij wijzigt haar (art. 43). Laat men niet goedkeuren, dan is voorshands geen pachtprijs verschuldigd (art. 45). Van de beslissing der Grondkamer is hooger beroep mogelijk (art. 53). Tenslotte kan er nog op gewezen worden, dat ruim geredigeerde strafbepalingen (artt. 77 en 78) het systeem trachten te versterken. Onder de ‘oude’ pachtwet, die ook een prijscontrole kende waren de openbare verpachtingen nog toegelaten. Zij zijn thans als regel verboden (art. 9). Was de goedkeuring der overeenkomsten voorheen aan de pachtkamers opgedragen, men heeft dit thans meer gecentraliseerd door hiervoor de Grondkamer in de plaats te stellen. Dit is in het kort het systeem der wet. Werkt dit systeem in de praktijk bevredigend? Ter beantwoording van deze vraag hebben wij eerst na te gaan waarop nu daadwerkelijk de controle van de Grondkamer neerkomt. Deze controle betreft in de praktijk vrijwel uitsluitend de fixatie van den pachtprijs. Zeer zeker komt ook de redactie van verschillende bepalingen in het pachtcontract ter toetse, doch dit is alles bijzaak. Hoofdzaak is, dat de Grondkamer fungeert als een bureau, dat maximumpachten voor diverse landerijen vaststelt. Vanzelfsprekend is dit een zeer belangrijke functie, te eer omdat die fixatie niet geschiedt in dezen vorm, dat aan den verpachter verboden wordt om boven een bepaalden prijs te gaan verpachten, doch aldus plaats heeft, dat reeds gesloten contracten tegen den wil van een der partijen (vaak zelfs van beide), worden gewijzigd in dier voege, dat de afgesproken prijs wordt teruggebracht tot hetgeen de Grondkamer juist acht. Een verhooging kan niet plaats hebben, omdat alleen te beslissen valt over de vraag of de prijs den pachter een redelijke winst waarborgt. Al zal men het verrichten van deze functie geen zuivere rechtspraak - althans geen contradictoire - kunnen noemen, het komt er toch feitelijk wel op neer. Het systeem bestaat uit het op ingrijpende wijze vaststellen van de rechtsverhouding tusschen twee partijen. De maker der verordening heeft dit ook zoo aangevoeld toen hij in artikel 48 neerschreef ten eerste, dat de voorzitter of de secretaris, laten wij het kortweg noemen, jurist moet zijn en ten | |||||||
[pagina 82]
| |||||||
tweede, dat bij de benoeming van de leden wordt zorg gedragen, dat noch het belang der pachters, noch dat der verpachters overheerscht. Aan den eersten eisch is gemakkelijk te voldoen, doch aan de daadwerkelijke vervulling van den tweeden worden meer moeilijkheden in den weg gelegd, zoodra men als voorwaarde stelt, dat deze, met zorg uitgekozen leden ook daadwerkelijk aan de rechtspraak deelnemen. Men kan zich die oplossing nog denken wanneer een Grondkamer in haar gebied slechts contracten heeft te beoordeelen van min of meer groote pachtobjecten, die de leden van de kamer persoonlijk kunnen opnemen. Doch zoodra men komt in streken, waar de pachtobjecten kleiner en daardoor veelvuldiger zijn (men denke aan los land), dan kan men tevoren op zijn vingers narekenen, dat een thans sterk gecentraliseerd orgaan als de Grondkamer onmogelijk in staat is ieder object behoorlijk door al haar leden te laten bekijken. Hun blik wordt mitsdien gericht door eens anders bril. Men laat dan ook één persoon - al of niet lid van de kamer - het object bekijken en op diens compas moet de Grondkamer verder zeilen. En deze eene persoon mist uiteraard de kwaliteit òf van pachters - òf van verpachtersbelangen te vertegenwoordigen. Jurist is hij bovendien zelden. Aan deskundigheid ten opzichte van zeer varieerende perceelen, gelegen in gebieden van grooten omvang, moet worden getwijfeld. Deze werkelijk niet eenvoudige rechtspraak wordt aldus bedreven door één persoon, die bovendien alleen den pachter bezoekt. Van een tevoren hooren van den verpachter heb ik nooit iets bemerkt. Hierop volgt dan een beslissing van de Grondkamer, die toch eigenlijk niet meer dan een bevestiging kan zijn van hetgeen één persoon zich in zijn hoofd heeft gezet. O zeker, de Grondkamer houdt zich zelf formeel volkomen de hand boven het hoofd, door zich achteraf nog tot partijen te wenden. Zij bericht aan