De Gids. Jaargang 107
(1943)– [tijdschrift] Gids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdDe cahiers van MontesquieuINa bijna twee eeuwen te hebben gerust, zijn in 1941 de ‘Cahiers’ van Montesquieu in breederen kring bekend gemaakt. De uitgever Bernard Grasset te Parijs biedt ons thans een keur aanGa naar voetnoot1) uit de particuliere aanteekeningen van Montesquieu. De schrijver had deze in een drietal gebonden schriften verzameld, | |||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 147]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||
als weerslag van wat hij hoorde en las, als eerste ontwerp van wat hij later wilde publiceeren, of als nadere bedenking over een reeds in het licht gegeven product van zijn geest, welke mogelijkerwijze tot een andere formuleering daarvan aanleiding zou kunnen geven. Het is geen toeval, dat het eerste van de schriften werd aangelegd na het verschijnen van de ‘Lettres Persanes’ in 1721, het tweede na dat van de ‘Grandeur des Romains’ in 1734 en het derde na het uitkomen van zijn derde hoofdwerk, den ‘Esprit des Lois’, in 1748. Hoe komt het, dat deze aanteekeningen, die voor onze kennis van een zoo belangrijk auteur als Montesquieu van groote beteekenis zijn, slechts voor één twintigste deel in zijn ‘Oeuvres’ waren opgenomen, en voor het overige, dus verreweg grootste deel nooit in druk werden gegeven? Een oud verhaal wijt het aan den zoon van den schrijver, Jean-Baptiste de Secondat, die uit naijver op den roem van zijn vader de publicatie van nòg meer geschriften van diens hand zou hebben vermeden, in de eenigszins dwaze hoop, daardoor zelf meer te blijven schitteren als auteur. Dit is althans het verhaal, dat ons door d'Holbach gedaan wordt. Latere onderzoekingen echter hebben aangetoond, dat de zoon misschien wel niet geheel vrijuit ging bij de beschuldiging van nalatigheid, maar dat hem daarbij toch geen duistere motieven behoeven te worden toegeschreven. De bibliothecaris van de bibliotheek van Bordeaux, R. Céleste, heeft in 1891 in zijn inleiding bij de uitgave van de ‘Mélanges inédits’ van Montesquieu laten zien, dat de omstandigheden èn de met de bewaring van Montesquieu's manuscripten belaste personen hebben samengewerkt (de personen grootendeels door niet te werken!) om de publicatie daarvan niet tot stand te doen komen. De omstandigheden, die aanvankelijk aan een publicatie in den weg stonden, waren vooral de gebeurtenissen uit den tijd van de Fransche revolutie. Van de familie van onzen auteur, ‘Jean-Baptiste de Secondat, Baron de la Brède et de Montesquieu’, zag zijn kleinzoon, Charles-Louis de Montesquieu, zich genoopt naar Engeland uit te wijken, terwijl zijn zoon, J.-B. de Secondat, in Frankrijk achtergebleven, in 1794 werd overvallen door een beslag op zijn goederen en het volgende jaar stierf, zonder dat het beslag was opgeheven. Na den dood van zijn weduwe, in 1801, dreigden de bezittingen en de bibliotheek van Montesquieu zelfs te worden verkocht, doch door de tusschenkomst van de ‘Société des Sciences, Belles-Lettres et Arts’ te Bordeaux werd dit voorkomen. Onderhandelingen met uitgevers over het publiceeren van Montesquieu's nagelaten werk werden echter bemoei- | |||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 148]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||
lijkt door het feit, dat de rechthebbende kleinzoon zich in Engeland bevond. Ja, toen deze bij de restauratie voor korten tijd naar zijn land terugkeerde, was dit slechts om zich spoedig daarna weer in Engeland te gaan vestigen, dat hem, en nog meer zijn vrouw, tot een tweede vaderland was geworden. De schriftelijke nalatenschap van zijn grootvader volgde hem op die reis en kwam eerst na zijn dood, in 1827, weer in Frankrijk terug. Nu kreeg Joachim Laîné, een relatie van de familie Montesquieu, de manuscripten in handen. Maar verhinderd door ‘les charges de sa vie politique (hij was eenigen tijd minister) et la maladie’ zooals Céleste in zijn genoemde inleiding schrijftGa naar voetnoot1), kwam hij niet tot een uitgave, al was hij jarenlang aan de voorbereiding ervan bezig. Het grootste deel van de vorige eeuw bleven de manuscripten sluimeren op het kasteel van La Brède, tot de afstammelingen van Montesquieu op een bijeenkomst, 18 Januari 1889 ter herdenking van de geboorte van hun voorzaat vóór tweehonderd jaar op dit kasteel gehouden, in beginsel tot publicatie besloten. Behalve de ‘Mélanges inédits’ en de ‘Voyages’ verschenen toen (het belangrijkste gedeelte) in 1899 en 1901 de twee deelen van de ‘Pensées et fragments’, uitgegeven