De Gids. Jaargang 108
(1944-1945)– [tijdschrift] Gids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 4]
| |
De ‘mustang’ en zijn sociale beteekenis in het steppegebied van Noord AmerikaEen ontzaglijk groot aantal wilde paarden bevolkte de boomlooze vlakten in het Westen van Noord Amerika, vóór de blanken onder deze kudden dezelfde verwoesting aanrichtten als onder de bizons. In het leven der Indiaansche prairiestammen speelden deze ‘mustangs’ een groote rol en toen later avonturenboeken en Indianenverhalen het Verre Westen met een romantisch waas omhulden, onderging ook de ‘mustang’ dit lot. Elders heb ik al eens aandacht gevraagd voor de merkwaardige snelheid, waarmee legendevorming is opgetreden ten aanzien van het recent verleden van groote deelen der Vereenigde Staten waarin het leven afweek van dat, door de bevolking in het Noordoosten der Unie en in Europa geleid. Het Oude Zuiden zooals dit tot 1865 bestond, is in de traditie een land geworden, zooals dit in werkelijkheid nooit bestaan heeftGa naar voetnoot1); de bevolkingsgrens, de ‘frontier’, werd geïdealiseerd op een historisch niet te verantwoorden wijze; het ‘Verre Westen’ werd in de tweede helft der negentiende eeuw een ‘Wild West’, dat nog heden ten dage in stuiversromans en op het bioscoopdoek leeft in een trant, even populair als historisch onwaar. Deze neiging tot schematiseerend, romantiseerend en idealiseerend terugzien is in de Vereenigde Staten opvallend en het zou sociologisch en psychologisch een interessante taak zijn, naar de oorzaken hiervan te speuren.
* * *
De mustangGa naar voetnoot2), een zoo belangrijk deel van den traditioneelen inventaris van de ‘Wild West’ - en in dit gebied inderdaad langen | |
[pagina 5]
| |
tijd een sociaal belangrijk dier - behoorde niet tot de Amerikaansche fauna. Hoewel het paard in een geologisch vroegere periode in de Nieuwe Wereld voorkwam, zooals de fossielen toonen, was het er vrijwel zeker reeds uitgestorven vóór dit continent zijn Indiaansche bevolking ontving, die, zooals bekend, vermoedelijk uit Noord Azië kwam. In ieder geval kwam het paard vóór de komst der Spanjaarden er nergens voor. Ook die Indianenstammen welke later als ruitervolken bij uitnemendheid een wereldvermaardheid verwierven, waren vóór de conquista jagers te voet. De Spaansche veroveraars brachten uiteraard hun paarden mee. Géén Spaansch ridder zou er in dien tijd aan gedacht hebben, onbereden in den strijd te gaan. De geschiedschrijver van Cortez' daden, Bernal Diaz del Castillo, vermeldt dan ook nauwkeurig de 18 (volgens sommigen 16) paarden, die Cortez' conquistatroep bij zich had en eveneens de eigenschappen van ieder dezer dieren afzonderlijk. Het is niet juist, hoewel men deze meening vaak aantreft, dat Cortez de eerste paarden uit Europa naar de Nieuwe Wereld zou hebben gebracht. Columbus deed dit reeds op zijn tweede reisGa naar voetnoot1). De snelle en algemeene invoering der Europeesche huisdieren en nuttige gewassen vormt een groote verdienste van de Spaansche conquista; de Spanjaarden hebben in dit opzicht meer gepresteerd dan de Portugeezen en veel meer dan later de Engelschen en Franschen. Deze geïmporteerde huisdieren vermeerderden zich dermate, dat het bergland van Haiti al spoedig wemelde van kudden verwilderde varkens, paarden, runderen, honden en kattenGa naar voetnoot2) en van de Groote Antillen ontving daarna Centraal Amerika in hoofdzaak zijn vee, dus ook zijn paarden. De militaire beteekenis van het paard voor de Spaansche verovering van Amerika kan men niet hoog genoeg aanslaan. De verbaasde Indianen hielden paard en ruiter voor één geheel, vereerden de Spaansche paarden als goddelijke wezens, boden hun pluimvee aan, als voedseloffer. De Azteken vereerden het paard nog lang en de meeste stammen in Noord Amerika kenden het dier magische eigenschappen toe. De oorsprongsmythen betreffende het paard toonen dit duidelijk. Toen Antonio de Espejo in 1583 de Hopi in Arizona bezocht, spreidden de inboorlingen katoenen doeken op den grond uit, opdat de paarden hierop | |
[pagina 6]
| |
konden stappenGa naar voetnoot1). De verbazingwekkende militaire successen der kleine groepjes Spanjaarden tegen de groote Indiaansche legers hadden de eersten, naast de bijgeloovige vrees der inboorlingen voor de Spaansche vuurwapenen en bloedhonden, hoofdzakelijk te danken aan hun rijdieren. Er zijn gevallen bekend, waarin een of twee galoppeerende ruiters, ja, een hinnikende merrie, een geheel Indianendorp op de vlucht drevenGa naar voetnoot2). Tegen een Spaanschen cavallerieaanval was géén Indiaansch leger bestand. De conquistadores waren zich de waarde van hun paarden zeer bewust; op hun lange tochten, waarin de hardste ontbering een zoo vaak terugkeerend thema is, deelden zij hun laatste voedsel met hun paarden, terwijl zij hun Indiaansche bondgenooten lieten verhongerenGa naar voetnoot3). Zelfs in den uitersten nood slachtten zij slechts met den grootsten schroom hun minst bruikbare dieren. Lang verbood een koninklijk edict den Indianen, paarden te berijden. Maar van de paarden die Cortez in 1519 naar het vasteland had meegebracht, spoedig gevolgd door verderen invoer, ontsnapten er enkele, sommige kregen van hun Spaansche bezitters de vrijheid omdat zij niet langer bruikbaar waren, andere werden door Indianen gestolen, buit gemaakt of van hun meesters verjaagd; in ieder geval weten wij, dat reeds in het midden der zestiende eeuw in Mexico verwilderde paarden voorkwamen. Dit waren de stamvaders en -moeders van den Noord Amerikaanschen mustang. Tegen het einde van de zestiende eeuw vermelden de bronnen wilde paarden en bereden Indianen langs de Rio Grande. Nog twee andere verbreidingscentra van den Noord Amerikaanschen mustang kan men aanwijzen. Toen De Soto in 1539 in Florida zijn grooten tocht begon, had hij meer dan honderd paarden bij zich, waarmee ook het opperhoofd der Chickasaw kennis maakte, die, voor zoover de annalen dit toonen, de eerste Noord Amerikaansche Indiaan geweest is, die een paard heeft bestegen. Toen De Soto den Mississippi had overgestoken, ontsnapten een aantal paarden. Tegelijk met De Soto dringt een andere Spaansche explorator het prairiegebied binnen, van het Zuiden uit: Coronado, op zijn tocht naar ‘Quivira’ - vermoedelijk in het tegenwoordige Kansas gelegen -, in 1541, verloor een aantal paarden in het boomlooze land. Andere Spaansche expedi- | |
