De Gids. Jaargang 106
(1942)– [tijdschrift] Gids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 148]
| |
Iets over de ‘tyrannie’ der regenten uit de eerste helft der 18-de eeuwVele historici, die zich bezig gehouden hebben met de 18-de eeuwse regentenregering, hebben in dit verband het woord ‘tyrannie’ gebruikt. - Het komt ons voor, dat dit woord veelal bij den lezer verkeerde voorstellingen doet ontstaan betreffende de regeringswijze der regenten en dat het in vele gevallen zelfs geheel niet op zijn plaats is. Want al is het niet aan twijfel onderhevig, dat sommige handelingen en daden der regenten - naar tegenwoordige maatstaven gemeten - tyranniek geheten mogen worden, van vele andere is dit niet het geval. Bovendien mogen we niet vergeten, dat in de 18-de eeuw het woord ‘tyrannie’ een aanmerkelijk andere begripsinhoud bezat dan in onze tijd. Tot onze verwondering kunnen we telkens constateren, dat daden van terreur, van onrecht of van afpersing, waarbij onze verontwaardiging onder het lezen nu nog wordt opgewekt, bij den 18-de eeuwer geen noemenswaardige of in 't geheel geen reactie teweegbrachten en aanvaard werden met een: ‘Zo is de wereld nu eenmaal’. - Zeker, er wordt verschillende malen in pamphletten uit deze tijd over ‘tyrannie’ gesproken, maar afgezien van het feit, dat men ook in de 17-de en 19-de eeuw over tyrannie geroepen heeft, zou het toch bij de onlusten van 1748-'49 duidelijk hebben moeten blijken, dat de burgerij zich getyranniseerd voelde, wanneer dit werkelijk het geval was. Hiervan nu blijkt niets. Het zijn voornamelijk de financiele misbruiken, waartegen men dan stelling neemt. Het feit, dat vele schrijvers aarzelen om aan de bewegingen uit die tijd een democratisch karakter toe te kennen, zegt in dit verband ook iets. - Van de toenmalige rechtspraak kunnen we niet anders zeggen, dan dat zij een klassejustitie en hoogst willekeurig was. Wanneer er ergens van ‘tyrannie’ sprake kan zijn, dan is het hier. Hoe komt het dan, dat we er zo weinig klachten over horen en er in 1748-'49 zo weinig stemmen opgaan om tot een verbetering der rechtspraak te komen? Wijst dit er op, dat de bevolking zich ‘getyranniseerd’ voelde? - O.i. bewijst dit juist het tegenovergestelde. Dat de regenten in deze tijd een zeer grote, - ja, vrijwel alle -, macht bezaten, is bekend. Deze macht berustte grotendeels op hun positie in de stadsregeringen. Wanneer we het ontstaan daarvan nagaan, treft het ons, dat de onverschilligheid der burgerij daartoe meer heeft bijgedragen dan de regenten zelf. - Gedu- | |
[pagina 149]
| |
rende de Middeleeuwen riep in de meeste steden de baljuw bij bijzondere gelegenheden namens den landsheer alle burgers op om hem te raden. Later alleen de rijksten en wijsten en eind 14-de eeuw-begin 15-de eeuw werd een bepaald aantal van hen tot vroedschap benoemd. Ze bleven dit voor het leven. De stedelijke posten zijn dan ereposten. Een regentenstand bestaat nog niet. De overheidspersonen blijven hun beroep uitoefenen, ook al, omdat de regeringsambten weinig of geen financiele voordelen afwierpen. De burgerij liet daarom het regeren graag over aan hen, die op het kussen zaten en werkte zo door onverschilligheid mee tot het ontstaan van een familieregering. - In de 15-de en 16-de eeuw gebeurde het nog, dat er geen liefhebbers waren voor het vervullen van openbare ambten en er zijn dan ook in verschillende steden herhaaldelijk strafbepalingen afgekondigd tegen hen, die na verkiezing weigerden een regeringspost te aanvaarden. Te Alkmaar dreigden 1581 twee burgers zelfs de stad te verlaten, wanneer men hen nog langer burgemeester wilde makenGa naar voetnoot1). Zo kwam de regering steeds meer blijvend in handen van hen, die geld genoeg hadden om niet of weinig voor hun levensonderhoud te behoeven te werken. Begin 17-de eeuw is er een kentering merkbaar. Het regent-zijn wordt een beroep en de regenten beginnen een stand te vormen, die zich van de overige burgerij afscheidt. Tevens begint het regentenambt aardige winsten af te werpen. Men is vindingrijk in het elkaar verschaffen van lucratieve ambten; men schept nieuwe posten en gaat ze verkopen. De regenten streven overal naar aanstelling voor het leven en erfelijkheid der betrekkingen. Tevens