De Gids. Jaargang 107(1943)– [tijdschrift] Gids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 66] [p. 66] Reimerswaal Ik ben te middernacht over de Bevelandsche dijk gereden. De maan voer boven land en water, hoog tusschen wind en wolken. Rechts zong de Schelde, riepen de meeuwen, links klaagden vogels, die het land bevolken. Toen is alom en plotseling een ademlooze stilte ingetreden. 'T paard voor mijn wagen, gehoorzaam aan een onbekend bevel, is blijven staan, Het water en de vogels zijn verstomd, de nacht werd een onmeet'lijk luisteren. Rondom was geen vermoeden van geluid, geen stap, geen ademtocht, geen fluisteren Van eb of vloed. - Toen, uit het hart van deze stilte, een verre klok, die twaalf begon te slaan. Ik zag mijn paard in angst het hoofd hoog heffen en naar het water wenden En wist, dat deze klokkestem niet was van een der dorpen in het donker land En hoorde, bevend als mijn paard, de slappe leidsels in de bange hand, Naar klanken, die bij levenden sinds eeuwen her geen weerklank kenden. En zoo dreef slag na slag verzonken van het water aan, de tiende, elfde, twaalfde maal, En zweeg - Toen, met een groote zucht, is 't stilstaand leven weder voortgetreden. De wind sprak luid, de Schelde zong, mijn paard trok onbevolen aan, en weggereden Ben ik over de Bevelandsche dijk van het vergeten land om het verdronken Reimerswaal. Leonhard Huizinga Vorige Volgende