[pagina 7]
| |
ties, eveneens bereden, drongen in het grasland door: Onate zou in de jaren 1599-1601 de Pawnee in Kansas bezocht hebben en Penalosa drong in 1662 tot den Mississippi door. Het zuidelijk prairiegebied bleek voor de verwilderde afstammelingen der Spaansche paarden een bij uitstek gunstig milieu. Afwezigheid van gevaarlijke roofdieren, overvloedig voedsel, een geschikt klimaat, een dunne bevolking van jagersstammen, verklaren de snelle vermenigvuldiging en noordwaartsche verbreiding van den mustang. Ongeveer 250 jaar na de landing van Cortez' paarden kon men het verwilderde paard overal vinden waar de bizon en de antilope graasden, van de Sierra Madre in Mexico tot in de grasvlakten van Alberta, van de Stille Zuidzee tot in Illinois. De mustangs leefden in groepjes van eenige tientallen dieren; een hengst had de leiding en werd stipt gehoorzaamd; hij handhaafde zich door zijn kracht tot een jonger dier hem van zijn plaats verdrong. Er schijnen leiders van talrijke kudden te zijn voorgekomen, die als sultans hun exclusieve rechten op de merries zeer lang wisten te handhaven. Kort vóór de Angelsaksische kolonisatie van het Noord Amerikaansche prairie- en steppegebied bedroeg het aantal wilde paarden in deze streek zeker wel een millioen. Het talrijkst waren zij altijd in het zuidelijke deel van het boomlooze land, ten deele doordat de verbreiding van Zuid naar Noord heeft plaats gevonden, maar vooral wel, doordat hier het natuurlijke milieu het gunstigst was. Den paardenrijkdom der zuidelijke prairiestammen hebben de noordelijke nooit geevenaard. De gegevens over den mustang in reisverslagen, dagboeken, herinneringen van pioniers, grensmilitairen en dergelijke bronnen, zijn minder talrijk dan die over den bizon, maar toch ruim voldoende voor een behoorlijke kennis van het dier. Waardevol zijn ook de herinneringen van thans nog levende personen, die door ervaringen in hun jeugd of door mededeelingen van hun ouders mij informatie konden geven. Het verwilderde paard komt in sommige deelen van het Westen trouwens nog steeds voor. In het Noordwesten waren er in de jaren twintig dezer eeuw nog vele duizenden. Waarschijnlijk wijken deze echter af van het oorspronkelijke mustangtype en stammen veeleer af van verwilderde ‘ranch’ paarden uit later tijd. In het vangen en temmen der mustangs waren de prairie-Indianen al spoedig meesters. De komst van het paard was voor hen ontzaglijk belangrijk. Als huisdier kenden zij slechts den hond, die in hun nomadisch leven als pakdier en om vrachten te sleepen slechts geringe hulp bood. Dat zij het paard dadelijk voor deze | |
[pagina 8]
| |
zelfde taken waardeerden, blijkt uit de namen die het draagt bij vele stammen, zooals súnka wákan (Dakota Sioux): ‘geheimzinnige hond’, ponokámita (Siksika): ‘eland-hond’, mistatim (Cree): ‘groote hond’. De rijkunst werden deze stammen zoo machtig, dat deze wel nimmer door eenig ruitervolk overtroffen of zelfs maar geëvenaard is, volgens de meening van waarnemers die in dezen tot oordeelen bevoegd warenGa naar voetnoot1). Vóór de komst van het paard gingen de prairiestammen te voet en vervoerden hun bezittingen op hun rug, slechts weinig geholpen door hun honden. Dit beperkte bij deze zwervende jagers vanzelf het bezit. Dat veranderde door het paard, dat bovendien hun bewegingsvrijheid en ‘actieradius’ vergrootte. De bizonjacht werd veel gemakkelijker, de buit rijker, de bewegingen van den stam werden sneller, lange reizen werden mogelijk en bovendien werd het paard zelf een begeerd bezit, een middel tot schatvorming, tot het scheppen van maatschappelijken afstand en, wat vooral belangrijk is: het leidde tot geheel nieuwe verhoudingen tusschen de stammen. Paardendiefstal bij buurstammen, uit verrijkingszucht en als middel voor de jonge krijgers, zich roem te verschaffenGa naar voetnoot2), werd een algemeen bedrijf. De wapenen van den prairie-Indiaan, zijn lans, boog met pijlen, lasso en schild, waren voortreffelijk geschikt voor de oorlogvoering te paard en maakten hem, tezamen met zijn terreinkennis, oriëntatievermogenGa naar voetnoot3), rijkunst, sluwheid, stoutmoedigheid en wreedheid, tot den grimmigen vijand, die hij voor den uit het Oosten naderenden blanke zou blijken te zijn - dezelfde Indiaan die een of twee generaties vroeger nog een schuchtere, hongerige voetganger was. Met het paard begint de gouden tijd der prairie-Indianen. De stammen die de blanken hier in de negentiende eeuw leerden kennen, waren toen reeds bereden; in de literaire exploitatie van deze inboorlingen, die in de negentiende eeuw begint, is dan ook nimmer zelfs maar een suggestie te vinden, dat zij ooit anders geleefd hadden dan op het hoogtepunt van hun bestaan het geval was, hoewel deze stammen zelf | |
[pagina 9]
| |
in vele gevallen tradities en legenden hadden over den tijd toen zij nog geen paarden bezatenGa naar voetnoot1) of zelfs over den tijd, toen zij wel reeds paarden bezaten, maar nog niet wisten, wat zij er mee konden doen. Curieuze verhalen over de komst van het paard kenden de meeste stammen.Ga naar voetnoot2) De eerste Anglo-Amerikaansche kolonisten in het prairiegebied, in het toen nog Mexicaansche Texas, waren niet opgewassen tegen de bereden Indianen, die hun zoo geheel andere problemen stelden dan de niet-bereden Indianen uit de oostelijke bosschen, beter voor den krijg te paard gewapend waren dan de blanken met hun voorlaad-geweren en -pistolen en die deze laatsten eerst de baas konden nadat zij het nieuwe ruiterwapen, de Colt-revolver, hadden gekregen, in de jaren veertig.Ga naar voetnoot3) Wanneer de verschillende prairiestammen het paard leerden kennen, laten de bronnen uiteraard niet vaststellen. Men kan slechts constateeren dat in een bepaald jaar een bepaalde stam paarden bezat en gebruikte, doordat in dit jaar een waarnemer dit meedeelt. Vrijwel steeds zal de betreffende stam dus reeds vroeger het paard in bezit hebben gekregen en in gebruik genomen. Voor eenzelfden stam krijgen wij verschillende data, doordat de berichten dan klaarblijkelijk betrekking hebben op verschillende deelen van een stam, die dikwijls gescheiden woonden en weinig met elkaar te maken haddenGa naar voetnoot4). Zoo weten wij, dat de Kiowa en Missouri bereden waren in 1682, de Pawnee in 1700, de Comanchen in 1714, de Plains Cree en Arikara in 1738, de Assiniboin, Crow, Mandan, Snake en Teton in 1742, de Sarsi, die het meest noordelijk woonden, in 1784Ga naar voetnoot5). Men kan bij benadering zeggen, dat de verbreiding van het paard en de Indiaansche ruiterkunst over het Noord Amerikaansche steppegebied in 1541 begon en in 1784 haar beslag had gekregen. | |
