Ik doe het, stel me voor aan die jongens en we wisselen handdrukken en praten even en die meneer met dien bruinen baard, dat had ik goed, dat is meneer de Wilde, dien ze allemaal de Baas noemen en meneer Dirksen wijzen ze meteen; dat is een oude dikke man, een beetje scheef met een papperig gezicht en nog een paar onderwijzers zijn er en een speciale voor het Engelsch en een voor het Fransch en een voor het Duitsch, maar die zijn er nu niet.
In de twee lokalen zijn borden op schragen; het lokaal waar ik in ben, is maar klein met één bord, maar in de voorsuite staan twee borden en boven is ook nog een lokaal; aan den wand hangen kaarten, maar iets opmerkelijks valt er niet te bespeuren.
We krijgen het eerste uur les van meneer de Wilde, den Baas.
Een gewone les en eigenlijk verloopt die zoo gewoon en allerdaags-nuchter, zonder eenige sensatie van het nieuwe, dat me op andere eerste schooldagen een poos zoo bezig hield en toch ook eigenlijk boeide, dat het tweede uur, als we rekenen hebben van meneer Libot, een van de vaste onderwijzers, er iets op me aan komt sluipen van een gapende verveling, zoodat ik me geducht moet inspannen om op te letten.
Pauze of een vrij kwartiertje wordt er niet gehouden, we gaan zoo van de eene les in de andere over. En het is wel een lange morgen.
Maar het derde uur brengt toch eenige afleiding in het saaie.
Er stapt ineens een bizonder deftig gekleede meneer naar binnen, die handdrukken wisselt met meneer de Wilde en meneer Dirksen. Hij heeft een hoogen hoed in de hand, draagt bakkebaarden en een lorgnet en lijkt precies op Philias Fogg uit de Reis om de Wereld in tachtig Dagen.
Het is Mr. Swells, de Engelsche leeraar, maar het is toch geen echte Engelschman.
‘Good morning boys,’ zegt hij. ‘Goeden morgen, jongens. Ah, there I see a new face. O, daar zie ik een nieuw gezicht, een nieuweling. How do you do my friend? Hoe maak je het mijn vriend? Thank you Sir, I'm all right and how are you? Dank u meneer, ik maak het best en hoe maakt u het?’
En zoo gaat hij een heelen tijd tweetalig voort met zoo iets vroolijks en leuks op zijn gezicht, dat je onwillekeurig moet lachen. Daarna lezen we een voor een een stukje uit The Settlers in Canada van Marryat. Ik ken dat boek, maar ze zijn pas op bladzijde 12 en elke zin wordt zoo uitgeplozen en alle werkwoorden moeten verbogen worden, zoodat het niets opschiet en het wel langer dan een jaar zal duren, eer we het op die manier uit hebben. Tenslotte krijgen we nog een kwartier grammatica.