door Baron Gaston de Montesquieu. Maar hoe verschenen zij? Daarover giet Grasset in zijn uitgave van 1941 de fiolen van zijn toorn uit. De nakomelingen van den schrijver hadden voor het werk, aan de uitgave verbonden, de medewerking ingeroepen van de ‘Société des Bibliophiles de Guyenne’, waaraan wij onder meer de reeds aangehaalde historische beschouwing van den bibliothecaris Céleste danken, die Grasset achter in zijn uitgave opnieuw afdrukt, en een inleiding tot de ‘Pensées et fragments inédits’ van den hoogleeraar H. Barckhausen, die, behalve in deze weinig verspreide en bekende uitgave, ook is verschenen in zijn bundel ‘Montesquieu’ (1907)Ga naar voetnoot2). De medewerkers van het bibliofiel genootschap kregen dus de opdracht om de manuscripten te publiceeren. ‘C'est-à-dire tout à la fois d'imprimer et de cacher. Ce qui est la manière des bibliophiles’, ‘de ces maniaques du livre qu'on appelle “bibliophiles”’, zegt Grasset eenigszins spottendGa naar voetnoot3). De oplage was zeer klein. Zelfs van de exemplaren, die in 1899 werden gedrukt voor de leden van de ‘Société des Bibliophiles’ (200 stuks), waren in 1939 nog 37 stuks onverkocht, die echter snel van de hand | |||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 149]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||
gingen, toen in dat laatste jaar de manuscripten werden geveild en naar de gemeente-bibliotheek van Bordeaux verhuisden, waar ze thans voor belangstellenden te raadplegen zijn. Hoe onbekend de ‘Pensées’ (in de nieuwe uitgave ‘Cahiers’ genaamd) vóór de heruitgave waren, blijkt onder meer uit het feit, dat in de ‘Bibliothèque Nationale’ te Parijs, waarheen de uitgever van elk Fransch boek een exemplaar moet zenden, alleen deel I (van 1899) aanwezig is, terwijl het tweede deel (van 1901) door afwezigheid schittertGa naar voetnoot1). Dit verklaart ook, dat Gustave Lanson in zijn geïllustreerde geschiedenis van de Fransche letterkunde van 1923 het boek aanhaalt, alsof het slechts één deel, het eerste van 1899, zou omvatten. Duidelijk teeken, dat hij het nooit heeft ingezien! Niemand minder dan Paul Valéry geeft in zijn opstel over Montesquieu in het boek ‘Tableau de la littérature française’ (1939) ook blijk, de uitgave van de bibliofielen van Guyenne niet te kennen! Grasset vermeldt bij deze omissies nog, dat in de couranten, die te Bordeaux van Maart 1899 tot Juli 1900 verschenen, geen enkele vermelding van de uitgave verscheen. Het feit, dat bekende auteurs het beeld van Montesquieu, dat zij hun lezers schetsen, zonder kennis van de ‘Cahiers’ hebben geteekend, is wel genoeg om tot de overtuiging te komen, dat Grasset met zijn spot en zijn klachten over de bibliofielen in het algemeen en die van Guyenne in het bijzonder de plank niet ver misslaat. Zijn uitgave geschiedde dan ook niet op de ‘clandestiene’ wijze, die hij aan de bibliofielen in de schoenen schuift. ‘Quant à moi, qui suis éditeur et non point érudit de profession, ni bibliophile; c'est-à-dire qui me sens le devoir de répandre au lieu de cacher, je me suis résolu à tirer des Cahiers ce “volume de grosseur moyenne” s'adressant au grand public, à quoi M. Barckhausen préféra un volumineux ouvrage destiné à des personnes qui, par définition, ne lisent pas’, zegt hijGa naar voetnoot2) ter rechtvaardiging van zijn beknopter, maar in veel grooter oplage verschenen uitgave van 1941. | |||||||||||||||||||||||||||||||||
IIZooals de ‘Cahiers’ in de uitgave van Grasset thans vóór ons liggen, zijn zij slechts een keur uit de drie schriften, die Montesquieu (of op zijn aanwijzing een secretaris) met aan- | |||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 150]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||
teekeningen vulde. Grasset heeft de uitgebreide stof besnoeid en samengevat in een tiental afdeelingen, die eenigszins anders zijn gerangschikt dan de hoofdstukken van de bibliofieluitgave. Een blik op den volledigen tekst van de ‘Cahiers’ (van de uitgave van de bibliofielen van Guyenne zijn beide deelen, zooals vermeld, ook in de Nationale Bibliotheek te 's-Gravenhage aanwezig) laat inderdaad zien, dat het boek veel bevat, wat voor een microscopisch onderzoek van de werken van een overleden auteur misschien waarde kan hebben, maar verder niet alleen voor den ‘general reader’, maar ook voor hem, die dieper graaft in Montesquieu's geestelijke erfenis, in het algemeen van weinig belang is. ‘Ce volume est un choix que j'ai fait dans une matière que l'on ne pouvait songer à donner entière, tant en raison des nombreuses redites de Montesquieu