[pagina 10]
| |
Bij een beschouwing van de beteekenis van het paard voor deze stammen, dient men steeds te bedenken, dat het geografisch milieu hier een wel zeer hooge premie plaatste op het nut van dit dier, als het ware een sociale bedding schiep, waarin het paard zoo volkomen op zijn plaats was, dat men zich ternauwernood kan voorstellen, hoe deze stammen dan vroeger geleefd hebben. Dit hebben de prairiestammen gemeen met andere steppevolken, de Beduinen, Mongolen, Kirgiezen en zoovele anderen, bij wie het dagelijksche leven geheel door het rijdier is beheerscht.Ga naar voetnoot1) Ook de prairie-Indiaan reed van zijn prilste jeugd afGa naar voetnoot2), altijd, deed alles te paard, voelde zich onhandig te voetGa naar voetnoot3). Zóó onafscheidelijk was de typische prairie-Indiaan van zijn paard, dat dit de verklaring vormt van veel dat anders onbegrijpelijk is. Deze stammen waren van oudsher jagers op prairiedieren, op schuw wild dus, dat den jager van verre reeds ziet naderen; zij bezaten krachtige bogen, hadden scherpe oogen, maar waren toch betrekkelijk onzuivere schutters op grooteren afstand. Zelden vermelden de bronnen knappe staaltjes van schietkunst. Tal van volken in andere werelddeelen en ook elders in Amerika overtroffen hen hierin. Schijfschieten nam onder de talrijke wedstrijden die deze stammen zoo graag onder elkaar hielden, geen belangrijke plaats in - men vindt er althans zoo goed als nimmer gewag van gemaakt. Naar trefzekerheid op meer dan eenige tientallen meters streefden zij blijkbaar nietGa naar voetnoot4) en dit had voor hen ook geen zin. Zij oefenden zich in het snel opleggen en wegschieten van den pijl, op een galoppeerend paard, dat slechts met de knieën bestuurd werdGa naar voetnoot5); het paard was het snelste dier op de prairie, bracht zijn berijder steeds binnen een paar passen van het wild en de ruiter, laag overhangend, schoot dan met verwonderlijke kracht een pijl dwars door een volwassen bizon, die het dier op slag doodde.Ga naar voetnoot6) Blanke voortrekkers waren van meening, dat op korten afstand de snelheid en zuiverheid van het boogschot | |
[pagina 11]
| |
dezer stammen slechts werd overtroffen door het repeteergeweer, dat in de jaren zeventig bij de blanken in gebruik kwam.Ga naar voetnoot1) Ook hun oorlogen voerden de prairiestammen te paard, als series schermutselingen die berustten op verrassend verschijnen, nadeel aan den vijand toebrengen en snel verdwijnen; veldslagen in den eigenlijken zin waren het niet. Ook deze taktiek plaatste eer een premie op ruiterkunst dan op scherpschieten. Interessant is in dit verband, dat de prairie-Indianen ook later, toen zij goede geweren hadden, hiermee evenmin zuiver konden schieten op een afstand van meer dan 130 à 180 meter. ‘Indian shooting’ noemden de cowboys dit, die zelf gewoonlijk tot op 700 à 800 meter trefzeker waren.Ga naar voetnoot2) De Indianen wisten dit zeer wel en respecteerden bij hun achtervolgingen dezen afstand. Dodge maakt overigens de verstandige opmerking, dat de armoede van den Indiaan ook wel schuld had aan zijn geringe schietvaardigheid: hij kon zich door gebrek aan patronen niet voldoende oefenen.Ga naar voetnoot3) Dat pijl en boog, althans in het oog van deze stammen zelf, als wapen niet zóózeer bij het geweer achter stonden, blijkt wel uit het feit, dat het oude wapen nog bij hen in gebruik was, lang nadat geweren bij hen een gewoon bezit waren. Misschien verklaart ook de armoede der Indianen dit echter. De ruiterkunst der prairie-Indianen wekte de bewondering van alle waarnemers en er staan ons vele gegevens over ter beschikking. Het uiterlijk en de leefwijze der mustangs, het vangen en temmen der dieren, kan men uit de bronnen volledig reconstrueeren. Veel moeite kostte het niet, een mustang tot rijdier te maken: Catlin zag bij de Comanchen, - algemeen erkend als de beste ruiters van Noord Amerika - een dier vangen en berijdbaar maken in een uur tijds,Ga naar voetnoot4) waarbij men uiteraard dient te bedenken, dat voor deze ruiters een paard aan belangrijk geringer dressuureischen behoefde te voldoen dan minder volleerde ruiters mogen | |
[pagina 12]
| |
stellen. Het vangen en temmen geschiedde met een lasso.Ga naar voetnoot1) Men reed den getemden mustang met een touw, waarvan de lus de onderkaak omklemde, dikwijls ook met een wreed bit, de ‘Mexicaansche stang’, die het weerbarstigste paard met één polsbeweging op de achterhand neertrok,Ga naar voetnoot2) korte stijgbeugels, maar soms geheel zonder deze; gewoonlijk was er wel een zadel. Het Moorsche zadel, door de Spanjaarden naar Amerika gebracht, van hout of horen, bedekt met ongelooide bizonhuid, was vrij algemeen; squaws gebruikten het vrijwel steeds. Een ander type, laag van voren en van achteren, kwam ook voor. Later gebruikten jonge Indianen ook wel het cowboyzadel en wenden zich den cowboy-zit aan, met lange stijgbeugels. Kussens van runderhuid, opgestopt met haar van herten, bizons of bergschapen, gebruikten eenige stammen op de bizonjacht of in den krijg, maar bij talrijke stammen zat men bij deze gelegenheden, zelf vrijwel naakt, op den blooten rug van het dier. Een rijzweep met kort handvat hing aan den pols van den Indiaanschen ruiter. Beschaafde volken bestijgen het paard van links, een gewoonte, die waarschijnlijk uit de Middeleeuwen stamt: de ridder droeg zijn zwaard links en moest dus zijn paard rechts bestijgen om niet door zijn wapen gehinderd te worden. De Indianen stegen echter steeds rechts van het paard op, wat uiteraard natuurlijker is, omdat het de rechterhand vrij laat voor de teugels. De beschrijvers zijn het er over eens, dat de Indiaansche ruiter die onder gewone omstandigheden stapte of draafde, een bijzonder ongracieuse houding en zit had, stijf, gedwongen en ongemakkelijk. De zeer korte stijgbeugels leidden hier vanzelf toe. Sporen droeg hij niet. Een truc die later in ‘Indianenverhalen’ en soortgelijke boeken zelden ontbreekt, verdient hier nog vermelding, omdat hij de perfecte rijkunst van deze stammen zoo goed illustreert. Inderdaad was een met pijl en boog, schild en lans van 4.5 meter bewapende prairie-Indiaan in staat, zich terzijde van zijn galoppeerend paard te laten afglijden, zich met een hiel op den rug van het - vaak ongezadelde - dier vast te houden en zoo, zelf bijna geheel gedekt, onder den hals van zijn paard door, zijn vijand te bestoken met pijlen en lans. Blijkbaar zonder eenige moeite verdwenen de | |
