| |
| |
| |
Taalkundige kroniek
V
Anticipatie- en Perseveratieverschijnselen in het Nederlands
In de Middelnederlandse periode hebben zich zwakke verledentijdsvormen als hi dromede, hi spelede enz. ontwikkeld tot hij droomde, hij speelde....; hi dopede, hi makede enz. tot hij doopte, hij maakte. Onze twee uitgangen voor de verleden tijd: -de, -te, gaan dus terug op één en dezelfde vorm (e)de. Dit (e)de dat na wegval van de eerste onduidelijke e onmiddellijk in contact kwam met de slotmedeklinker van de werkwoordsstam, gedroeg zich anders na een stam als doop, maak dan na droom, speel en dergelijke. De lezer die zich nog vagelijk het schip herinnert, waarmede hij in zijn prille jeugd tussen de twee groepen van zwakke werkwoorden trachtte te koersen - er bleven lang verraderlijke riffen en klippen op dit gebied - die lezer zij bij voorbaat verzekerd dat ik hem niet dichter breng bij 't (oude) kofschip, zoals dit nog steeds reilt en zeilt in de klassen der lagere school, dan voor mijn inleiding noodzakelijk is. Het is mij er alleen om te doen na te gaan, wat er kan gebeuren bij medeklinkercontact.
De uitgang de wordt te, wanneer de stam van het werkwoord eindigt op een p, een k; of op een t, s, f of ch, dus op een stemloze medeklinker, onverschillig of dat een ‘ploffer’ (explosief) of een ‘glijder’ (een spirant of fricatief) is. Dit is een kwestie van assimilatie: stemloze cons. + stemhebbende cons. wordt steml. + steml. De consonanten worden niet geheel gelijk (behalve bij t d: pratede - praatte): articulatiewijze en articulatieplaats blijven verschillend, alleen de stembanden, die ongespannen blijven, niet in trilling komen bij de stemloze medeklinkers, volharden in die rustpositie, als de d van de uitgang -de aan de beurt komt. Die wordt dan t: het enige essentiële verschil tussen d en t is juist het al of niet meetrillen van de stembanden. Duidelijk is hier dus de assimilatie progressief: pd > pt enz. Een daarnaast voorkomende naam is assimilatie bij inertie; een jongere - ontleend aan de terminologie der zielkunde: ass. bij perseveratie.
De ontwikkeling had ook anders kunnen zijn; de d had zijn stembandtrilling kunnen overdragen op de voorafgaande consonant, pd > bd; kd > g'd (met g' duid ik de klank van Frans grand aan) enz. en door regressieve assimilatie, of assimilatie bij anticipatie was een combinatie van twee stemhebbende consonanten ontstaan (als in de groep droomde, speelde enz. voor- | |
| |
komt). Dit is inderdaad in Zuidoostelijke dialecten, in een groot deel van Limburg gebeurd, in de Middelnederlandse periode reeds. Zo zegt een Maastrichtenaar: ik hoobde, de hond blevde (= blafte) enz.; in Middeleeuwse Limburgse bronnen leest men: maecde, stercde (= maakte, sterkte), waar de c wel de waarde heeft van g'; clapde (klapte), velschde (letterl.: (ver)valschte), ook met gebrekkige spelling. Maar - laten we tot het algemeen Nederlands terugkeren; ook daar kennen we overeenkomstige voorbarigheidsassimilaties, al komen ze niet in het schrift tot uiting: opdracht en zeepdoos spreken we uit als obdracht, zeebdoos (vgl. zeepbakje = zee(b)bakje). Al zou over deze b nog wel iets te zeggen zijn, ik volsta hiermee: men kan het b-geluid bij zichzelf controleren, en bij anderen horen. En nu: op de brug, op de stoel enz.? Ik zeg in de regel: opte brug, opte stoel (de Fries komt hier tot algehele assimilatie: oppe brêge, oppe stoel; ook andere dialecten kennen dit) - ik hoor daarnaast ob de brug enz. - Ongemerkt zou ik verzeilen naar een gevaarlijk terrein: het zoeken van assimilatieregels in de lopende rede, in
sandhi. Laat ik alleen opmerken dat voor het ene taalgebied andere gewoonten (kunnen) heersen dan voor het andere, dat het verzamelen van betrouwbare gegevens moeilijk is, o.a. al omdat elk proefpersoon, éénmaal op z'n hoede, gaat afwijken van de natuurlijke spreektrant; dat verschillende factoren (o.a. gemoedsstemming, spreektempo) op de assimilaties in de lopende rede bevorderend of remmend kunnen werken, dat ieder aan zichzelf aardige observaties kan maken en - dat het het veiligst is eerst te beginnen met de ‘inwendige’ assimilatie (de assimilatie binnen het woord: ontvangen = tf, door perseveratie; leesboek = zb, door anticipatie).
