De Gids. Jaargang 107
(1943)– [tijdschrift] Gids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 105]
| |
[Nummer 6]Bij de Coplas van Jorge Manrique
| |
[pagina 106]
| |
weer op en opnieuw verliest hij zijn bezit. Maar Alvaro de Luna valt op het schavot, en de koning sterft. De kans keert. Enrique IV (str. XVIII, XIX) bestijgt den troon en geeft Manrique het zijne terug. Een onbetrouwbaar vorst, een rampspoedige tijd. Vele edelen, waaronder de Manriques gaan ten slotte over tot de partij van zijn jongeren broeder Alfonso, die eerst elf jaar is (str. XX) en verklaren Enrique vervallen van den troon. Alfonso sterft reeds drie jaar daarna, en de latere Isabella de Katholieke wordt als opvolgster gekozen. Zes jaar later sterft Enrique IV. In hetzelfde jaar wordt Rodrigo na zesenvijftig jaar ridder van Santiago te zijn geweest eindelijk tot grootmeester gekozen (str. XXXI) na den dood van Juan de Pacheco die de waardigheid door intriges had weten te verkrijgen. Hij en Don Beltrán de la Cueva zijn de ‘andere twee gebroeders’ van strofe XXII, gunstelingen van Enrique IV. Na Enriques' dood gaat de binnenlandsche strijd voort, de Manriques kiezen de partij der ‘Reyes Católicos’ tegen een groep van den adel die een dochter van Enrique als zijn opvolgster wil uithuwelijken aan den koning van Portugal. Deze wordt in 1476 verslagen bij Toro. Dit is het jaar van de ‘nieuwe victorie’ in Rodrigo's ouderdom (str. XXXI, XXXII). In gewaagde ondernemingen slecht hij burchten van tegenstanders, herovert Ocaña op Diego López Pacheco en neemt, alles wagend, Uclés. Het is zijn vierentwintigste, en laatste overwinning ‘op mooren en christenen’. Dan trekt hij zich terug in ‘zijn stede van Ocaña’ (str. XXXIII) en sterft kort daarna in hetzelfde jaar van deze groote daden aan een kankergezwel dat binnen enkele dagen het gezicht wegvreet, 11 November 1476, zeventig jaar oud, geheel bij zinnen (str. XL). Dat hij geen ‘groote schatten’ naliet (str. XXIX) bewijst het testament waarin hij de ‘katholieke koningen’ verzoekt als gunst voor zijn diensten zekere, aanzienlijke, bedragen aan zijn zoons te willen schenken, aangezien hij al zijn bezit heeft verkocht om den oorlog te bekostigen, en zelfs niets nalaat om de kosten van zijn begrafenis te betalen. Ook het aan Jorge geschonken Paredes was te gelde gemaakt. Een tijdgenoot schrijft van hem: ‘Hij was een man van gemiddelde gestalte, welgemaakt van lijf en leden, roodharig en met een ietwat grooten neus. Hij was zeer dapper in gevaar, bedreef zijn oorlogsdaden hoogst stoutmoedig, en geen werk van oorlog was hem en de zijnen vreemd. Hij was er zeer op gesteld dat zijn onderhoorigen lust in den wapenhandel toonden. Zijn gesprekken met hen plachtten steeds te gaan over de beste wijzen van aanval en verdediging, en hij liet niets in zijn huis toe dat strijdig was met het bedrijf der wapenen. Hij bezat groote kennis van al wat tot den oorlog behoort en bewees het doordat waar hij het opperst bevel voerde zijn volk nimmer week, daar den vijand den rug toekeeren zoo tegenstrijdig was met zijn aard, dat hij eerder strijdend zou zijn gevallen dan het leven te hebben gered in de vlucht. Hij was welbespraakt en verhaalde gaarne zijn krijgsherinneringen, en als de volmaakte edelman die hij was, nam hij somwijlen de pen ter hand om gelegenheidsverzen te schrijven.’
De zoon, Jorge, was geen slechter soldaat dan de vader; hij won ‘met het zwaard de eer, met de pen de onsterfelijkheid’. Slechts enkele feiten: In 1470 slaat hij een volgeling van Enrique IV bij Toledo door zijn voetvolk op karren te vervoeren, zoodat het onvermoeid in den | |
[pagina 107]
| |
strijd ging. In 1476 leidt hij een vermaarden uitval uit Uclés; in 1477 wordt hij gevangengenomen, vijf maanden na zijns vaders dood bij een al te gewaagden aanval voor Baeza, tegen groote overmacht. Het volgend jaar geven de vorsten hem het bevel over eenige escadrons paardevolk; in 1479 waagt hij zich in een schermutseling bij het kasteel van Garci-Muñoz al te diep in den vijand en sneuvelt, negen-en-dertig jaar oud. Hij had op dertienjarigen leeftijd het hoofd van Alvaro de Luna zien vallen, hij had de wisselvalligheden van vier regeeringen en al den voor- en tegenspoed van zijn geslacht meegemaakt. Het eert hem dat hij in dit gedicht geen woord kwaad spreekt van eenigen tegenstander, waar hij en zijn geliefde vader in den oorlog zoo fel te keer gingen. Naast dit groote gedicht ‘in memoriam’ zijn de andere die hij schreef van weinig belang. Hij is een van de dichters die was uitverkoren een meesterwerk te schrijven, en te sterven.
J.W.F. Werumeus Buning |
|