wordt de kring der ambtsdragers steeds meer gesloten. In het midden der 17-de eeuw is de scheiding tussen regent en burger volkomen. De regenten vormen een exclusivistische stand, die vrijwel geen homines novi meer opneemt. Zij beheersen de vroedschap en magistraat en treffen maatregelen om in de toekomst hun geslachten eveneens de regeringsmacht te verzekerenGa naar voetnoot2). De almachtige positie der regenten in de stadsregeringen had grote gevolgen, want in de Statencolleges van alle geunieerde provincies vormden de steden één lid. De afgevaardigden werden door de stadsregeringen gekozen. Hieruit volgt dus, dat het lid der steden in alle Statencolleges door de regenten beheerst werd en bij de zeer grote macht der steden, veel groter dan alleen uit | |
[pagina 150]
| |
de staatsregelingen blijkt, wil dit zeggen, dat vrijwel de gehele staat door hen werd beheerst, te meer, wanneer we bedenken, dat het platteland in Holland, Zeeland, Utrecht, Overijsel en Gelderland in de Staten uitsluitend vertegenwoordigd werd door de Ridderschap, een lichaam, dat zijn nieuwe leden zelf koos en dat grotendeels uit regenten bestond. In Friesland, Groningen en Drente bestonden betrekkelijk democratische regelingen voor het kiezen van afgevaardigden van het platteland, maar door een langzame verwording van de verkiezingsreglementen werden deze - oorspronkelijk democratische - instellingen juist de grondslag van een alles beheersende adelsheerschappij. Al sluiten de verschillende staatsregelingen der provincies en die der Unie, ja - oorspronkelijk ook die van vele steden, democratische invloeden niet uit, in de eerste helft der 18-de eeuw, wanneer de regentenoligarchie op het toppunt van haar macht staat, is daarvan zo goed als niets meer te merken. De regenten bezitten dan de volledige regeringsmacht. - En toch is het hun in de eerste plaats niet om macht te doen, maar om financieel voordeel. Hun ideaal is niet de despoot. Veeleer wensen zij een soort patriarchale verhouding tegenover het volk. Ondanks hun hoogmoed en hun geweldig gevoel van eigenwaarde bezitten zij niet de echte adelstrots en de geweldige minachting voor, en verachting van alles, wat niet-adellijk was, zoals bv. de Franse adel die bezat. - Dit blijkt wel typisch uit hun opvatting van onze staatsregeling. Wij zouden verwachten, dat de aristocratische regeringsvorm hun ideaal is en dat zij onze regeringsvorm ook in die zin zouden uitleggen. Sommigen zullen dit misschien ook gedaan hebben, maar een bekend anoniem geschrift: Verhandeling van de Vrijheid in den Burgerstaat, dat 1737 verscheen en waarvan de auteur een regent is, meent met typisch Hollandse gematigdheid, dat onze regeringsvorm noch aristocratisch noch democratisch is. We zullen zien hoe hij tot deze conclusie komt. - De Statenvergadering is niet aristocratisch, zegt hij, ‘want vooreerst, wat het lid van de Ridderschap en Edelen aengaet, ingevalle het een Aristocratie was, zouden alle Edelen in Holland geboren en aldaer behoorlijk en gewettigd, uyt kragt van haer geboorte, recht hebben, om in dat Lid haer plaets te nemen. - Maer integendeel siet men, dat de Hollandse Edelen alvorens in 't bysonder daertoe beschreven ofte verkoren moeten werden, en dat er maer weinige uyt de Edelen in de Ridderschap werden beschreven, die de andere Edelen van Holland helpen verbeelden....’Ga naar voetnoot1) | |
[pagina 151]
| |
Aan de plattelandsbevolking, die de Ridderschap ter Statenvergadering heet te vertegenwoordigen, denkt de schrijver niet eens. Hij aanvaardt zo vanzelfsprekend de nog zuiver Middeleeuwse idee, dat een of meerdere personen een bevolkingsgroep kunnen vertegenwoordigen zonder daartoe door die groep gekozen te zijn, dat hij alleen van de edelen uitgaat. Worden die niet op een zuiver aristocratische wijze in de Staten vertegenwoordigd, dan is volgens hem de vertegenwoordiging der plattelandsbevolking niet aristocratisch. De schrijver gaat dan door: ‘Aen de andere zijde is het ook geen Democratie ofte Volksregering, want het Volk wordt in de saeken van de Hooge Regeering geheel en al uytgesloten, en wort sijn stem of raed noyt gevraegt. - de Gemeente en heeft bij ons in alle die Saeken (nl. van staat en regering) nog stem, nog