que des fragments inintelligibles de ses notes ou sans intérêt pour le public d'aujourd'hui’Ga naar voetnoot1). Bekort moesten de ‘Cahiers’ in de uitgave voor het publiek zeker worden. Naar welken maatstaf is dit echter geschied? ‘Quant au choix que j'ai fait, il vaut ce que vaut mon goût’, zegt GrassetGa naar voetnoot2) laconiek - en misschien is het niet de slechtste verdediging van zijn manier van werken. Natuurlijk, men kan zich in zoo'n geval beijveren, aan te geven volgens welk patroon men het mes in de stof heeft gezet. Maar bij aanteekeningen, die zoo het stempel dragen van een persoonlijkheid als deze geschriften van Montesquieu, is het ondoenlijk om de keuze anders dan persoonlijk te doen zijn, daarin heeft Grasset gelijk. Het spreekt, dat zijn boek veel belangrijks geeft over de voornaamste denkbeelden, die ons uit de andere werken van Montesquieu reeds bekend waren. Dat wordt ook duidelijk, als wij een blik werpen op de titels van de afdeelingen, waarin destijds de bibliofielen van Guyenne en thans op eenigszins andere wijze Grasset Montesquieu's aanteekeningen hebben verdeeld. Zij luiden als volgt:
| |||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 151]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||
Het is duidelijk, dat de tweede, zevende en achtste afdeeling in de oude uitgave, en de vierde, vijfde, zesde en vooral negende afdeeling van Grasset's nieuwe uitgave veel opmerkingen bevatten, die asymptotisch aan uitlatingen in Montesquieu's reeds bekende werken raken. Maar deze en inzonderheid de andere afdeelingen bevatten ook vele opmerkingen van persoonlijken aard en laten ons Montesquieu zien als den ‘moraliste’, die hij naast en in zijn maatschappelijke beschouwingen altijd was. De ‘Cahiers’ geven ons een goeden kijk op zijn inzichten aangaande het leven en de menschen, méér dan zijn vroeger gepubliceerde geschriften dit konden doen. Het is niet, dat de ‘Cahiers’ ons met openhartigheid de verborgen zaken en kleine gedachten uit het leven van den schrijver verhalen, zooals bijvoorbeeld het eerst na den dood van den auteur uit het geheimschrift ontcijferde dagboek van Samuel Pepys dat doet. Integendeel, particuliere bijzonderheden en literair geroddel zal men bij Montesquieu vergeefs zoeken. Sorel zegtGa naar voetnoot1) terecht: ‘La vie privée de Montesquieu n'a point d'intérêt, elle n'éclaire en quoi que ce soit ses ouvrages’. Wel bevatten de ‘Cahiers’ tal van uitlatingen, die ons Montesquieu als mensch beter doen kennen. Duidelijk treedt zijn persoon b.v. naar voren uit de volgende uitspraak over burgerzinGa naar voetnoot2): ‘Je suis un bon citoyen; mais dans quelque pays que je fusse né, je l'aurois été tout de même. Je suis un bon citoyen parce que j'ai toujours été content de l'état où je suis; que j'ai toujours approuvé ma fortune, et que je n'ai jamais rougi d'elle, ni envié celle des autres. Je suis un bon citoyen parce que j'aime le gouvernement où je suis né, sans le craindre, et que je n'en attends d'autres faveurs que ce bien infini que je partage avec tous mes compatriotes; et je rends grâces au ciel de ce qu'ayant mis en moi de la médiocrité en tout, il a bien voulu en mettre un peu moins dans mon âme’. Het is een portret, dat wordt aangevuld door een uitspraak als dezeGa naar voetnoot3): | |||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 152]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||
‘Je ne demande à ma patrie ni pensions, ni honneurs, ni distinctions; je me trouve amplement récompensé par l'air que j'y respire; je voudrais seulement qu'on ne l'y corrompît point’. In de editie van Grasset valt inderdaad te prijzen, dat zij Montesquieu's onuitgegeven aanteekeningen onder de aandacht van het publiek brengt, dat wil zeggen - ongeacht of men de lezersschare van dezen auteur in het algemeen groot of klein acht - in ieder geval in een veel grooteren kring van belangstellenden dan de uitgave van 1899/1901 ooit heeft kunnen bereiken. Daarnaast valt, zooals gezegd, te prijzen, dat zij het den lezer niet moeilijk maakt door hem alles, wat Montesquieu aan zijn particuliere aanteekenschriften geliefde toe te vertrouwen, nauwkeurig in druk voor oogen te zetten, maar volstaat met het belangrijkste. Dit is uiteraard een begrip, dat door ieder naar eigen smaak wordt uitgelegd. Maar Grasset's uitgave heeft ons veel belangrijks gebracht. Zeer de moeite waard is b.v. de geestige vergelijkingGa naar voetnoot1) van de goede monarchie met een vischnet, waarin de visschen, d.w.z. de burgers, zich vrij gevoelen.... en gebonden zijn! Het is een uitlating, die aardig laat zien, hoe het Montesquieu meer te doen was om een psychologisch gevoel van vrijheid bij de burgers, dan om een werkelijke staatkundige machtsuitoefening van hen in den zin van een (al dan niet gematigde) volkssouvereiniteit, die b.v. FaguetGa naar voetnoot2) uit zijn geschriften wil lezen. Als geheel beschouwd is Grasset's uitgave zeker een nuttige bijdrage tot onze kennis van Montesquieu als mensch en als historicus en socioloog. | |||||||||||||||||||||||||||||||||