Om die twee neigingen, ons allen aangeboren, is het mij te doen. Het dagelijks aan- en uitkleden is een reeks haast automatisch verlopende handelingen. Ze eisen, ten dele althans, een vaste volgorde, maar - in verstrooidheid, in opwinding wordt het vest aangetrokken vóór het overhemd, de pantalon óver de pyama. Anticipatie! - Een wijsje, een toevallig gehoorde melodie wil ons niet loslaten, het blijft door ons hoofd zoemen: perseveratie. Zowel het spreken als het schrijven zijn ten dele automatisch verlopende processen. We beginnen een zin zonder de bouw, de woordkeus, de woordorde, het slot in alle bijzonderheden voor de geest te hebben: de hoogtepunten der gedachte zijn aanwezig; die worden gekleed in de automatisch rijzende cliché's, waarmee spreker en schrijver door jarenlange oefening volkomen vertrouwd zijn geraakt; de gedachten lopen de zich in wendingen en woorden kristalliserende zin vooruit en - perseve- | |
| |
ratie en anticipatie krijgen soms vrij spel, krijgen vooral hun kans, wanneer geestelijke moeheid, prikkelbaarheid enz. optreden. Laat ik een voorbeeld aanhalen uit een Duits Handbuch der erklärenden Syntax (Wilhelm Havers, 1931):
‘Für die Erkenntnis der bei den Antizipationen wirksamen Fehlsamkeitsbedingungen ist eine von S. Freud erzählte Geschichte lehrreich. Er will gegen seine Tochter, die beim Einbeiszen in einen Apfel ein garstiges Gesicht geschnitten hat, die Verse zitieren:
Der Affe gar possierlich ist,
Zumal wenn er vom Apfel friszt.
Er beginnt aber: Der Apfe...., was weniger eine Kontamination von Affe und Apfel ist, als vielmehr eine Antizipation des sich ins Blichfeld vordrängenden Wortes Apfel, und zwar ist der genaue Sachverhalt folgender: ‘Ich hatte’, sagt Freud, ‘das Zitat schon einmal begonnen und mich das erstemal dabei nicht versprochen. Ich versprach mich erst bei der Wiederholung, die sich als notwendig ergab, weil die Angesprochene, von anderer Seite mit Beschlag belegt, nicht zuhörte. Diese Wiederholung, die mit ihr verbundene Ungeduld, des Satzes ledig zu werden, musz ich in die Motivierung des Sprachfehlers.... mit einrechnen.’
Mijn vijfjarig zoontje vond dat ik veel te veel aandacht besteedde aan de ‘Spabantsche Brabrander’ en te weinig aan hem - rhythmiek en alliteratie speelden ook een rol bij de totstandkoming van deze titel van Bredero's blijspel, maar - wat is alliteratie anders dan bewuste of onbewuste perseveratie? Ik vroeg hem een paar jaar later, toen de aardrijkskunde zijn belangstelling trok, hoe de hoogste Mont Blanc van Europa heette. Mogelijk waren er andere mij in beslag nemende werkzaamheden die in de mechanisch gestelde vraag bij anticipatie het antwoord deden binnensluipen. - Tussen u en tussen mij is van nu af alle relatie verbroken, hoor ik iemand in nadrukkelijke verontwaardiging uitroepen. Als hem de fout (tegen de logica) bewust wordt, mag hij zich troosten met de wetenschap dat reeds de oude Horatius zei: inter Hectora Priamiden animosum atque inter Achillem ira fuit capitalis. Een kapitale ‘fout’ die van alle tijden en van alle talen is. Natuurlijk, omdat hier algemeen-menselijke neigingen een rol spelen.
De lezer zal gemakkelijk bij zichzelf incidentele versprekingen en verschrijvingen kunnen constateren, die door de hier beschreven psychische neigingen telkens weer ontstaan. Ik wend mij nu tot gevallen die de taalkundige vooral interesseren, omdat ze,
| |
| |
incidenteel binnengedrongen in buiging of syntactische formaties, usueel zijn geworden.