bewind, zulks men alles wel beschouwende, zal moeten bekennen, dat het een bysondere Regeeringswijse is, voorsichtig gemaatigt tussen een Aristocratie en Democratie, en vrij van alle de gebreken genoegsaem, die aen de gemelte Regeeringswijsen eigen sijn.’Ga naar voetnoot1) Deze bekentenis, dat het volk niets in Staatszaken te zeggen heeft, is evenwel voor den schrijver geen beletsel om - ook weer via het Middeleeuwse begrip van vertegenwoordiging - de volkssouvereiniteit te verdedigen. ‘De Vrijheit’, zegt hij, ‘is in al haer deelen aenwesig. Vooreerst wort het uytsteekent deel van de Vrijheit, te weten het Recht van het Volk tot de Oppermacht en Hooge Regeering van het Land aldaer in alle sijne volheit, zuyver en onvermengt gevonden. Want of het wel waer is, dat het geheele Volk met de Saeken van Staet en Hooge Regeering niet en wort gemoeyt, gelijk wij gezegt hebben, soo berust echter de gantsche Oppermacht in den boesem van het Volk, wort uyt naem van het Volk geoeffent, en bestaet in het Volk. De Hooge Vergadering van de Staeten verbeeld het gantsche lichaem van het Volk, de Ridderschap ofte beschreve Edelen verbeelden aldaer den Adel in 't gemeen, en de Vroedschappen van de Steden ofte derselver afgezonde, ieder de Gemeinte van haer Stad, waerdoor de Oppermacht eigentlijk in den boesem van het Volk berust.... - Nu is de Staet van Vroedschap niet erffelijk, maer verkiesbaer, en een iegelijk van het Volk ofte Burgerij, daertoe gewettigt sijnde en de vereischte bequaemheden hebbende, kan daertoe werden verkoren, sulks de Burgerij alhier niet, gelijk als tot Venetiën en Genua, uyt de Regeering wort gesloten. Derhalven blijkt hieruyt, dat de Oppermacht van den Staet eigentlijk in het | |
[pagina 152]
| |
lichaem van het Volk bestaet, en dat de Burgerij alhier geen reden heeft om sich te beklaegen, dat deselve uyt het bestier van Staet wordt gesloten, en geen raet nog steun in Saeken van Staet wort gevraegt.’Ga naar voetnoot1) Het is duidelijk, dat men op deze manier even gemakkelijk kan bewijzen, dat de dictatuur een vorm van democratie is. - Evenwel lijkt ons hierbij het merkwaardige, dat een regent, die weet, dat zijn stand de volledige regeringsmacht in handen heeft, zijn best doet om te bewijzen, dat de regering niet aristocratisch is. Wij herhalen het nog eens: het ideaal der regenten was niet in de eerste plaats een machtsideaal. Volgens hun idee van de ‘Ware Vrijheit’ moet het volk hen ongestoord in het bezit van hun winstgevende regeringsambten laten, zich van iedere kritiek op de regering onthouden, braaf zijn belastingen opbrengen zonder te vragen, waarvoor de gelden gebruikt worden en tenslotte met de hoed in de hand hen eerbiediglijk voor hun goede en vaderlijke zorgen bedanken. En doet het volk dit, dan zijn de regenten zelfs verdraagzaam in plaats van tyranniek. Zij kunnen een zekere mate van kritiek verdragen. De vrijheid van drukpers is volgens toenmalige begrippen groot, de vrijheid van het woord eveneens. Het valt buitenlanders op. Delabarre de Beaumarchais schrijft: ‘La liberté de parler est peu bornée en Hollande. Quant au Magistrat, pourvu que la liberté des discours n'aille pas jusqu' à la licence extrême, il la regarde simplement comme une témoignage honorable de l'idée, qu' on a de sa modération et tout au plus il rit de ce qui allumeroit ailleurs la colère du Gouvernement. - La liberté de l'Imprimerie n'est pas moins grande.’Ga naar voetnoot2) Ook in hun regeringsbesluiten ligt het tyrannieke der regenten niet. Men zou zich kunnen voorstellen, dat zij de rechten der burgers verkortten om hun eigen macht nog groter te maken. Dat zou tyrannie zijn. Evenwel had de aristocratie onder de bestaande omstandigheden reeds alle macht, die zij zich wenste en daarom was het niet nodig die nog te vergroten. Slechts een enkele maal heeft zij dat gedaan, bv. in 1717, toen de Staten van Gelderland besloten, dat de Stadsmagistraat in 't vervolg levenslang in functie zou blijven, welke maatregel een verkorting der volksrechten betekende, daar de Magistraat voor die tijd door de Gezworen Gemeente voor drie jaar gekozen werd. Behoudens deze en enkele andere uitzonderingen bestaat het ‘regeren’ der regenten uitsluitend in een conservatief in stand houden der oude instellingen. Ze houden eenvoudig de stadshuishouding op de | |