IIIDit brengt ons tot de voornaamste vraag, die na lezing van de ‘Cahiers’ opkomt. Wat voegen de ‘Cahiers’ toe aan onze kennis van Montesquieu en aan het algemeene beeld, dat ons van zijn persoon reeds voor oogen stond? Het werk van Montesquieu valt in twee deelen uiteen: dat, | |||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 153]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||
waarin hij uiteenzet wat hij in politicis wenscht, en dat, waarin hij zijn standpunt historisch en sociologisch fundeert. Het grondbegrip van het eerste deel is de ‘liberté politique’, de kern van al Montesquieu's beschouwingen over de gewenschte staatsinrichting. Reeds zijn jeugdwerk, de ‘Lettres Persanes’, ‘le plus profond des livres frivoles’Ga naar voetnoot1), geeft satirische schetsen, zoogenaamd van drie Perzen op reis afkomstig, uit het Fransche politieke en cultureele leven van den Regentschapstijd, waarin zijn drang naar vrijheid tot uiting komt. Men zegt, dat Montesquieu den tekst van het werk aanzienlijk heeft moeten omwerken, opdat het niet als beletsel zou gelden voor zijn toelating tot de ‘Académie Française’ en zijn biograaf Barckhausen heeft gelijk, als hij van dit ‘grand petit livre’ zegt ‘qu'on doit se garder de (le) lire en collégien et de (le) juger en vieille fille’Ga naar voetnoot2). Onder de brillante oppervlakte bevat het boekje een schat van politieke wijsheid, waarvan één der voornaamste punten wel is zijn afkeer van het despotisme en de oligocratie van de hofkringen in het toenmalige Frankrijk. Wanneer wij echter Montesquieu's vrijheidsbegrip naar de positieve zijde beschouwen, blijkt het, hoe vooruitstrevend voor dien tijd ook, toch niet de uitgestrektheid van ons moderne vrijheidsbegrip te hebben. De ‘Esprit des Lois’, Montesquieu's rijpste werk, definieert de vrijheid als het recht om te doen wat door de wetten is toegestaan (dus niet als een som van bevoegdheden of rechten, die den mensch ook zonder wettelijke uitspraak zouden toekomen). Het is een definitie, die de ‘Cahiers’Ga naar voetnoot3) herhalen: een vrij volk is een volk, dat een staatsvorm, steunend op de wet, heeft; een mensch is vrij, als hij weet, dat ‘la fureur d'un seul ou de plusieurs ne lui ôteront pas la vie ou la propriété de ses biens’. De vrijheid is een goed, dat naar Montesquieu's meening dus niet méér insluit dan het staan onder de bescherming van de wet, het leven in wat wij een rechtsstaat zouden noemen; terecht stelt hij echter vast, dat deze vrijheid een goed is, dat de burgers de andere goederen doet genieten. In een drietal richtingen werkt Montesquieu dit begrip van de politieke vrijheid uit; hij doordringt er den staatsvorm mede door het vertegenwoordigend stelsel, door zijn leer van de zgn. gemengde constitutie, èn door aan het volk in het algemeen een zekere vrijheid toe te staan. Het eerste, het vertegenwoordigend | |||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 154]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||
stelsel, ontleent hij zooals bekend voor een groot deel aan de Engelsche staatsinrichting, ‘l'oeil fixé sur l'Angleterre’, zooals Faguet zegtGa naar voetnoot1). ‘Parlez en Angleterre de Gouvernement, vous plairez comme si vous parlez de Guerre aux Invalides’, zeggen de ‘Cahiers’Ga naar voetnoot2). De groote mate van politieke ontwikkeling, die Montesquieu in het toenmalige Engeland aantrof, moet hem geboeid hebben. Al moge juist zijn, dat hij het Engelsche parlementaire stelsel niet geheel juist interpreteerde en zijn ‘séparation des pouvoirs’ daarin gedeeltelijk ‘hineininterpretierte’, het blijft begrijpelijk, dat de vrijheid, die de Engelsche levende constitutie reeds toen aan de burgers waarborgde, Montesquieu ook voor andere volken zeer aantrekkelijk voorkwam. Dat geldt voor het Engelsche parlement, het geldt ook meer in het algemeen. Fletcher merkt in zijn voortreffelijke studie over Montesquieu's invloed in EngelandGa naar voetnoot3) met recht op, dat Montesquieu's voorkeur in het algemeen uitging naar een gemengde constitutie, in welk stelsel ‘checks