partijen, dat, wanneer de pachtprijs wordt teruggebracht tot x guldens, goedkeuring zal volgen. Wat kunnen nu partijen doen? Zij kunnen argumenteeren, dat de prijs anders moet zijn, doch van eenig resultaat in de praktijk heb ik zelden iets bemerkt. Het is ook moeilijk om eenmaal genomen beslissingen zelf weer in te slikken. Daarna kunnen partijen in hooger beroep gaan. Het draait echter vaak om bedragen, die een hooger beroep niet wettigen, of, indien dat wel het geval is, wat voor waarde heeft een beslissing van een college, dat over het geheele land heeft te oordeelen, al moge dit nog zoo bekwaam zijn? Bij dit alles komt nog, dat van een behoorlijke mondelinge uiteenzetting van ieders standpunt, ook al door de kosten aan reizen en trekken verbonden, weinig terecht komt. | |||||||
[pagina 83]
| |||||||
De geheele z.g. rechtspraak in deze zaken komt dan ook neer op het sanctionneeren van een taxatierapport (als er dat al is), opgemaakt door één z.g. deskundige, zonder dat eenige waarborg is geschapen, dat partijen hun belangen behoorlijk tevoren tot uiting kunnen brengen. Deze z.g. deskundige, in feite dus rechtsprekende persoon, heeft bovendien het vak van rechtspreken zelf nooit geleerd, waarmede hij reeds het vermogen om objectief te oordeelen meestal mist, laat staan nog dat zijn gedachtensfeer waarschijnlijk is vastgeroest òf in de richting van pachters- òf in die van verpachtersbelangen. Voorwaar een rechtspraak op zijn smalst. Is het reeds op zichzelf bedenkelijk, dat te allen tijde de in het ongelijk gestelde partij weinig eerbied voor de genomen beslissing toont, het wordt hoogst ernstig als ook de tegenpartij van dien eerbied gespeend is. En nu behoeft men waarlijk geen vreemdeling in Jeruzalem te zijn om te weten, dat bij pachtprijsverminderingen vaak de pachters zelf het rechtsprekend college uitlachen, ja zelfs eenvoudigweg uit een bij hen naar boven komend billijkheidsgevoel den oorspronkelijk bedongen pachtprijs blijven doorbetalen en de genomen beslissing negeeren, alle strafbepalingen ten spijt. Nog steeds zijn er zelfs tallooze pachtverhoudingen waaraan geenerlei schriftelijk contract ten grondslag ligt. Is door de verder doorgevoerde centralisatie (overbrenging van de taak van pachtkamers naar de Grondkamer) de zaak er niet beter op geworden, door een teruggaan naar groote decentralisatie zal men er ook niet komen, tenzij men die decentralisatie zoo ver zou doorvoeren, dat vrijwel in iedere plaats een rechtsprekend college zou worden geïnstalleerd, dat den tijd zou hebben om alle pachtcontracten te onderzoeken. Onze bodem is nu eenmaal zoo gevarieerdGa naar voetnoot1), de plaatselijke omstandigheden zijn zoo verschillend, dat eerst dan de noodige aandacht, gebaseerd tevens op deskundigheid, aan ieder geval besteed zou kunnen worden, indien die gevallen niet al te talrijk waren. Echter dan zou een ander gevaar vergroot worden, te weten de partijdigheid. Het is niet mogelijk in iedere plaats voldoende menschen te vinden, die èn door hun hoofdberoep èn door hun opleiding in staat zijn onpartijdig hun oordeel te vellen. Men behoeft nog niet aan opzettelijke partijdigheid te denken, doch rechtspreken is nu eenmaal een kunst, die ook geleerd moet worden. | |||||||
[pagina 84]
| |||||||
Mijn conclusie is dus, dat de controle op alle pachtcontracten niet behoorlijk uitvoerbaar is. Die controle is bovendien in haar algemeenheid alleen voor minderwaardigen op haar plaats. Indien men partijen geen oogenblik meer bindt aan hun afspraken, ja zelfs die afspraken tegen hun wil wijzigt, dan stempelt men hen tot onder curateele gestelden. Men kan, afgezien van andere bezwaren, er desnoods nog vrede mee hebben, wanneer tevoren gezegd wordt, dat een bepaald perceel land niet meer dan een bepaalden pachtprijs mag opbrengen; een onder alle omstandigheden uitoefenen van een door niemand gevraagde controle op eenmaal gemaakte afspraken, ontneemt aan die overeenkomsten alle waarde. Ik zeide zoojuist, dat men er desnoods nog vrede mede kan hebben, indien vooraf bepaald wordt, dat, zoo men gaat verpachten, de prijs niet hooger mag