[pagina 13]
| |
ruiters van hun paarden, schoten snel achtereen een aantal pijlen af, verrezen weer, gleden, zoo noodig, langs den anderen kant af en streden zoo, zonder meer dan een voet en een arm bloot te geven. Alle beschrijvers van deze prestatie waren ten zeerste verbaasd. Catlin schreef: ‘This astonishing feat.... completely puzzled the whole of us, and appeared to be the result of magic rather than of skill acquired by practice’.Ga naar voetnoot1) Het is natuurlijk uitgesloten, dat hierbij geen enkel hulpmiddel werd toegepast en Catlin bewoog tenslotte een jongen Comanche, hem dit mede te deelen: ‘I found on examination, that a short hair halter was passed around under the neck of the horse, and both ends tightly braided into the mane, on the withers, leaving a loop to hang under the neck, and against the breast, which, being caught up in the hand, makes a sling into which the elbow falls, taking the weight of the body on the middle of the upper arm. Into this loop the rider drops suddenly and fearlessly, leaving his heel to hang over the back of the horse, to steady him, and also to restore him when he wishes to regain his upright position on the horse's back’.Ga naar voetnoot2) Tal van andere merkwaardige staaltjes van ruiterkunst treft men in de ethnografie der prairie-Indianen veelvuldig aan. Zij bezaten speciale paarden voor de bizonjacht, voor den oorlog, voor vrouwen en kinderen, transportdiensten en wedrennen. In het spel van deze stammen was het paard eveneens belangrijk. Paardenrennen waren geliefd, bij vriendschappelijke bezoeken aan andere stammen nam men vaak zijn goede paarden mee en wedde om hooge inzetten. Bij rooftochten maakten kleine oorlogsbenden soms duizenden paarden buit. De prairie-Indiaan, gewend aan een overvloed van paarden, zag er niet tegen op, deze | |
[pagina 14]
| |
dieren te dooden en te eten als de nood drong. Als een krijgsbende, op paardenroof uit, dit moest doen, waarschuwde de aanvoerder zijn mannen steeds, zich zorgvuldig met zand en water te reinigen, alvorens het vijandelijk kamp te naderen, want paarden zijn zeer bevreesd voor den reuk van paardenvleesch en paardenvet en staan niet toe, dat iemand ze nadert, die hier naar riekt.Ga naar voetnoot1) Toen de Anglo-Amerikanen, uit het beboschte Oosten van Noord Amerika komend, met de prairie-Indianen in aanraking kwamen, telden dezen hun rijkdom in paarden, kochten er hun vrouwen en betaalden er hun schulden mee, nam het dier een groote plaats in hun godsdienstig ritueel in, in hun gezangen en dansen,Ga naar voetnoot2) waren paarden het meest voorkomende doel van rooftochten, bepaalde het gebruik van den getemden mustang het karakter van hun jacht, spel, oorlogvoering, men kan wel zeggen: hun geheele kultuurbezit.
* * *
De verbreiding van het paard noordwaarts over het boomlooze gebied van westelijk Noord Amerika is niet alleen tot stand gekomen door de natuurlijke uitzwerming van het verwilderde paard tot de grenzen van het voor hem geschikte milieu. Toen de prairiestammen het paard eenmaal hadden leeren kennen en waardeeren, werd roof van Spaansche haciendapaarden een der lievelingsbezigheden der sterke stammen die naast het Spaansche gebied woonden. Vooral de Apachen en Comanchen dreven jaarlijks duizenden paarden weg uit de weiden der missies en haciendero's langs de Rio Grande, in Nieuw Mexico en Texas. Deze dieren verhandelden zij ten deele naar andere stammen, die zich ook wel door roof op hun beurt van vele dieren meester maakten. De Indianen brandmerkten hun paarden niet, de Spanjaarden wel: mededeelingen van Indiaansche rijpaarden die Spaansche brandmerken dragen, treft men in de bronnen aan over stammen die zoover van de Spaansche grens woonden als die in Saskatchewan en Illinois. Ook het Spaansche woord voor ‘paard’ in vele Indiaansche talen bewijst wel, hoe de verbreiding gericht was. De vraag naar paarden van Indiaansche zijde was groot, ook al doordat de prairie-Indiaan die eenmaal het paard had leeren kennen, nooit meer te voet ging, zijn dieren niet spaarde en op jacht, in den oorlog en in het spel vele paarden zonder erbarmen | |
[pagina 15]
| |
uitputte en doodreedGa naar voetnoot1). De verzorging van het Indiaansche paard door zijn meester was spreekwoordelijk slecht, eigenlijk was van eenige verzorging nauwelijks sprake.Ga naar voetnoot2) Maar rooftochten der ruiterstammen in het Spaansche gebied, tot in Sonora en Chihuajua, brachten steeds nieuwe kudden gestolen paarden naar de prairies. Het verschijnen van Anglo-Amerikaansche handelaars in dit gebied, in het begin der negentiende eeuw, die den Indianen door hen begeerde waren aanboden in ruil voor paarden en muildieren, stimuleerde eveneens den roof, door Indianen, van paarden uit de Mexicaansche grensprovincies.Ga naar voetnoot3) De Fransche kolonisten in het boomlooze land ten zuiden der Groote Meeren, kregen hun paarden óók uit het Westen, zoo goed als dit met de Indianenstammen ten oosten van den Mississippi, zooals de Choctaw en Chickasaw, het geval was. De paarden der Fransche en Engelsche kolonisten in Beneden Canada en de Atlantische kuststrook, afkomstig uit West Europa ten noorden van Spanje, hebben bij de verbreiding van het paard over het boomlooze deel van Noord Amerika in de eerste eeuw géén rol gespeeld. De Franschen in Illinois kochten de paarden van de Caddo en Pawnee, die groote kudden bezaten, later ook van de Kansas, Missouri, Osage, Iowa en Oto. Zij betaalden met geweren, kruit en lood. De kolonie Louisiana bezat in 1708 nog geen enkel paard, maar in de volgende decade kocht zij talrijke rijdieren tegen betaling met vuurwapenen en ammunitie. Zij gedroegen zich in dezen geheel anders dan de Spanjaarden, die de prairiestammen zoo min wilden bewapenen als bereden maken en dit door regeeringsdecreten trachtten te verhinderen.Ga naar voetnoot4) Hieruit blijkt weer de grootere ervaring en het zooveel betere begrip van de zijde der Spanjaarden, die echter niet konden verhinderen, dat vooral door dezen Franschen handel sterke stammen uit oostelijk Texas, die duizenden krijgers telden en andere, aan de Red River en Missouri, die omstreeks 1720 nog in het geheel of bijna geen paarden bezaten, in de volgende decenniën bereden werden ge- | |