and balances’ aanwezig zijn, factoren wier invloeden tegen elkaar opwegen en zoodoende de algemeene vrijheid waarborgen. In dien gedachtengang is het parlement het natuurlijke tegenwicht van de kroon, en de wetgevende macht, die beide met elkaar deelen, wordt weer beperkt en in toom gehouden door uitvoerende en rechtsprekende macht, die elk op hun beurt hun grenzen vinden in de wettige rechten van de twee andere staatsmachten. Doch ook aan de burgers als zoodanig wil Montesquieu zekere rechten toekennen. Wij zagen zooeven reeds, hoe hoog hij de vrijheid stelt. Hoewel hij erkent, dat de zuivere vrijheid meer een wijsgeerig dan een staatkundig begrip isGa naar voetnoot4), voegt hij er terstond aan toe, dat goede en slechte regeeringsvormen wel degelijk onderscheiden worden naar de mate van vrijheid, die in hun bestel heerscht. Maar voor een volledige, abstracte vrijheid van de burgers, zooals die in de leer van de volkssouvereiniteit wordt gehuldigd, is Montesquieu niet te vinden. Daarvan getuigt een uitlating als die over de burgers als visschen in een vischnet, welke wij zooeven aanhaalden. Zijn scepticisme te dien aanzien blijkt ook uit de volgende uitlatingGa naar voetnoot5): ‘Je compte pour très peu de | |||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 155]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||
chose le bonheur de disputer avec fureur sur les affaires de l'État et de ne dire jamais cent mots sans prononcer celui de liberté’. In zulke uitspraken geven de ‘Cahiers’ ons inderdaad Montesquieu's vrijheidsbegrip onder een nieuw licht te zien, al is dat niet een geheel ander licht dan het schijnsel, dat reeds vroeger op zijn politieke beschouwingen viel. Zijn begrip van politieke vrijheid, zijn voorkeur voor een gemengde constitutie, zijn liefde voor het vertegenwoordigend stelsel naar Engelsch model, wij vinden ze alle in de ‘Cahiers’ weer, doch kenden ze reeds uit zijn hoofdgeschriften. Alleen geven de ‘Cahiers’ soms nieuwe formuleeringen en tot nu toe niet bekende voorbeelden en toelichtingen, terwijl voorts zijn reserve tegenover een te vergaande vrijheidsconceptie opmerking verdient. | |||||||||||||||||||||||||||||||||
IVIets anders, maar toch analoog, ligt de zaak bij het tweede deel van Montesquieu's opvattingen, zijn historisch en sociologisch werk. Ook daar lijkt de materie van de ‘Cahiers’ veel op wat de ‘Considérations sur les causes de la grandeur des Romains et de leur décadence’ en de ‘Esprit des Lois’ ons reeds leerden. Ook daar echter geven de ‘Cahiers’ vele nieuwe voorbeelden en toelichtingen, welke juist door de groote historische en geografische kennis, die Montesquieu ten toon spreidt, bijzonder belangwekkend zijn. Durkheim stelt in zijn dissertatieGa naar voetnoot1), dat Montesquieu de man is geweest, die de eerste beginselen van de politiek als wetenschap, van de maatschappijleer of sociologie heeft vastgelegd. Inderdaad is dat, naast Montesquieu's verdienste voor de politiek als leer van de gewenschte staatsvorming, die wij in punt III bespraken, zijn groote beteekenis: de leer van maatschappij en staat als wetenschap te hebben gegrondvest. Dàt heeft hij (Pollock merkt hetGa naar voetnoot2) terecht op) vóór op Machiavelli, wiens knappe analyses vrijwel uitsluitend leeringen en hulpmiddelen blijven voor hen, die met staatsgezag zijn bekleed. Montesquieu's werk is dat óók: ‘Le Prince doit se communiquer aux gens de sa cour, non pas assez pour avilir sa dignité, mais assez pour faire sentir qu'il vit avec des hommes’Ga naar voetnoot3). | |||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 156]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||
‘Il est bon que vous sachiez, ô Princes, que, dans les démêlés que ceux qui exercent votre autorité ont avec vos sujets, ils ont ordinairement tort’Ga naar voetnoot1). ‘Je dirai aux Princes: “Pourquoi vous fatiguez-vous tant à étendre votre autorité? Est-ce pour augmenter votre puissance? Mais l'expérience de tous les pays et de tous les temps fait voir que vous l'affoiblissez. Est-ce pour faire du bien? Mais quels sont les peuples et les loix si stupides, qui vous gênent lorsque vous voulez faire le bien? C'est donc pour pouvoir faire du mal”Ga naar voetnoot2). Il faut que l'autorité du Souverain soit communiquée à autant de gens qu'il est nécessaire, et à aussi peu qu'il est possible. Le Prince en doit faire part à ses ministres; mais il faut qu'elle reste dans leurs mains et ne passe pas dans d'autres’Ga naar voetnoot3). Maar Montesquieu's belangstelling heeft ook een ander doel: hij wil