[pagina 153]
| |
oude, overgeleverde wijze in stand en maken alleen nieuwe verordeningen, wanneer de door de tijd veranderde toestanden hen daartoe dwingen. In de provinciale en Unieregering was hetzelfde het geval. - Wanneer we de Memorien van den Gorcumsen regent Van Bleyswijk doorlezen, valt het ons op, dat er uitsluitend sprake is van een eindelooze strijd tussen de regenten onderling om door allerlei intrigues en kabalen de vetste baantjes voor zichzelf of hun vrienden te bemachtigen. Over hun daden als regeerders vinden we practisch niets. ‘Regeren’ is dan ook hoofdzakelijk een administratieve kwestie geworden. Iedereen kan het. Het is het ‘handwerk’ van den regent. Wie het het beste verstaat bemachtigt de hoogst betaalde posten en vult zijn beurs het best. Er wordt eindeloos gekuipt en geintrigeerd, - maar dat alles gaat grotendeels langs de burgerij heen. ‘De burgerij houdt zich met zijn zaken bezig en laat de regenten regeeren,’ zegt JorissenGa naar voetnoot1). Inderdaad - en de regenten houden zich met hun baantjesjagerijen en kuiperijen bezig en laten de burgerij begaan. Ze denken er niet aan de burgers te tyranniseren. De bestaande wettige toestand is voor hen zo gunstig als maar mogelijk is en stelt hen het gemakkelijkst in de gelegenheid hun geldkist te vullen. Daarom voelen zij er niets voor die toestand te veranderen. Er is dan ook - ondanks de eenzijdige machtsverhouding - toch een zeker evenwicht tussen regering en volk. De regenten proberen steeds wettig te blijven. Daarom verbergen zij het dan ook angstvallig, wanneer ze onwettig handelen. Ze doen veel moeite om het bestaan van Contracten van Correspondentie verborgen te houden en houden het verkopen van ambten geheim. Dit wijst er op, dat zij de kritiek toch vreesden. Wel bereikten ze er hun doel natuurlijk niet mee, want hun misbruiken waren bij het volk overbekend en door hun pogingen tot geheimhouding bereikten ze alleen, dat de geruchten over hun knoeierijen de waarheid nog overtroffen. - Dit bleek duidelijk in 1748, toen men soms de meest fantastische en onware beschuldigingen tegen de regenten inbracht. Regering en volk leven in deze tijd in zekere zin naast elkaar. De regenten houden zich met ‘regeren’ bezig en het volk met zijn zaken. Dat kon toen gemakkelijker dan nu; de staat greep nog niet zo diep in de maatschappelijke toestanden in. Men had de vaste wetten en instellingen, waaraan men zich te houden had en deed men dat, dan merkte men van regering en regeerders weinig. En de regeerders schijnen zo nu en dan het volk vergeten | |
[pagina 154]
| |
te zijn, zo druk hebben zij het met hun onderlinge knoeierijen en konkelarijen. Kunnen we dus tot geen andere conclusie komen dan dat het volk zich in deze tijd in het algemeen door de regenten niet ‘getyranniseerd’ voelt - ook al hebben beide zeer weinig waardering voor elkaar -, daarmee willen we geenszins de misbruiken en knoeierijen der regenten verkleinen of goed praten. Hun daden en gedragingen geven van zo'n grove eigenbaat en hebzucht blijk, dat ons oordeel over hen als regeerders weinig vleiend voor hen moet uitvallen. Verdiepen we ons nader in de lange lijst van misbruiken, die bij de regentenregering in zwang waren, dan zullen we wellicht medelijden krijgen met het arme volk, dat daaronder te lijden had en wij zullen van mening zijn, dat we in sommige gevallen wel degelijk van tyrannie, ja zelfs van terreur, kunnen spreken. Het gaat er echter weer om of de tijdgenoten dit eveneens zo gevoeld hebben. - Wij menen dit zeer sterk te moeten betwijfelen. Ter illustratie willen we enkele algemeen voorkomende misbruiken en de reactie der tijdgenoten daarop nader beschouwen. Wij nemen daarvoor het grote euvel der regentenregering: de Contracten van Correspondentie - en de wantoestanden, die bij de rechtspraak heersten. Geen tijd is rijker aan Contracten van Correspondentie dan de eerste helft der 18-de eeuw. Zij lijken alle veel op elkaar. In het algemeen sluit zich hierbij een meerderheid der Vroedschap aaneen en verplicht zich om alle posten onder elkaar te verdelen. Er worden roosters van verdeling opgemaakt, opdat ieder op zijn beurt de