[pagina 16]
| |
maakt en vuurwapenen kregen en zoo een groot gevaar werden. Toch zijn niet door de Fransche of Engelsche kolonisatie, van het Oosten uit, maar door de Spaansche, van het Zuiden uit, de stammen der Groote Vlakte bereden geworden - hoewel slechts de Spanjaarden het gevaar hiervan inzagen en het trachtten te voorkomen! Hierdoor en door de gevolgen ervan: de vermeerdering van hun aantal, rijkdom, bewegelijkheid en militaire kracht, werden later de Anglo-Amerikanen, uit het oostelijk boschgebied komend, voor de groote problemen gesteld, die de onderwerping van het steppegebied bood. Toen de voorhoede der Anglo-Amerikanen in het Westen verscheen, werden raids hunnerzijds op Mexicaansche veebezitters een opwindende en voordeelige sportGa naar voetnoot1); deze rooftochten betroffen niet slechts runderen doch ook paarden. In het toen nog Mexicaansche Californië waren hacienda's die met meer dan 20.000 paarden bevolkt waren. Wat de Amerikanen van dit bezit konden rooven, dreven zij naar Santa Fé en de handel verbreidde Californische paarden tot in Missouri. Uit deze kudden ontsnapten vele dieren, die het getal ‘mustangs’ in het Verre Westen vergrootten. Het slothoofdstuk uit de verbreidingsgeschiedenis van het paard van Spaansche afstamming en zijn verwilderde verwanten in het Verre Westen speelt tenslotte op de beroemde Chisholm Trail. Na den Burgeroorlog dreven de cowboys van Texas hierlangs millioenen runderen, van de oude langhoorn soort, naar het NoordenGa naar voetnoot2) en, wat de traditie van de Chisholm Trail minder vaak vermeldt: ook honderdduizenden wilde of halfwilde ‘range’ paarden. Deze dieren, van Spaansche afstamming, waren wel van een iets beter gehalte dan de gemiddelde mustang, taai, weinig eischend, op de groote ranches geboren en opgegroeid onder vrijwel dezelfde omstandigheden als de geheel vrije mustang. Met deze paarden, de ‘Texas cow-ponies’ der latere cowboy verhalen, is de ranchveeteelt in Nebraska, de beide Dakota's, Wyoming, Idaho, Montana en Nevada ontwikkeld, in het groote gebied dat omstreeks 1880 den Indianen ontnomen was.
* * * | |
[pagina 17]
| |
Men kan de vraag opwerpen: waarom werden er in het Westen, waar zooveel wilde paarden rondzwierven, vrij voor ieder die er een vangen wilde, eigenlijk nog paarden gekocht of gestolen? Een goed rijpaard was goedkoop in het Westen, maar had toch steeds zijn prijs.Ga naar voetnoot1) De verklaring is wel in hoofdzaak, dat de mustang in het algemeen een inferieur dier was. De traditie wil dit wel anders, doch dit is weer een der vele details van het Verre Westen, waarbij romantiseering tot een verkeerde populaire voorstelling heeft geleid. Men ziet deze concreet in de enkele ruiterstandbeelden in westelijk Noord Amerika, aan beroemde Indianen gewijd: het paard is daarbij, in verhouding tot den ruiter, veel te groot om een typisch Indiaansch paard te kunnen zijn. De reizigers en journalisten die brieven naar huis schreven en in kranten hun indrukken publiceerden over dit vreemde land, waren leeken en hadden een leekenoordeel. Een troep wilde paarden in deze kolossale natuurlijke weide was een aantrekkelijk schouwspel. Geen waarnemer verzuimde, melding van zoo'n ontmoeting te maken,Ga naar voetnoot2) de reisverhalen en dagboeken van deskundige en ondeskundige schrijvers bevatten gegevens in overvloed over ons onderwerp. De mustangs zelf kwamen de reizigers hierin tegemoet: het waren nieuwsgierige dieren, die zich dicht bij de menschen waagden en dezen zeker niet ontliepen voor zij achtervolgd werden. De trotsche, fiere houding van het wilde paard, zijn vrije bewegingen, deden zeker den mustang op eenigen afstand een beter paard gelijken dan hij in werkelijkheid gewoonlijk was. De nakomelingen der Spaansche paarden waren er namelijk in de verwildering niet op vooruit gegaan: het waren kleine dieren geworden,Ga naar voetnoot3) met ver van onberispelijke vormen. Een kenner van het oude Westen, Will C. Barnes, is van meening: ‘There has been a great deal of romantic nonsense indulged in over the mustang. The facts are that the true mustang was a small-boned, undersized pony, generally of an “off” color, mean | |
[pagina 18]
| |
of temper, and narrow between the eyes.... “Mustanging” was like trout fishing: it is always the big ones that get away. When you did get a bunch of them into a corral, you found they did not look half as large and handsome as when they were first sighted on the prairie’Ga naar voetnoot1). Alle historische gegevens bevestigen dit oordeel.Ga naar voetnoot2) De paarden die, later, uit de oostelijke Vereenigde Staten kwamen, waren veel krachtiger en sneller dan de rijdieren der Indianen en deze laatsten konden den cowboy met een redelijk goed paard onder zich in den regel niet inhalen. Hun geheele achtervolgingstactiek hield hier in later tijd rekening mee. Belangrijk is het oordeel van kapitein Dodge, die een dertigjarige ervaring als cavallerist aan de bevolkingsgrens bezat. De getemde mustang is, volgens hem, alleen goed, wanneer hij door een Indiaan gehouden, verwaarloosd en ruw gereden wordt; in het bezit van den blanke toont hij zich humeurig, koppig en boosaardig, moeilijk te berijden en steeds gevaarlijk, òf hij ontaardt tot een vetten, luien, kortademigen klepper. Dit laatste vooral, wanneer hij in een stal wordt gezet, beslagen en met mais en haver gevoederd. Het goede leven bederft hem, zijn beste kwaliteiten - taaiheid, kwiekheid en intelligentie - komen te voorschijn onder ongunstige