Daar zijn dan in de eerste plaats de verbogen bijwoorden in wendingen als: een hele dikke appel, een erge koude wind. Zij behoren tot het algemeen Nederlands taalgebruik en vinden hun parallellen in verwante talen: ein ganzer guter Mann, de l'eau toute pure. Het betreft hier bijwoorden van graad die, bij anticipatie, de buigingsuitgang van het onmiddellijk volgende bijv. nw. hebben aangenomen. Reeds in Middelnederlandse taal vinden we deze ‘buiging’ bij anticipatie: een veel gebruikt Mnl. bijwoord van graad harde = zeer (wij hebben dat nog in hard ziek) neemt dikwijls de uitgang van het volgende bijv. nw. over: met harden fellen oghen, van harder snelre vloge (van zeer snelle vlucht). Deze anticipatie-neiging openbaart zich ook in de congruentie van andere onmiddellijk aan het verbogen bijv. nw. voorafgaande woord jes; in het bijwoord te: in alten groten bliscap, waar trouwens de en van groten slechts schijn-buiging is; deze en is de verzwakte (enclitische) vorm van het lidwoord een. Maar ook het voorzetsel te kan de vorm ten en ter aannemen onder invloed van het onmiddellijk volgende adjectief: ten sinen huse, ter goeder ure enz. zijn zeer gewone Mnl. verbindingen. Verbindingen die wij ook kennen in geschreven (en gesproken) taal, al keurt de verzorgde schrijftaal ze af: logisch-grammatisch zijn ze niet te verdedigen. Hoe gemakkelijk ontsnapt aan de pen een ten allen tijde, ten uwen kantore, ter uwer verjaring. Ten tijde van, ten kantore van, ter plaatse en dergelijke verbindingen kunnen hier een rol bij spelen; die zijn grammatisch in de haak;
ten en ter zijn daar oude samentrekkingen van te den en te der; de wendingen zijn verstarde resten van oude datieven manl. (onz.) en vrl. enkelvoud; te vergelijken zijn Duits zum en zur. Maar in ten allen tijde en de andere voorbeelden kan ten niet uit te den zijn, omdat een zelfst. nw. nooit wordt (en werd) voorafgegaan door een voornaamwoord en nog een lidwoord (de alle tijd is geen Nederlands en wàs geen Nederlands); de n is hier niet anders dan een voorbarigheids-n, ontstaan uit een streven naar symmetrie. Voor de ter-vormen geldt een overeenkomstig betoog. Maar ik stap hier gaarne af om nog even terug te komen bij ‘onze buren die hele lieve mensen zijn’.
Het verbogen bijwoord van graad hele vindt men reeds in 17de-eeuwse Hollandse schrijftaal; in familiare schrijftaal. Ook wij durven dit veelgebruikte adverbium in die sfeer schrijven; en erge ook. En dan kennen we uit gesproken taal vooral adverbia met sterk affectieve, met superlatieve kracht die deze e aannemen: een geweldige harde wind, een almachtige leuke kerel enz.; de
| |
| |
voorbarigheids-e schijnt dus emphatische kracht te hebben. Bijwoorden van graad buiten die sfeer gaan moeilijk mee. Neem zeer; een zere geslaagde voorstelling? Het verbogen woord wekt bij de Hollander onaangename homonymische reacties, maar ook het feit, dat zeer als bijwoord van graad nauwelijks binnen de vertrouwelijke taalsfeer van Holland ligt, schijnt van invloed. Immers in Limburg waar het een woord is met de waarde van ons heel, zegt men: eine zere nette miensj! Ik ontleen dit voorbeeld aan Prof. Gerlach Royen die een studie over deze anticipatieverschijnselen heeft geschreven met overvloedig materiaal - ook uit onze hedendaagse schrijvers. Gerlach Royen is een vriend die hun hun feilen toont! Beschouwt men zijn materiaal, dan is wel duidelijk dat naast uit de spreektaal opgekomen wendingen als: een ontzettende lieve vrouw zich ook een meer literaire anticipatie-zucht openbaart in: ‘iets waarlijks groots’, ‘iets specifieks nationaals’, materiaal dat zich aansluit bij ‘deftige’, hier boven genoemde, uitdrukkingen als ten uwen kantore, ten zijnen gunste enz. Dit zij genoeg over deze voorbarigheidsbuiging en haar waarden.