weten, hij wil uit zuiver wetenschappelijke ‘nieuwsgierigheid’ de feiten van de menschelijke samenleving hier en elders, in heden en verleden, leeren kennen. In heden en verleden: zijn beschouwingen over de Romeinsche geschiedenis in de ‘Considérations’, zijn opmerkingen over de geschiedenis van de Romeinen en van zoovele andere volken naast dezen in den ‘Esprit des Lois’ doen ons Montesquieu kennen als een voortreffelijk historicus - voor zijn tijd. Zijn groote verdienste is, dat hij nagenoeg als eerste de historie betrekt in de beschouwingen over staat en maatschappij, die tot zijn tijd bijna uitsluitend in philosophie en natuurrecht hun grond zochtenGa naar voetnoot4). Er gaan bij Montesquieu ramen open. Juist is natuurlijk, dat hij vóór Niebuhr leefde; dat wil zeggen: hem was de kritische geschiedvorsching en geschiedschrijving nog vreemd. Maar onbillijk is FueterGa naar voetnoot5), die Montesquieu allen kritischen zin ontzegt en schrijft: ‘Er las seine Autoren wie die Juristen ihre Gesetzbücher: er ging bloss darauf aus, einen Text zu finden, der sich zur Sache anwenden liess’. Het is natuurlijk juist, dat hij het materiaal, dat de hem bekende klassieke schrijvers hem boden, zonder veel nader onderzoek, zonder kritische zifting, gebruikte. Dat hij echter geregeld de teksten bijeenzocht, om zijn thesen te adstrueeren, staat nog te bewijzen. Wat ons, als wij een modernen maatstaf wilden hanteeren, eerder ertoe zou doen neigen, hem als historicus niet te | |||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 157]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||
zeer au sérieux te nemen, is zijn neiging, om alleen te verhalen, wat hem uit de historie interesseert. Buckle merkt op, dat Montesquieu zes Romeinsche keizers in twee regels afdoetGa naar voetnoot1). Men kan dit echter mèt Buckle prijzen in plaats van laken. Te bedenken valt immers, dat Montesquieu, in moderne termen uitgedrukt, meer socioloog dan historicus was; hij gebruikt de historische stof minder om der wille van de geschiedschrijving zelf, dan als illustratiemateriaal (wat dan nog niet behoeft te beteekenen: als bijeengeraapt bewijsmateriaal!) voor zijn sociologische constructies. Zijn hoofdwerk, de ‘Esprit des Lois’, is in de eerste plaats een sociologisch werk. Deze ‘vrucht van drie jaar reizen en twintig jaar denken’, zooals Van VollenhovenGa naar voetnoot2) haar noemde, onderzoekt den ‘geest der wetten’, waarvan de titel spreekt, door na te gaan, welke naar tijd en plaats varieerende factoren den eeuwigen geest der wetten hebben beïnvloed. De studie van den ‘Esprit des Lois’ zoekt naar de ‘causes physiques et morales des législations’Ga naar voetnoot3), bij welken arbeid de natuurlijke belangstelling van Montesquieu ongetwijfeld van beteekenis zal zijn geweest. LansonGa naar voetnoot4) vestigt in dit verband de aandacht op het jeugdwerk van den schrijver, die zich in zijn jonge jaren in Bordeaux geruimen tijd bezig hield met natuurwetenschappelijke onderzoekingen en daarover voor de Academie aldaar herhaalde malen voordrachten hield. Dit werk van den schrijver is grootendeels niet bewaard en heeft op die wijze niet onmiddellijk tot zijn roem kunnen bijdragen. Maar wel is waarschijnlijk, dat de belangstelling, die uit dezen jeugdarbeid spreekt en die daardoor mede gevormd zal zijn, in belangrijke mate heeft bijgedragen tot den opbouw van zijn levenswerk. Uit den ‘Esprit des Lois’ was reeds bekend, welke factoren Montesquieu in aanmerking nam als beïnvloeders van den algemeenen geest der wetten; welke dezen de naar tijd en plaats verschillende vormen geven. De ‘Cahiers’ herhalen dat nog eens: het klimaat, de zeden, de gewoonten, de godsdienst en de wetten oefenen elk hun invloed uit op den volksaard, die zich dan weer in den juridischen vorm, in wetten, kristalliseert. Montesquieu's betoogGa naar voetnoot5), dat de primitieven bijna uitsluitend door het klimaat werden beheerscht, de Chineezen door de gewoonten, de Japanners door de wetten, de Romeinen en Spar- | |||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 158]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||