zijn dan een vastgesteld maximum. In de praktijk heeft een Grondkamer echter ook met dit systeem wonderlijk omgesprongen. Bepaald was n.l., dat goedkeuring zou volgen als een perceel weiland zou worden verpacht voor f 200. -. Aldus geschiedde, waarna partijen het contract ter goedkeuring opzonden. Een zuiver formeele manupulatie derhalve. Niettemin kwam bericht van de Grondkamer, dat goedkeuring alleen kon volgen, als de prijs werd teruggebracht op f 180. -. Men vraagt zich af of deze wonderlijke gedragslijn een gevolg is van het doorwerken van het funeste beginsel, dat partijen niet meer aan afspraken gebonden zijn en blijkbaar de Grondkamer ook niet, dan wel van het feit, dat de Grondkamer door het groote aantal te behandelen gevallen deze niet meer uiteen kan houden. Met het systeem der absolute controle verhoogt men de moraliteit van partijen ook al niet. Het is een pachter vaak onverschillig, welke prijs bedongen wordt. Hij contracteert enkel om het object in pacht te verkrijgen, wel wetende, dat de door hem beloofde prijs toch door de Grondkamer zal worden verminderd. Een bezwaar dat aan iedere absolute prijszetting verbonden is. Men denke b.v. aan de gevallen waarin thans sommigen huizen tegen veel te hoogen prijs huren om dan zelf bij de bevoegde instanties over dien prijs hun beklag in te dienen. Er moeten wel zeer ernstige redenen geweest zijn, voordat een wetgever tot het boven geschetste systeem, dat niet als crisismaatregel is bedoeld, zijn toevlucht nam. En welke is nu eigenlijk die reden? Geen andere dan dat er te weinig land is en er te veel landbouwers zijn. Beide bezwaren zijn moeilijk te verhelpen, | |||||||
[pagina 85]
| |||||||
doch daarom behoeft men nog niet in boven gesignaleerde fouten te vervallen. In hoeverre kan een pachter nu de dupe van deze bezwaren worden? En doordat hij bij den aanvang zich genoodzaakt ziet een te hoogen prijs (daaronder dan tevens te begrijpen eventueel andere op zich genomen prestaties) te beloven èn doordat die prijs op den duur blijkt te hoog te zijn geworden. Dit laatste behoeft eenige toelichting. Een pachtverhouding is bestemd om voor betrekkelijk langen tijd te werken hetzij dan, dat men een systeem kiest van pacht voor onbepaalden tijd, hetzij dat men een bepaald aantal jaren als minimum voorschrijft met eenig recht op verlenging. Men geve daarom vooreerst den pachter het recht om wijziging van den pachtprijs te vragen, indien later opgekomen bizondere omstandigheden (desnoods voorzienbaar bij het sluiten der overeenkomst) een redelijke winst niet mogelijk maken. Ik gebruik hier gemakshalve de woorden van artikel 41 van het pachtbesluit, waarmede ik overigens niet wil zeggen, dat die woorden de meest juiste omschrijving geven. Waarschijnlijk is er meer voor te zeggen om het bedoelde recht toe te kennen, indien de bedongen pachtprijs in redelijkheid niet meer gevergd kan worden. Doch dit onderscheid kan hier onbesproken blijven. Hoofdzaak is, dat door toekenning van een recht op wijziging de rechten van den pachter voor toekomstige gebeurtenissen voldoende zijn gewaarborgd. De omschrijving is ruim, zoodat met alle omstandigheden rekening kan worden gehouden. Daarnaast is er geen reden om aan den verpachter een gelijk recht op verhooging te onthouden. Niemand kan volhouden, dat - als de pachtprijs onredelijk laag wordt - den verpachter geen recht op verhooging toekomt. Als men den pachter redelijk behandelt, moet men dat ook den verpachter doen. Uiteraard zal men ook bepalingen dienen op te nemen, die het onmogelijk maken, dat een der partijen zich onophoudelijk en voor iedere kleinigheid tot den rechter wendt. Men kan dit op verschillende manieren doen door b.v. te bepalen, dat de aanvrage niet kan geschieden zoolang tusschen deze en een vorige b.v. niet ten minste één jaar is verstreken. Hiermede is dan de zaak voor de toekomst geregeld. Rest dus nog de aanvangsprijs. Al moge men, gelijk ik, het standpunt innemen, dat overeenkomsten partijen tot wet strekken en dus in het bizonder een kooper of pachter gebonden is aan den prijs, dien hij heeft gecontracteerd, dan heeft men niettemin rekening te houden met de meening van een groote groep, die in het bizonder t.a.v. de pachtverhouding hierop neerkomt, dat het be- | |||||||