omstandigheden.Ga naar voetnoot3) De kwaliteit der Indiaansche paarden varieerde in het algemeen niet veel, ‘een pony is een pony’ zei men in het Westen. Betrekkelijk weinig kwamen dieren voor, die boven de andere paarden van den stam excelleerden. De term ‘mustang’ omvatte echter allerlei soorten wilde en recent verwilderde paarden. Behalve dat onder de ‘echte’ mustangs ook wel eens prachtige ‘potros’ voorkwamen, was de leider van een ‘cabalda’ soms een uitstekend paard, dat van een ranch ontsnapt was. Getemde paarden bezweken gemakkelijk voor de verleiding en sloten zich vaak bij mustangkudden aan.Ga naar voetnoot4) Fraaie, krachtige mustangs waren moeilijk te vangen en ontsnapten gewoonlijk den beroepspaardenjagers of ‘mustangers’. Deze vormden in het Verre Westen een aparte klasse, waarover oude balladen nog wel verhalen. Zij strikten hun prooi, haalden ze in en vingen ze met de lasso, dreven kudden met hulp van staketsels in omheiningen of ca- | |
[pagina 19]
| |
nyons, hielden een kudde van het water weg en vingen hun prooi nog op andere wijzen. De krachtigste en verstandigste dieren waren slechts te overmeesteren door een methode, die men ‘creasing’ noemde. Men trof het dier dan met een kogel op een bepaalde plaats boven in den nek, vlak onder de wortels der manen. Dit veroorzaakte slechts een lichte wonde, kwetste een zenuw waardoor het dier neerstortte en eenige minuten verdoofd bleef liggen, zoodat de jager het kon kluisteren.Ga naar voetnoot1) Het schijnt echter, dat een zoo gevangen dier geestelijk gebroken was en in getemden staat nimmer het vurige paard bleef, dat men gehoopt had te verwerven.Ga naar voetnoot2) Later, toen de veeteelt in het Westen zich verder ontwikkelde, de blanke bevolking toenam, de natuurlijke weide meer waarde kreeg, huurden de ‘ranchers’ wel ‘mustangers’ om de resten der wilde paarden te verdelgen, die niet alleen waardevol gras wegvraten, maar ook honderden goede rijpaarden weglokten en bedierven.Ga naar voetnoot3) De vernietiging van duizenden wilde paarden in het bergland van het Noordwesten begon in 1920. Vijf abattoirs slachtten de ‘schadelijke’ dieren en conserveerden het vleesch in blik, voor hondenvoer en voor export naar Europa.Ga naar voetnoot4) Dit werd wel het slothoofdstuk der geschiedenis van den Noord Amerikaanschen mustang.
* * *
In de jaren van ‘het vrije gras’, zooals men in het ‘Verre Westen’ de jeugdperiode van dit gebied noemt, toen de opensteppeveeteelt nog niet door prikkeldraad en landeigendom aan banden was gelegd, was de trotsche heerscher over menige ‘manada’ (kudde merries) wel menigmaal een hengst die eens een blanken meester had gekend en wiens voorouders wel eer uit Kentucky dan uit Mexico stamden. Maar wat ook het verleden van zoo'n dier mag geweest zijn, zulke uitzonderingen hiel- | |
[pagina 20]
| |
den de gedachten bezig, maakten de verlangens gaande van de roode en blanke steppebewoners die zoo'n dier eens gezien hadden. Men sprak er over, droomde ervan bij het kampvuur, organiseerde er drijfjachten voor, die dan vaak tot gevolg hadden, dat de begeerde mustang zich in een afgrond stortte om zijn gevangenneming te ontgaan. Zoo had iedere ‘range’, ieder natuurlijk deel van het reusachtige westersche steppegebied, zijn eigen voortreffelijke, nooit-gevangen mustang, maar géén was in het geheele Westen zóó beroemd, géén speelt in de westersche folklore van blanken en Indianen een zóó groote rol en komt later in de belletrie over het Westen zóó vaak voor, als de onsterfelijke ‘Witte Mustang der Prairies’.
* * *
De legende van den ‘Witten Mustang’ is in hooge mate karakteristiek voor het milieu waarin zij ontstond. Voor de autochthone bevolking der steppen was het paard van de grootste beteekenis geworden,Ga naar voetnoot1) de blanken die in dit gebied doordrongen, konden er evenmin buiten. Zóó belangrijk was het paard ook voor hen, dat een onbereden man in dit gebied een anomalie was: ‘a man on foot is no man at all’ was de meening van het Westen. Iemand van zijn paard berooven was de groote, onvergeeflijke misdaad, waarvoor het rechtsgevoel feilloos de doodstraf eischte, want de onbereden ruiter was in dit land der groote afstanden, weinig water en weinig menschen als de vogel zonder vleugels. Van de Mexicanen leerden de eerste Anglo-Amerikanen die zich in het prairieland bij de Beneden Rio Grande vestigden, de techniek van de open-steppeveeteelt, waarbij half wild vee te paard gemanipuleerd wordt; hier, tusschen de Rio Grande en de Nueces ontstond in de jaren twintig en dertig de Amerikaansche cowboy. Zijn handwerk en zijn type breidden zich in de volgende decennia over geheel het boomlooze Westen uit, dat voorloopig voor landbouwkolonisatie ongeschikt bleek. Van de eerste spoorzoekers, ‘scouts’, ‘trappers’, Indianenhandelaars, landmeters, bizonjagers, grensmilitairen, tot den cowboy, zat iedereen in het Westen te paard.Ga naar voetnoot2) | |
[pagina 21]
| |
Wat men het meest noodig heeft, het heftigst verlangt, vormt vanzelf de meest veelvuldige gesprekstof, wordt tenslotte object van idealiseering. Ik kon mij er van overtuigen, dat ook thans nog op iedere vee-ranch tachtig procent der cowboy-conversatie over paarden gaat. Over runderen - het doel waartoe het paard toch slechts het middel is - spreekt men weinig.Ga naar voetnoot1) Het Westen was in zijn jeugd- en vlegeljaren een primitief land; de meeste blanken konden er niet lezen of hadden in ieder geval geen lectuur. Wie een goed verhaal kan vertellen, is in de schaars bevolkte deelen van het droge Westen nog steeds een gaarne geziene gast op iedere eenzame ranch, trouwens, bij iedere groep mannen die geïsoleerd leeft en eenzijdig werk verricht: bij goudgravers en houtkappers, op olieterreinen en in terpentijnbosschen. De goede verteller, de krasse leugenaar die het onwaarschijnlijke verhaal van een voorganger nog weet te overdrijven, zijn er gezien. De legendaire Paul Bunyan, de super ‘lumberjack’ der houtkappers, is zoo wel ontstaan uit de conversatie om het kampvuur en zoo kunnen wij ons ook het ontstaan voorstellen van het legendaire superpaard der westersche steppen uit kampvuurconversatie, gesprekken van cowboys die wekenlang vee moesten drijven, vertellingen op winteravonden in eenzame blokhutten. Of er ooit een mustang is geweest die den stoot gaf tot het ontstaan der legende, doet hierbij eigenlijk weinig ter zake. Een dier dat althans eenige kenmerken met het geïdealiseerde ‘geestpaard’ gemeen had, heeft vermoedelijk wel bestaan, maar belangrijker is de kennis van het maatschappelijk milieu waarin de legende ontstond, die er de voedingsgrond van was, het gedachtenleven bepaalde der menschen die in deze schepping der verbeelding een wenschdroom vervulden. Men zou op Beyaard, het machtige ros der Vier Heemskinderen, kunnen wijzen als een analoge legende uit onze middeleeuwen, toen de groote militaire beteekenis van het paard kan hebben geleid tot een idealiseerende phantasieschepping, maar men dient hierbij wel te bedenken, dat het paard in die eeuwen voor de landbouwende bevolking in het Europeesche boschge- | |