tanen door de zeden en Midden-Europa in zijn eigen tijd door den godsdienst, is wel voldoende om te doen zien, dat zijn methode misschien interessante gezichtspunten opent, maar als geheel genomen toch een te grof raster is om daarmede de bijzonderheden van elk volk juist weer te geven. Zulks blijkt bij voorbeeld ook uit zijn uitspraak over het Nederlandsche stadhouderschap. ‘Le chef des républiques est un magistrat civil’, zegt hij in de ‘Cahiers’. Maar in Nederland was de ontwikkeling anders: ‘Le hasard et la nécessité donna unichef militaire (stadhouder) à la Hollande, et elle fit de grandes choses’Ga naar voetnoot1). Scherp is zijn blik (zijn ‘adelaarsoog’ in Burke's uitdrukking) voor den eigen nationalen aard van elk volk, in dit geval voor de ontwikkeling in Nederland, die geheel anders verliep dan men op grond van algemeene overwegingen zou hebben verwacht. Montesquieu geeft blijk goed begrepen te hebben, dat juist de eigenaardige positie van den stadhouder Nederland in veel opzichten van voordeel is geweest. Doch de oppervlakkigheid van zijn inzicht blijkt tevens, waar hij den stadhouder als een militairen functionaris beschouwt. Trekjes als deze zijn er verscheidene in de ‘Cahiers’ te vinden; zij illustreeren de materie van den ‘Esprit des Lois’ voortreffelijk, zonder ten aanzien van de hoofdlijnen veel nieuws aan ons reeds bestaande beeld van Montesquieu's maatschappijbeschouwing toe te voegen. Ook ten aanzien van zijn sociologie dus brengen de ‘Cahiers’, evenals ons ten aanzien van zijn politieke beschouwingen in punt III bleek, meer aanvullingen dan wijzigingen. Toch geeft de materie bij deze helft van zijn levenswerk méér dan bij de eerste aanleiding tot uitweidingen en toelichtingen, die ons uit zijn hoofdwerk nog niet bekend waren. Naast een opmerking als die over den regeeringsvorm van de Nederlandsche Republiek verdient ook de aandacht zijn breede opvatting van de samenwerking tusschen de verschillende volken, dateerend - nota bene! - uit het midden van de achttiende eeuwGa naar voetnoot2): ‘Un prince croit qu'il sera plus grand par la ruine d'un État voisin. Au contraire! Les choses sont telles en Europe que tous les États dépendent les uns des autres. La France a besoin de l'opulence de la Pologne et de la Moscovie, comme la Guyenne a besoin de la Bretagne et la Bretagne de l'Anjou. L'Europe est un État composé de plusieurs provinces’. Een derde voorbeeld bewijst Montesquieu's scherpen zin voor de staatkundige reali- | |||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 159]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||
teitGa naar voetnoot1): ‘Il était permis à Rome à tout le monde d'accuser ceux qui étaient soupconnés de vouloir opprimer la liberté de la République. Mais, comme toutes ces accusations ne produisaient que des débats, elles ne faisaient qu'augmenter la division, armer les principales familles les unes contre les autres, et les remèdes contre les factions naissantes étoient bien longs, puisqu'on n'avait recours qu'aux harangues’. Hij laat zich door een gewaande vrijheid van onderzoek niet diets maken, dat politiek bederf in Rome niet voorkwam. Tevens toont het citaat nog eens de ondogmatische wijze, waarop Montesquieu de vrijheid begreep. Zoo zijn er vele opmerkingen te noemen, want Montesquieu is - dat dient vóór alles te worden bedacht - geen systematicus. Wij kunnen over zijn ‘hoofdgedachten’ en ‘beginselen’ spreken, maar dienen daarbij toch altijd te bedenken, dat hij nog pas aan den aanvang van de wetenschappelijke bezinning op maatschappelijke en staatkundige kwesties stond. Montesquieu's belangstelling gaat ook niet uit naar een volledige, de gansche materie uitputtende behandelingGa naar voetnoot2): ‘J'aurois encore bien des choses à dire; mais j'aurois peur que cela ne devînt une matière de pure érudition. Je voudrais parler non pas à la mémoire de mes lecteurs, mais à leur bon sens, et l'on a plus tôt fini quand on parle au bon sens qu'à la mémoire. J'aimerois mieux enseigner à considérer les loix dans leur origine, qu'à faire un livre sur l'origine des loix’. Bij hem overweegt nog de compilatie van het - bijzonder rijke! - materiaal, de samenvatting en verwerking komt pas in de tweede plaats. Vandaar, dat zijn ‘Cahiers’, al mogen zij ten aanzien van de ‘beginselen’ niet zoo veel nieuws brengen, door de talrijke gevallen, die Montesquieu bij elk punt uit historische lectuur of uit eigen beschouwing put, bijzonder belangwekkend zijn. Zoo wisten wij uit Montesquieu's eerder verschenen geschriften reeds, dat hij de regeeringsvormen niet in een absolute hiërarchie rangschikt, maar dezen voor den éénen tijd en het ééne land, genen voor een ander land en een andere periode geschikt acht. De ‘Cahiers’ belichten dat nog eens goedGa naar voetnoot3) door een fragment uit de geschiedenis van Engeland: ‘Le roi Guillaume, dans un débat, à qui on dit: “Mais, Sire, il pourroit bien arriver que l'on se mettroit en république”, répondit avec son sang-froid ordinaire: “Oh! C'est que je ne crains pas: vous n'êtes pas assez | |||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 160]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||