[pagina 86]
| |||||||
dingen van een bepaalden prijs een voor den pachter uit nood ondernomen stap beteekent en hij daarom aan dien prijs niet gebonden is. Deze opvatting, juist of niet juist, is tot een zekere rechtsovertuiging uitgegroeid. Dientengevolge heeft men die ook te eerbiedigen, mits hare aanhangers ook eenigen eerbied vertoonen voor de meening van anderen en wel in het bizonder nu de uit noodzaak geboden prijs niet leidt tot een tenietdoening der transactie, doch tot hare handhaving in gewijzigden vorm. Hadde de verpachter dit verloop voorzien, er ware wellicht geen enkele transactie tot stand gekomen. Bij deze diametraal tegenover elkander staande meeningen is een oplossing alleen mogelijk in den vorm van een compromis. Ieder zal wat water in zijn wijn moeten doen. Ik denk mij dit als volgt: Een pachter die een prijs overeenkomt, is aan dien prijs gebonden met dien verstande, dat - als die prijs werkelijk te hoog is om uitzicht te geven op een behoorlijke winst - hij na verloop van zekeren tijd voor de verdere toekomst vermindering kan vragen. Hiermede wordt eenerzijds bereikt, dat men voorshands een bod moet honoreeren, anderzijds, dat werkelijke misstanden toch weer verdwijnen. Over welk tijdvak een pachter wel gebonden moet zijn, is een vraag van opportuniteit. Men kan daarvoor nemen b.v. het eerste of de eerste twee pachtjaren. Bovenstaande regeling, die dus de mogelijkheid van een prijsverandering inhoudt zoowel op grond van later zich wijzigende omstandighedenGa naar voetnoot1) als op grond van het feit, dat uit nood reeds dadelijk teveel zou zijn geboden, heeft naast het voordeel, dat zij het rechtsgevoel meer bevrediging kan schenken, bovendien dit andere, dat veel noodelooze rompslomp wordt vermeden. Het zal niet meer noodig zijn, dat de Grondkamer zich met alle overeenkomsten inlaat. Er moet altijd door een der partijen het initiatief genomen worden. Hiermede zal de onnoodige toetsing van tallooze, vaak onbelangrijke pachtcontracten achterwege blijven. De figuur waarbij ongevraagd de Grondkamer mededeelt, dat b.v. een prijs van f 70. - te hoog is, doch dat men een van f 60. - wel zal goedkeuren (dit zijn gevallen uit de praktijk) verdwijnt. Als men nog bedenkt welke bezetting in dergelijke gevallen (die er tallooze zijn) tot zoo'n drama heeft medegewerkt (twee par- | |||||||
[pagina 87]
| |||||||
tijen - een notaris of rentmeester, die de acte redigeerde - drie leden van de Grondkamer - vaak een deskundige van de Grondkamer - de secretaris van de Grondkamer, die er een brief over teekent - de typiste die dezen brief typte - diverse postboden voor bezorging van de contracten, het antwoord en het antwoord op het antwoord) dan kan niemand het betreuren wanneer dergelijke vertooningen van het tableau worden geschrapt. Door dit alles komt voor de beoordeeling van contracten veel tijd vrij. Men mag wel aannemen, dat er dan genoeg gelegenheid zal zijn om de werkelijk serieuze zaken behoorlijk te onderzoeken, d.w.z. zoodanig, dat de leden van het college, dat daarover recht spreekt, ook in staat zijn zich een persoonlijk oordeel te vormen over het hun voorgelegde geval en er tevens toe kunnen overgaan partijen vooraf te hooren. Dan zullen ongelukken, gelijk die, waarvan ik hieronder eenige voorbeelden geef, ook niet meer voorkomen. Uit de praktijk doe ik de volgende grepen:
Ik laat thans nog volgen een beslissing van de Centrale Grondkamer. In het onderhavige geval had een Grondkamer de goedkeuring van een pachtcontract geweigerd en zich er toe bepaald daarvan enkel te doen blijken door op het ingezonden contract de woorden te stellen: ‘Nietig verklaard’. Te dien aanzien overwoog de appelrechter: ‘Overwegende, dat de aanteekening op het pachtcontract, dat de overeenkomst door de Grondkamer nietig is verklaard, niet is te beschouwen | |||||||
[pagina 88]
| |||||||