voordelige en ook de minder voordelige zal krijgen. De lijsten met nauwkeurige opgave der beschikbare ambten zijn meest verdeeld in ‘columnen’. Ze zijn keurig naar meerdere of mindere belangrijkheid der ambten gerangschikt en men treft op dezelfde lijst ambten aan zoals lid van de Staten-Generaal of van de Raad van State naast die van ‘sleeper van de booterslee’, grafdelver of rouwmantelverhuurder. De aanzienlijke ambten worden zelf waargenomen, de minder aanzienlijke voor een fractie van het inkomen verhuurd of ze worden verkocht. Geen ambt is te min om op de lijst geplaatst te worden. In Friesland werd zelfs het ambt van historieschrijver bij tourbeurt vergevenGa naar voetnoot1). De minderheid in de Vroedschap werd natuurlijk steeds overstemd en bleef buiten de ambtsbedieningen. De leden der Conventie maakten uit, wie er het volgend jaar burgemeester of schepen zou zijn en zodoende konden de ambten, welker begeving aan de Magistraat stond, vooraf vergeven worden. | |
[pagina 155]
| |
Maar de Correspondentiën dienden niet alleen om zich het bezit van winstgevende ambten te verzekeren; de regenten moesten ook aan de toekomst van hun geslacht denken. Daarom namen ze in de Contracten bepalingen op, waarbij de leden der Correspondentie zich verplichtten bij het sterven van een lid diens zoon of een ander familielid zo mogelijk in zijn plaats te kiezen. Dit had tevens het voordeel, dat de Correspondentie voltallig bleef en zich kon blijven handhaven. Zodoende werd het ambt van Vroedschap vrijwel erfelijk. Het kon nu evenwel ook nog voorkomen, dat de zoon zijn vader niet kon opvolgen, omdat dit bij een bijzondere stadskeur verboden was of dat een regent enige zonen had, die hij niet alle in de regering kon brengen. Voor zulke gevallen nu dienden de Correspondentiën tussen de regenten van verschillende steden, waarbij deze zich wederzijds verplichtten om regentenzonen, die niet in de regering van hun eigen stad konden komen in de Vroedschappen der andere corresponderende steden te verkiezen. Zo speelt bv. het geslacht van Bleyswijk in de 18-de eeuw tegelijk een grote rol in Delft, Enkhuizen en Gorcum. Tevens dienen de Correspondentiën tussen de verschillende steden om in de Statenvergadering de meerderheid te krijgen en zo de militaire en provinciale ambten naar welgevallen te kunnen vergeven. De consequente voltooiing van dit gebouw van ambtsbejag was natuurlijk een Contract van Correspondentie tussen vier of meer provincies om de meerderheid in de Staten-Generaal te verkrijgen. Inderdaad is zulk een Correspondentie in 1727 gesloten. 1729 werd ze evenwel weer reeds opgehevenGa naar voetnoot1). Er zijn verder Contracten van Correspondentie bekend, gesloten door leden van de Raad van State, door bewindhebbers der O.I.C., ja, zelfs door kerkeraden! Dat deze hoogst immorele en voor het vrij functionneren der regering verlammende instellingen steeds bestreden zijn, spreekt vanzelf. Maar toch zijn ze onder de Republiek nooit uitgeroeid. Willem III begunstigde ze; hij zag er een middel in om de stadsregeringen op zijn hand te houden. Het tijdperk van 1702 tot 1747 was voor de Correspondentiën een bloeitijd. Pas onder Willem IV zijn ze krachtig bestreden. Het hevigste verzet kwam natuurlijk van de kant van de overstemde Vroedschappen, die heftig protesteerden, zolang zij buitengesloten waren; maar zwegen zo gauw zij de kans zagen in een andere Correspondentie te treden. Dat de corresponderende regenten zelf van het onbehoorlijke | |
[pagina 156]
| |
van hun handelwijze overtuigd waren, blijkt uit de angstvallige moeite, die zij zich geven om het bestaan der Correspondentiën verborgen te houden. Dikwijls hebben niet eens alle leden een afschrift van het contract. Beschouwen we enkele Contracten van Correspondentie nader, dan valt ons dikwijls op een eigenaardige mengeling van zalvende schijnheiligheid en naieve schaamteloosheid. - Een Contract te Middelburg, 17 April 1703 gesloten, begint als volgt: ‘Naedemael de dagelijkse ervarenheyt leert, dat oneenigheyt onder de regenten is de ruine van het gemeene beste van Kerck en politie, en dat eendraght maght maeckt,.... zoo ist dat wij.... aen malkanderen toeseggen en op het woordt van een eerlijk man belooven, datter tusschen ons sal sijn en blijven een altijt durende, vaste en vertrouwde vrientschap en correspondentie in het stuck van de regeeringe deser stadt, waardoor wij niet alleen geobligeert sullen sijn, eerst en voor alle dingen te soecken en uyt te wercken het gemeene beste van de Kerck, van den Staat en dese Stadt en borgerie, volgens onsen eed toevertrouwt; maar ook waardoor wij geobligeert sullen sijn malkanderens particuliere, wettige interesten en belangens voor te staan en te avanceren, soo verre deselve, buyten praejuditie van het gemeene beste en onsen eedt, eenigsints uytvoeriglijk sullen wesen.’ Na dit schoonklinkende begin volgt nu een nuchtere uiteenzetting van het eigenlijke doel: ‘En ten eynde onder ons door het vergeven van voorvallende ampten en beneficien geen occasie van misnoegen werde gegeven, soo hebben wij den anderen ook toegeseyt en belooft, dat in alle ampten, groot of kleyn, die voortaen sullen vaceren en daerover de Stadt de collatie of nominatie of electie of alleen maar een stem heeft, wij met den anderen sullen moeten overleggen aan wien de Stadt deselve best vergeven sal, praefererende altijt soo veel doenlijk een van ons voor alle andere, sullende ook yder van ons geobligeert sijn te dien eynde alle devoiren, soo in sijn privé als in sijne qualiteyt aan te wenden, dat den geenen, die wij goedt vinden tot die ampten te promoveren, oock effectieve daar mede werde gebenificeerd.’ Deze openlijke en schaamteloze bekentenis is evenwel weer geen bezwaar om er vlak op te verklaren, dat de Correspondentie ‘tot nutte van het gemeene, en om onsen plight en eed zoo veel tebeter uyt te wercken alleen wert aangegaan.’Ga naar voetnoot1) Het meest krasse nepotisme kwam in de Correspondentien tot | |
[pagina 157]
| |
uiting. - Artikel 10 van een Contract van Correspondentie, 20 April 1715 te Middelburg gesloten, luidt: ‘Een heer uyt de regeering kommende te overlijden en naelatende een soon, die bequaem is om te succederen, sal in sijn plaats moeten aengenomen werden en vallen in die Correspondentie, daar sijn vader in is geweest. Dog bijaldien sijn vader op sijn overlijden is geweest schepen, ende dat die plaats door Hrn. Kiezers moet vervult werden, soo sal dan de eerstvolgende plaats op soodanigen soon werden geconfereert, hetwelck ook plaats sal hebben bij desistement.’ 28 Juli 1725 werd dit artikel opgeheven, maar er wordt uitdrukkelijk bijgezegd, dat ‘met bundige redenen soude konnen aangetoont werden de nootsaack en nuttigheyd van aangaen van zulke en dergelijke contracten; en het niet moeylijck soude weesen door menigvuldige vorige en latere exempelen aan te wijsen de salutaire vrugten, die daeruyt tot heyl en welsijn van 't gemeen sijn voortgekomen.’Ga naar voetnoot1) Van de baantjesjagerij onder de regenten en de onderlinge kuiperijen en intrigues geeft het dagboek van den Gorcumsen regent van Bleyswijk een goed beeld. - 9 Dec, 1727 was er te Gorcum een correspondentie van 9 leden opgericht, die de naam droeg van ‘den Negenden’. Doel was: ‘De behartiging van de belangen der stad Gorinchem en in 't algemeen van het land van Arkel.’ Een schoon doel, dat op een zeer zonderlinge wijze werd nagestreefd. - Zeven jaar zijn de heren baas. Ze verdelen vooraf op hun vergaderingen, die ze ten huize der leden om beurten houden, alle ambten, overstemmen de tegenpartij steeds en eigenen zich de beste baantjes toe. - 1734 komt er een einde aan hun grootheid. Enige jongere leden der Correspondentie, die volgens hun oordeel te weinig profijt van de overeenkomst getrokken hadden, liepen naar het vijandelijke kamp over en vormden daar een nieuwe Correspondentie, die nu in de Vroedschap het grootste aantal stemmen bezat. Als een der voorwaarden tot het oprichten daarvan stelde een der regenten de eis, dat Mr. Diderik van Bleyswijk, een Delfts regent, waaraan hij verwant was, als lid der Vroedschap en der Correspondentie zou worden opgenomen. - Dit geschiedde. De Correspondentie kwam tot stand en duurde tot 1748. Van dat ogenblik af beweegt de geluksster van Mr. Diderik zich in steeds opwaartse richting. Samen met de andere corresponderende regenten zit hij op het kussen - en blijft er op. Regelmatig worden hem bij tourbeurt de ambten toegeschoven. Herhaalde keren wordt hij burgemeester. De | |