honnêtes gens pour cela”. Beau mot! et je m'étonne qu'un roi l'ait dit. Aussi était-ce un roi de nouvelle création. Il voyoit bien qu'il faut de la vertu et de l'amour pour le bien public pour faire une république’. Het zou overigens niet juist zijn om te betoogen, dat de ‘Cahiers’ in principieel opzicht in het geheel geen nieuws brengen. Ook dat blijkt bij zijn opvattingen omtrent de regeeringsvormen. Montesquieu verdeelt deze namelijkGa naar voetnoot1) in despotisme eenerzijds, en monarchie, aristocratie en democratie (republiek) anderzijds. Het is een onderscheiding, waar iets voor te zeggen valt, maar die, als men haar te ver wil doorvoeren, blind maakt voor de kenmerken, die deze vier stelsels of enkele ervan niettemin met elkaar gemeen hebben of kunnen hebben. Reeds HerderGa naar voetnoot2) verweet Montesquieu, dat zijn leer der regeeringsvormen droog en gekunsteld was en niet geschikt om recht te doen aan de levende werkelijkheid der steeds wisselende methoden, volgens welke de staten bestuurd worden. Een onbillijk criticus als Macaulay deed daar in zijn essay over Machiavelli (befaamd om de weinig ‘kritische’ kritiek op Montesquieu, die erin voorkomt) nog een schepje opGa naar voetnoot3). De ‘Cahiers’ nu zijn in staat, de nagedachtenis van den auteur op zijn minst voor een deel van dien blaam te zuiveren, daar hij schrijftGa naar voetnoot4): ‘Plusieurs gens ont examiné qui vaut mieux de la monarchie, de l'aristocratie ou de l'état populaire. Mais, comme il y a une infinité de sortes de monarchies, d'aristocraties, d'états populaires, la question ainsi exposée est si vague qu'il faut avoir bien peu de logique pour la traiter’. Uit dit fragment blijkt duidelijk, dat Montesquieu slechts betrekkelijke beteekenis aan zijn indeeling der regeeringsvormen toekende en boven schema's aan de levende werkelijkheid de voorkeur gaf. | |||||||||||||||||||||||||||||||||
VAls wij de balans opmaken, blijken de ‘Cahiers’ een niet onbelangrijke bijdrage tot de kennis van Montesquieu te leveren. Hij treedt ons in deze particuliere aanteekeningen, méér dan in zijn onmiddellijk voor den druk bestemde hoofdwerken, allereerst als de ‘moraliste’ tegemoet. Zijn eerste belangstelling is het leven, zijn de menschen om hem heen. Door zijn reizen en zijn lectuur strekt die belangstelling zich allengs wijder uit, over de volken | |||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 161]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||
der oude geschiedenis en de naties, die hij op zijn omzwervingen door half Europa persoonlijk heeft leeren kennen. Dan vormt zich de man, van wien Barni schrijftGa naar voetnoot1): ‘Il était passionné pour l'étude, mais d'ailleurs naturellement calme et heureux; - modéré; - peu ambitieux, sans être indifférent aux biens de ce monde: - fier et desintéressé; - bienveillant sans fiel et sans méchanceté, mais non sans mépris pour certains hommes, ni sans malice à l'occasion; - amoureux de l'amitié’. Een studieuze, vrije en open geest, zoo teekent Barni hem. Het is de indruk, dien de ‘Cahiers’ ook geven, maar persoonlijker en genuanceerder. Wij kenden Montesquieu tot dusver uit zijn boeken, en boekenschrijven was zijn aard niet. ‘J'ai la maladie de faire des livres, et d'en être honteux quand je les ai faits’, zegt hij al bij BarniGa naar voetnoot2) en in de ‘Cahiers’Ga naar voetnoot3) verwijt hij aan de boeken, dat zij zijn ‘un amas de propositions générales, presque toujours fausses’. Voor een levendigen geest als de zijne moet inderdaad het schrijven van boeken het persen in een keurslijf zijn geweest, het lezen van veel opeengestapelde algemeenheden een hinderlijk tijdverdrijf... voor hem, die beter en nauwkeuriger wist. Juist die levendigheid van geest veroorzaakt misschien het door MaineGa naar voetnoot4) geconstateerde verschijnsel, dat Montesquieu de neiging heeft, allerlei vrij bizarre bijzonderheden in het volle licht te plaatsen en daarvoor de algemeene lijnen van de stabiele situatie te vergeten. De eigenaardigheid vloeit voort uit Montesquieu's geheele persoon, die Grasset in de inleiding tot zijn uitgaveGa naar voetnoot5) onder meer gekenmerkt acht door zijn veelvuldige nieuwsgierigheid, zijn begeerte naar kennis van den mensch - in den breedsten zin van het woord. Ons dien Montesquieu nader te hebben gebracht, is vooral de verdienste van Grasset's editie der ‘Cahiers’.
J. Barents |
|