[pagina 22]
| |
bied in de verte niet de beteekenis had, die het voor de steppebevolking der Nieuwe Wereld bezat. Interessanter is de vergelijking met den legendairen ‘Witten Bison’ der prairie-Indianen, een dier, dat inderdaad een hoogst enkelen keer voorkwam - Catlin zag een witte bizonhuidGa naar voetnoot1) - en welks rol in de mythologie, de dansen en het overige godsdienstige en magische ceremonieel dezer stammen wel de groote maatschappelijke beteekenis van den bizon voor deze jagers uitdrukte. De fierheid, het vuur, de intelligentie, de snelheid, onvermoeibaarheid, schoonheid van het begeerde witte ros, waren natuurlijk slechts de eigenschappen die men zijn eigen paard toewenschte, zooals zijn toomelooze, trotsche vrijheidsliefde het excuus leverde voor de vele mislukte pogingen, het te vangen, waarbij zij, wier gesprekken de legende van den ‘Witten Mustang’ deden voortleven, langer dan den levensduur van eenig paard, zich wel niet zullen verdiept hebben in bespiegelingen over de mogelijkheid, een in de werkelijkheid geprojecteerden wenschGa naar voetnoot2) te vatten. De onwaarschijnlijkheid der details zal den vereerders van het spookpaard weinig gedeerd hebben: ‘Das Wunderbare findet Gunst und Glauben’. Het is met deze legende als met zoovele andere: of ze ‘waar’ is, mogen wij onbelangrijk noemen; ze is waarachtig, méér dan waar, de waarheid overtreffend waaruit de verbeelding haar als synthese heeft herschapen, en hierdoor onsterfelijk. Eén menschengeneratie omvat ongeveer het ontstaan, den bloei en de verkwijning van deze merkwaardige paardenlegende. Wat levensduur betreft, mag men in dezen ‘Witten Mustang’ geen Amerikaanschen Pegasus of Bucephalus zien, maar het dier heeft toch in het gedachten- en gevoelsleven van zóóvelen een groote rol gespeeld en is zoo kenmerkend voor het westersche leven, dat het gerechtvaardigd lijkt, wat nader op deze overlevering in te gaan. | |
[pagina 23]
| |
De eerste vermelding in de literatuur, mij bekend, is te vinden in Washington Irving's ‘A Tour on the Western Prairies’. Irving vertrok in October 1832 van Fort Gibson, waar de Neosho in de Arkansas stroomt, volgde den noordelijken oever van deze rivier, stak haar over iets boven de samenvloeiing met de Cimarron, reisde in westelijke richting verder en kwam toen vóór hij de Red Fork overstak, in het weidegebied van den Witten Mustang. ‘There are several anecdotes told of a famous grey horse, which has ranged the prairies of this neighborhood for six or seven years, setting at nought every attempt of the hunters to capture him. They say he can pace and rack (or amble) faster than the fleetest horses can run’.Ga naar voetnoot1) Dan maakt de voortreffelijke Josiah Gregg er melding van in zijn ‘Commerce on the Prairies’, dat in 1844 verscheen. In de jaren dertig dreef Gregg handel op Santa Fé en zijn beschrijving van de ‘Santa Fé Trail’ is klassiek geworden.Ga naar voetnoot2) In zijn aanteekeningen over den mustang schreef hij: ‘The beauty of the mustang is proverbial. One in particular has been celebrated by hunters, of which marvellous stories are told. He has been represented as a medium-sized stallion of perfect symmetry, milkwhite, safe a pair of black ears - a natural “pacer”, and so fleet, it has been said, as to leave far behind every horse that has been tried in pursuit of him, without breaking his “pace”. But I infer that this story is somewhat mythical, from the difficulty which one finds in fixing the abiding place of its equine hero. He is familiarly known, by common report, all over the great Prairies. The trapper celebrates him in the vicinity of the northern Rocky Mountains; the hunter on the Arkansas, or in the midst of the Plains, while others have him pacing at the rate of a mile a minute on the borders of Texas. It is hardly a matter of surprise, then, that a creature of such an ubiquitary existence should never have been caught’.Ga naar voetnoot3) Later schreef Kendall er over, een journalist uit New Orleans, die de Texas expeditie van 1841 meemaakte. Hij hoorde in de buurt van de Red River, in de Llano Estacado, bij het kampvuur verhalen van oude jagers over: ‘....a large white horse that had often been seen in the vicinity of the Cross Timbers and near Red River. That many of these stories, like a majority of those told by gossipping campaigners, were either apo- | |
[pagina 24]
| |
cryphal or marvellously garnished, I have little doubt; but that such a horse has been seen, and that he possesses wonderful speed and great powers of endurance, there is no reason to disbelieve. As the camp stories ran, he has never been known to gallop or trot, but paces faster than any horse that has been sent out after him can run; and so game and untiring is the “White Steed of the Prairies”, for he is well known to trappers and hunters by that name, that he has tired down no less than three race-nags, sent expressly to catch him.... The Mexican who was sent out to take the wild steed, although he mounted a fresh horse as the one he was riding became tired, was never near enough the noble animal to throw a slip noose over his head, or even to drive him into a regular gallop. Some of the hunters go so far as to say that the white steed has been known to pace his mile in less than two minutes and that he could keep up this rate of speed until he had tired down everything in pursuit. Large sums had been offered