als een behoorlijke beslissing van de Grondkamer, doch als een zeer onvolledige beslissing; dat uit deze beslissing niets blijkt omtrent de motieven, welke de Grondkamer hebben genoopt de ingezonden pachtovereenkomst te vernietigen, hoewel partijen er uiteraard recht op hebben die motieven te kennen; dat voorts partijen niet in de gelegenheid zijn gesteld hun bezwaren aan de Grondkamer kenbaar te maken en deze geheel buiten partijen om, een zeer ingrijpende en tegen den wil van partijen ingaande beslissing heeft genomen; dat de Centrale Grondkamer van oordeel is, dat de Grondkamer daardoor heeft gehandeld in strijd met de meest elementaire beginselen van procesvoering; dat in ieder geval vaststaat, dat partijen, zooal niet mondeling gehoord, dan toch in de gelegenheid behooren te worden gesteld om hun bezwaren schriftelijk kenbaar te maken.’ Ik geloof niet teveel gezegd te hebben, dat rechtspraak een kunst is, die men moet hebben geleerd.Ga naar voetnoot1) Een andere vraag is of de berechting moet worden opgedragen aan de Grondkamers of aan de Pachtkamers. Ik gevoel het meest voor de laatste. Deze zijn met rechtspraak belast en de beslissing van de onderhavige zaken is feitelijk het uitoefenen van rechtspraak. Doch vooral acht ik dit gewenscht, omdat daarmede zou worden teruggekomen op de reeds te ver doorgevoerde centralisatie. Er wordt aldus een grootere mogelijkheid geschapen, dat de beoordeeling der zaken kan geschieden door een college dat tenminste eenigszins ter plaatse bekend is, terwijl de noodige waarborgen voor een objectief oordeel nog aanwezig zijn. Moet men voorts t.a.v. deze beslissingen nog de mogelijkheid van hooger beroep openlaten? Het is m.i. volkomen overbodig alle zaken appellabel te maken. Echter is een grens moeilijk te stellen, temeer daar het praktisch meestal wel over een in geld uitgedrukt bedrag zal gaan, doch met het tegendeel ook rekening is te houden. Een regeling, zooals die thans bestaat, waarbij een reductie tot | |||||||
[pagina 89]
| |||||||
een zeker percentage de appellabiliteit uitsluit, lijkt mij ongewenscht. De eerste rechter zou door wijziging zijner opinie met enkele procenten het appèl mogelijk maken of uitsluiten. Waar de grens moeilijk te trekken is, lijkt mij het meest bevredigend appèl uit te sluiten. Er zijn m.i. ook geen waarborgen te geven voor een betere beslissing in hooger beroep. Immers dit soort zaken zijn wel zeer feitelijk en worden beheerscht door plaatselijke omstandigheden. De waarde van een beslissing door een meer centraal college is m.i. niet grooter. Voor de enkele gevallen, dat principieele vragen naar voren komen en eenheid van rechtspraak gewenscht is, kan men desnoods het O.M. het recht geven om in het belang der Wet in appèl te komen bij het Hof. Moet worden vastgehouden aan den eisch, dat iedere pachtovereenkomst schriftelijk wordt aangegaan, afgezien van de vraag welke sanctie bij niet opvolgen van dit wettelijk verlangen moet worden gesteld? Deze eisch houdt verband met het feit, dat thans iedere overeenkomst ambtshalve moet worden goedgekeurd. Zij kan m.i. in het boven omschreven systeem van controle enkel op verzoek vervallen. Al mogen partijen verstandig doen hun verhouding schriftelijk vast te leggen, een absoluut gebod gaat m.i. te ver. Voor de uitoefening van de functie door den pachtrechter kan het ontbreken van geschrift geen bezwaar zijn. Hij bemoeit zich alleen met hem voorgelegde gevallen, die de requestrant toch wel zoo duidelijk zal stellen, dat daarop een beslissing is te bouwen. Ik heb bovenstaand systeem slechts in groote trekken ontwikkeld en mij niet ingelaten met een preciese redactiewijziging der pachtverordening. Deze verordening zal toch wel eens onder de loupe genomen dienen te worden. Zoo zou er b.v. in mijn systeem geen reden zijn om de openbare verpachtingen te verbieden en zoo is er natuurlijk meer. Het was mij in hoofdzaak er om te doen te wijzen op een misstand, die door zijn opheffing tevens een belangrijke vereenvoudiging in de toch reeds zoo gecompliceerd geworden pachtverhoudingen zal medebrengen. Het door mij ontwikkelde systeem doet ook voldoende recht wedervaren aan de leer van het justum pretium.
G.J.H. Kuijk |
|