Je zult dat niet horen zeggen - je hebt dat horen zeggen. In beide zinnen volgen twee nauw verbonden infinitieven op elkaar, zo nauw verbonden dat er geen woord, geen bepaling tussen geplaatst kan worden: Je zult hem dat dikwijls horen zeggen; noch hem, noch dat, noch dikwijls kan tussen horen en zeggen staan. Ze vormen een eenheid, een eenheid die uitkomt in wendingen als: van horen-zeggen liegt men veel. Ons werkwoord spelevaren, geheel tot één woord geworden, is zo ontstaan in zinnen als: zij zijn spelen varen (= gaan spelen, voor hun genoegen uit varen, vroeger ook rijden gegaan). Ik kom daarop terug. Eerst dit, in de twee eerstgenoemde zinnen is de grammatische constructie niet gelijk: in de eerste is horen inderdaad een infinitief, een onbepaalde wijs; in de tweede heeft horen wèl de vorm van een infinitief, maar de waarde van een voltooid deelwoord. Vergelijk het Frans: vous l'avez entendu dire; je l'ai vu venir (ik heb hem zien komen) enz., waar de grammatischeverhouding ook in de vorm intact is gebleven.
Over het Duits wil ik niet in bijzonderheden uitweiden, maar daar zegt men zowel: du hast mich lachen gemacht als lachen machen. Ook in het Middelnederlands concurreren de twee constructies: die goede man hadse garn ghehoirt spreken en hi hadde horen spreken. Enkele dialecten kennen alleen de constructie met het voltooid deelwoord. De Groninger zegt: doe hest dat zeg'n heurd, de Fries: dou hast dat sizzen hjeard. Zuidnederlandse dialecten kennen ook deze constructie met het volt. deelwoord.
| |
| |
Het spreekt vanzelf dat het volt. deelw. hier primair is en dat door anticipatie-neiging dit deelwoord heeft moeten wijken voor een infinitief naar de vorm. Door anticipatie-neiging of - door perseveratie. Immers in het Duits zegt men met omgekeerde woordorde (het bepaalde en niet het bepalende werkwoord voorop): ich habe ihn singen hören (vgl. ook de Friese en Groningse vbb. en ons spelevaren, waar eveneens het bepaalde werkwoord eerst komt).
Natuurlijk is deze vervanging van volt. deelw. door onbepaalde wijs beïnvloed door constructies als ik zal (wil, moet enz.) hem horen spreken, waar horen niet alleen formeel, maar ook grammatisch beschouwd niet anders dan infinitief kan zijn: ik zal hem horen (als spreker); ik zal horen: toekomende tijd.
In tegenwoordige taal heerst onzekerheid bij beginnen, waarop echter een infinitief met te volgt en dus de twee werkwoorden zijn gescheiden: hij was net begonnen (of beginnen, de anticipatievorm) te spreken. In hij is komen te vallen (naast hij is ons komen vertellen, zonder te) heeft de infinitief, de anticipatievorm gezegevierd.
Ik moet mij beperken in mijn voorbeelden; het is wel duidelijk dat de verleden tijd in: hoe zei je ook weer dat die man heette logisch niet te verdedigen is; hier gebruiken wij een heette onder invloed van het voorafgaande zei. Eenzelfde perseveratieneiging deed in het Middelnederlands zinnen ontstaan als: Doe ginghen die papen (priesters), dat was waer, in ene stat niet verre van daer. De als stoplap in onze Mnl. poëzie zo dikwijls voorkomende bevestigingsformule dat es waer, neemt hier onder invloed van de voorafgaande verleden tijd ginghen, ook de verleden tijd aan: attractie van tijdsvorm, die men ook in de klassieke talen reeds herhaaldelijk aantreft.