for his capture, and the attempt had been frequently made; but he still roamed his native prairies in freedom, solitary and alone.’Ga naar voetnoot1) Reeds in 1842 publiceerde Kendall eenige stukken uit wat later het eerste deel van zijn boek zou worden, in de New Orleans Picayune; deze artikelen kwamen onder het oog van Captain Marryat, die ook nu weer plagiaat pleegde en ze gebruikte in zijn ‘Narrative of Monsieur Violet’, dat in den herfst van 1843 te Londen verscheen.Ga naar voetnoot2) Hierin komt ook het verhaal van den Witten Mustang voor, dat op deze wijze wel voor het eerst een grooten Europeeschen lezerskring bereikte. In 1851 verschijnt dan Herman Melville's ‘Moby Dick’ en hiermede maakt de Witte Mustang zijn entree in de wereldliteratuur. In zijn beroemde hoofdstuk over ‘The Whiteness of the Whale’, waarin Melville het magisch karakter van de witte kleur bewijst en al wat wit en tevens nobel of huiveringwekkend is, de revue laat passeeren, van Siam's Witten Olifant tot het blanke ras, van de bruidskleeding tot den ijsbeer, den albino, den witten haai en den albatros, schrijft hij uitvoerig over den Witten Mustang. Hoe Melville aan zijn inlichtingen kwam, valt moeilijk uit te maken. Zijn beeld van het wonderdier overtreft het orthodoxe westersche verhaal in menig opzicht; dit moet wel geheel op rekening van zijn phantasie geschreven worden, maar hij heeft het wonderpaard van het Verre Westen aan de vergetelheid ontrukt, de legende uit haar lokaal milieu gelicht. Na het verschijnen van ‘Moby Dick’ maken journalisten en auteurs van de dan spoedig opbloeiende ‘Indianenboeken’ veelvuldig gebruik van | |
[pagina 25]
| |
het gegeven. Mayne Reid, wiens boeken in vele talen werden vertaald en die vooral door de jeugd ontzaglijk veel gelezen is, kende het Zuidwesten van Noord Amerika goed. Hij bereisde een tiental jaren Texas en Mexico, van 1831 af, maakte als kapitein in het leger der Vereenigde Staten den veldtocht tegen Mexico mee, in 1846-'47, en was een ervaren Indianenbestrijder. Hij was een uitstekend waarnemer van de natuur, vooral van wilde dieren, en zijn beschrijvend vermogen was bovenmiddelmatig. Hij mag gelden als een der stichters van de dierenliteratuur die later, met Jack London, Oliver Curwood, Seton Thompson en zoo vele anderen, een grooten bloei zou beleven. Melville schreef over den Witten Mustang als een dier uit het verleden, maar Mayne Reid wist, dat in de prairies van het Zuidwesten niemand de ‘Pacing Stallion’ als afgedaan beschouwde. ‘The War Trail or the Hunt of the Wild Horse’ verscheen in 1861; het tooneel der handeling ligt tusschen de Nueces en de Rio Grande, waarheen de machtige mustang in die jaren gekomen zou zijn, van de noordelijker gelegen plateau's en ook hier weer, als een soort Vliegende Hollander, de gesprekken beheerschte van de spoorzoekers, pelsjagers, krijgers en medicijnmannen die Reid's metgezellen waren. In dit boek, van geringe literaire waarde, maar ook weer geschreven met veel kennis van het milieu, dat handelt in 1846, speelt de Witte Mustang een hoofdrol. Later werd het, voor de jeugd bewerkt, in Europa een geliefd jongensboek.Ga naar voetnoot1) Voor den romanschrijver bezat deze legende dezelfde aantrekkelijkheid als door de eeuwen heen voor den kunstenaar de ‘esprit d'escalier’ der geschiedenis had: die vele treffende gebeurtenissen, opmerkingen, gevatte antwoorden en ‘laatste woorden’ van bekende personen, die in werkelijkheid nimmer zoo gebeurd of geuit zijn.Ga naar voetnoot2) Na de reeds genoemde auteurs hebben nog velen, tot Zane Grey, den huidigen koning der ‘Westerns’, het superpaard in hun verhalen gebruikt, waarbij de oorspronkelijke kenmerken van het dier, waarover de geschreven berichten in den beginne vrijwel eensluidend zijn, geleidelijk veranderen, zooals de oorspronkelijke Far West in de romantiseerende literatuur veranderd is tot een Wild West die evenmin in den populairen vorm ooit bestaan heeft. Ik heb nooit iemand gesproken, die den Witten Mustang be- | |
[pagina 26]
| |
weerde gezien te hebben, hoewel verschillende ‘old timers’ zich uit hun jeugd levendig herinnerden, verhalen te hebben gehoord over de ‘Pacing White Stallion’, ‘The White Mustang’, ‘The White Sultan’, ‘The White Steed of the Prairies’, ‘The Ghost Horse of the Plains’ of ‘The Phantom Horse’, even zoovele namen voor hetzelfde dier. In de ‘American Mercury’ van December 1927 deelt J. Frank Dobie mee (pp. 435ff), nog menschen te hebben gekend, die het dier gezien hadden, resp. in 1868 en in 1874. In 1874 zou, volgens zijn laatsten zegsman, het dier door een panther gedood zijn. Wanneer men de literaire traditie zorgvuldig nagaat, ontmoet men ook verhalen over min of meer legendaire mustangs, die afwijkende kenmerken bezitten. In het orthodoxe verhaal is de Witte Mustang nimmer kwaadaardig, integendeel, het is een nobel, zachtmoedig dier. In verschillende deelen van het Westen kwam echter een legendaire mustang voor, die agressief was, een moordenaar, ook van zijn eigen soort. Washington Irving reeds hoorde van een beroemd zwart paard langs de Brassos, in Texas,Ga naar voetnoot1) en aan Long Lance danken wij een prachtig verhaal over een Spookpaard van het Noordwesten, een staalkleurigen hengst, door de Zwartvoet Indianen in Montana van zijn kudde beroofd, die als een moordlustige demon in het geheele Noordwesten bekend was en ieder paard vernietigde dat hij ontmoette.Ga naar voetnoot2) Wanneer echter de Witte Mustang van onsociale eigenschappen beticht wordt, heeft een verschuiving van kenmerken plaats gevonden en het geheugen den verteller of zijn zegsman parten gespeeld.
* * *
In het huidige Westen hoort men niet meer over den Witten Mustang, zelfs niet op de uitgestrekte veeboerderijen waar men nog leeft tusschen paarden en vee. De levensduur van deze legende is kort geweest, zooals ik reeds opmerkte. Zij kwam op en bloeide met het milieu waarin zij wortelde en tierde en verdween met de komst van het prikkeldraad, den landbouwer, het irrigatiekanaal en den spoorweg. De Witte Mustang verdween, toen het vrije gras verdween, de bizon en de vrije prairie-Indiaan, een ander menschenslag in het Westen den toon aangaf, een ander leven ontstond met andere idealen.
A.N.J. den Hollander |
|