[pagina 158]
| |
Vroedschap heeft het recht van aanvulling van haar eigen college, van benoeming van de Magistraat en van den Drost. Er is dus niets te vrezen, zolang de Correspondentie blijft bestaan. Op de leden der vroegere Correspondentie wordt wraak genomen; zij staan voortaan buiten de ambten. Sommige van hen vertrokken naar elders om daar hun geluk opnieuw te beproeven. De enige ‘regeringszorgen’ van Van Bleyswijk zijn de zorgen om zoveel mogelijk winstgevende ambten te verkrijgen. Daarvoor is hem geen moeite te groot. - Typerend is het verhaal van zijn enigszins eigenaardige wijze van solliciteren naar het belangrijke ambt van ontvanger van de tol te Gorcum. Hij schrijft daarover: ‘Dit alles gereguleerd en vastgesteld zijnde (hij is nl. op een vergadering van Gecommitteerde Raden te Den Haag) heeft de Heer van der Meer, heer van Hogeveen, die vanwege de stad van Leiden in het Collegie mede sessie had, de goedheid gehad mij te vragen of ik wel wist, dat de heer Eelbo, ontvanger van den tol te Gorinchem, overleden was, hetwelk mij ongemeen ontstelde en daarop neen geantwoord hebbende, vertelde Zijn WelEd., dat hij zulks gisteren avond gehoord had en dat die post mij zoude convenieeren en dat ik daarom vragen moest, waaruit ik besloot, dat het de Heeren ernst was, waarom ik, na een kop chocolaad op het goed succes gedronken te hebben, serieus met den Heer Raadpensionaris Gillis over dit geval ging spreken en met zijn WelEd. overlei, dat ik, nadat wij Z.H. collegialiter zouden gefeliciteerd hebben (nl. wegens de geboorte van Willem V) binnen zoude blijven en dan het verzoek doen....’Ga naar voetnoot1) De toeleg gelukt en de prins zegt hem zijn steun toe. Evenwel - later schrijft hij in zijn dagboek: ‘De Heer Eelbo, zoals ik nader geinformeerd werd, nog niet overleden zijnde, gaf mij dat zeer veel ongerustheid en bezorgde, dat mij dagelijks van Dordt en Gorcum tijding gezonden werd.’ - Inderdaad een tegenvaller voor hem, maar gelukkig stierf de heer Eelbo op tijd en Van Bleyswijk werd zijn opvolger. De gevolgen van dit onbeschaamde ambtsbejag, dit meer dan ergerlijke sollen met het algemeen belang, laten zich gemakkelijk begrijpen. Wegens het door-en-door corrupte financiele beheer der regenten moesten de belastingen wel drukkend zijn. Daarbij kwam, dat de Republiek in deze tijd nog de rol van grote mogendheid speelde en kostbare oorlogen voerde, waardoor de lasten nog verzwaard werden. Een Fransman schrijft 1728: ‘....il n'y a point de sujet dans le Monde Chrétien autant chargé que l'est | |
[pagina 159]
| |
ce peuple là.’Ga naar voetnoot1) Desniettegenstaande was de staatskas steeds in een uiterst berooide toestand. - Was het een wonder, dat de burgerij er van overtuigd was, dat de regenten zich ten koste van haar rijk stalen? Albrecht Haller zegt, dat hij dikwijls heeft horen vertellen, ‘dasz von 30 eingehende Millionen Gulden kaum 10 in die Staatskiste kommen.’Ga naar voetnoot2) Dit is zonder twijfel overdreven, maar het is kenmerkend, dat het beweerd werd. En toch verwonderen we ons weer over de weinige kritiek, door de tijdgenoten op de wortel van dit kwaad - het nepotisme - uitgeoefend. Men protesteert tegen het betalen van de zware belastingen, niet tegen het feit, dat de openbare ambten vrijwel het erfelijk bezit van een groep families zijn. Wordt er nog enige kritiek uitgebracht, dan is het op het feit, dat er te veel leden van één familie tegelijk in een regeringscollege zitten, niet op de omstandigheid, dat de zoons de vaders als vanzelfsprekend in hun ambten opvolgen. - Het is ook zeer de vraag of de grote massa van tijdgenooten het nepotisme wel als een abnormaal verschijnsel beschouwd heeft. Wel zeer karakteristiek is bv. hetgeen de sterk moralistische Hollandsche Spectator hierover zegt: ‘Wat is er natuurlijker, dan dat een groot Minister, die gedurende een lange reeks van jaren het bewind der zaken in zijne magt heeft gehad, in rijkdom en eereampten stijgert en de zijnen liever dan anderen met de vetste bedieningen overlaad? Volgt uit zo een algemeen (sic) gedrag, dat, terwijl hij zijne eige belangen niet verwaarloost, hij de zekerste maatregelen niet aanwend om 's Lands voorspoed te