Ik blijf nog even staan bij spreekwoordelijke wendingen als: die niet waagt die niet wint, die eerst komt, (die) eerst maalt, wat niet weet, wat niet deert enz. Hier is een merkwaardige parallellie tot stand gekomen, die in het verband van deze beschouwing aandacht verdient. Plaatst men daarnaast een niet-spreekwoordelijke zin van verwante strekking - die zich niet inspant, bereikt niets bijv. - dan vertoont die de normale grammatische geleding en structuur van een samengestelde zin, hier bestaande uit onderwerpszin en hoofdzin: die....inspant = de zich niet inspannende = onderwerpszin - bereikt niets hoofdzin. Niets bereikt gaat niet; immers: in een hoofdzin worden onderwerp en vervoegd werkwoord niet van elkaar gescheiden (de enkele uitzonderingen daar gelaten). Op de onderwerpszin die als subject bij bereikt fungeert, moet onmiddellijk bereikt volgen; dat eist de
| |
| |
normale Nederlandse woordschikking; wel te verstaan de hoofdzinswoordschikking. In de bijzin is juist een streven op te merken om onderwerp en vervoegd werkwoord wèl te scheiden: die zich niet inspant. Daarom is ook in ons spreekwoord de woordorde: die niet waagt normaal. Wat is er nu gebeurd? De daarop volgende hoofdzin heeft in plaats van de normale woordschikking: die wint niet de woordorde aangenomen van de voorafgaande zin, de bijzinswoordschikking: die niet wint. Perseveratie, neiging tot symmetrie. Diezelfde neiging tot symmetrie heeft ook bewerkt dat de hoofdzin opent met een hervattend (maar voor de hoorder overbodig) die. Zo ontstaat in dit type spreekwoorden een (ook rhythmische) symmetrie, die ze geschikt maakt gemakkelijk in het geheugen te worden vastgelegd. En dat is voor levenswijsheid die als pasmunt wordt doorgegeven, één van de voorwaarden van succes. Dat deze zin voor harmonische structuur gemakkelijk de grenzen van het grammatisch normale en geoorloofde overschrijdt, blijkt duidelijk uit het spreekwoord wat niet weet wat niet deert, waar de verstokte grammaticus niet alleen in de hoofdzin de afwijkende woordorde wat niet deert constateert, maar óók een secundair wat, waarmee hij niets kan beginnen. Oók een bijzin wat niet weet (= wat men, iemand niet weet), waarvoor zijn ontleedkunde, zijn grammatische analyse te kort schiet. Maar - onze instinctieve parallelliseringsdrang, die zich dit niet bewust maakt, die dit niet weet, deert het niet!
Een interessante assimilatiedrang uit zich in verschillende Nederlandse (Noord- èn Zuidnederlandse) dialecten bij bepaalde verbindingswoorden in de bijzin, bij veelgebruikte woorden als: of, dat als, wat (toen). Deze kunnen, onder invloed van een volgende meervoudige werkwoordsvorm, ook, bij anticipatie, de meervoudsuitgang van dat werkwoord overnemen, dus in Hollandse gewesten: Hij zegt datte ze ziek benne; weet ik watte ze wille; we komme, azze we zin hebbe enz. Ziedaar congruerende verbindingswoorden, die in Zuidnederlandse dialecten, waar de -n van de meervoudige werkwoordsvorm niet verdwenen is, zich voordoen als vormen op -n; enkele voorbeelden zijn: an (= alsn), wan, dan: Wan (= wat + n) die kinders vertellen, en es 't ooren (horen) nie wert; 'k gelove dan onz apels op zijn enz.
De veranderlijkheid van het verbindingswoord wordt dus duidelijk beheerst door de later (dikwijls veel later) volgende meervoudige werkwoordsvorm van de bijzin. Bijzinnen met een enkelvoudige werkwoordsvorm - nauwkeuriger gezegd: met een werkwoordsvorm die niet op e (uit en) eindigt - vertonen niet het
| |
| |
verlengde inleidende verbindingswoord: Hij weet niet wat hij wil.
Uitvoerig is over dit interessante attractieverschijnsel in de volkstaal geschreven door Dr. C.B. van Haeringen in het Tijdschrift voor Nederlandsche Taal- en Letterkunde LVIII, blz. 161 vlg. Als overeenkomstige gevallen van syntactische voorbarigheid noemt Van Haeringen Groningse zinnen als: bedenk wast dust (wat je doet) enz., waar de uitgang van de 2de persoon enkelvoud (st in dust; komst, goast en dgl.) ook het verbindingswoord wat (wast uit watst) ‘infecteert’. Hierover liet zich nog veel zeggen: andere Saksische dialecten kennen dit eveneens, ook het Fries, maar ik wil de belangstellende lezer verwijzen naar de door Van Haeringen genoemde literatuur en naar een uitgebreide studie van Van Ginneken in Onze Taaltuin VIII.
Ik heb slechts een greep gedaan in het overvloedige materiaal, maar uit deze weinige voorbeelden, op het terrein van klank- en vormleer en op dat der syntaxis liggende, blijkt duidelijk welk een invloed de beide hier besproken psychische processen, dat der perseveratie en dat der anticipatie op de taalontwikkeling hebben. Wij allen gehoorzamen onbewust aan deze neigingen, die talloze malen leiden tot incidentele mispassen, tot ‘fouten’ - waarvan verschillende usueel kunnen worden en dan, tot deugdelijk Nederlands gepromoveerd, de plaats gaan innemen van de oorspronkelijk juiste vorm die zij hebben verdreven.
A.A. Verdenius
|
|