bevorderen?’Ga naar voetnoot3) Wanneer de Spectator zich zodanig uit, kunnen we wel aannemen, dat het volk er over het algemeen geen scherper oordeel over had. - Deze conclusie zal ons minder bevreemden, wanneer wij denken aan het feit, dat men in deze tijd veelal ook in het verkopen van ambten geen abnormaal en afkeurenswaardig iets ziet. Tijdens de woelingen van 1748-'49 gaan er telkens stemmen van vooraanstaande mannen der beweging op, die pleiten voor het openbaar verkopen der ambten aan den meestbiedende. Men gunde de opbrengst niet aan de regenten, maar zag in het verkopen der ambten op zich zelf niets vreemds. Merken we bij het ‘regeren’ der regenten een menigte misbruiken op, waardoor het algemeen belang schromelijk werd verwaarloosd, maar de burgerij van willekeur of onrechtmatige vrijheidsbeperking - van welke aard ook - zelden te lijden had, | |
[pagina 160]
| |
bij de rechtspraak was dit anders gesteld. Daar kwamen toestanden voor, die ons nu bijna ongelooflijk toeschijnen. - Wij zullen de rechtspraak van deze tijd wat nader beschouwen. De baljuwen en schouten vormen bijna overal in de Republiek de dragers der rechterlijke macht. In Friesland en Groningen heten zij Grietmannen en Redgers. De baljuwen zijn oorspronkelijk de plaatsvervangers der graven in de verschillende gouwen.Ga naar voetnoot1) Zij erfden bijna de gehele macht van hem. In de steden waren de grafelijke rechters meest slechts schouten. Door de machtsgroei der steden steeg evenwel ook de macht en het aanzien der stedelijke schouten en ze noemden zich soms baljuwen, hoogschouten of hoofdofficieren. Daar de baljuwen en schouten als grafelijke ambtenaren door de graven benoemd werden en de Provinciale Staten na de 80-jarige oorlog de dragers der souvereine macht zijn, is het logisch, dat zij dan ook door deze Staten benoemd werden. - Evenwel - in de 18-de eeuw kunnen we niet meer zeggen, dat de Staten nog de vrije keus der baljuwen en schouten hebben. Vele schoutambten waren vroeger, soms reeds in de grafelijke tijd, aan de steden verpand, zodat de schouten daar door de stadsregering benoemd werden. In bijna alle andere steden is het gewoonte geworden, dat de Staten den schout benoemen uit een nominatie, die door de Stadsmagistraat is opgemaakt. Het gevolg hiervan was natuurlijk, dat overal in de steden het schoutambt in handen der stadsregenten was. Op het platteland waren de Staten vrijer in hun keuze, maar het spreekt bijna vanzelf, dat ook daar alleen leden der regerende families baljuw of schout werden. In Holland en Zeeland waren het meest leden der stedelijke aristocratieën, die deze ambten krijgen; in Gelderland en Overijsel was het de gewoonte, dat zij in handen der Ridderschap waren. De grote provinciale Hoven stonden, daar zij den landsheer vertegenwoordigden, boven de baljuwen en schouten, maar dat oppergezag bestond in de meeste steden alleen in naam. Er was dan ook een voortdurende strijd tussen de Hoven en de baljuwen. In Holland wist het Hof zich steeds met moeite tegenover de stedelijke baljuwen en schouten te handhaven. In Gelderland onderwierpen Zutphen, Nijmegen en Arnhem zich pas 1721 aan het appelrecht op het Hof van Gelderland. In Utrecht had het Hof meer te zeggen dan elders; het had crimineel rechtsgebied over het gehele platteland. Ook in Friesland bezat het grote macht. In Overijsel bestond geen Hof. Dat de rechters over 't algemeen zo'n grote macht hadden en | |
[pagina 161]
| |
zo weinig onder controle stonden, leidde tot ernstige misbruiken en grote willekeur. Het is soms bijna niet te geloven, welk een ware terreur sommige rechters uitoefenden en hoelang ze dat ongestraft konden doen. Inderdaad werden de rechters door hun grote macht als het ware tot willekeur aangezet, want anders zou het grote aantal schanddaden, dat onder het mom van justitie gepleegd is, niet te verklaren zijn. Onder alle regeringsambtenaren zijn er geen, die zoveel misdaden begaan hebben als juist zij, die ze moesten bestraffen - de baljuwen en schouten. In het archief van het Hof van Holland vindt men in het tijdvak van 1572 tot 1810 niet minder dan 143 procedures tegen baljuwen.Ga naar voetnoot1) En aangezien deze heren het al heel bont moesten maken, voordat zij met het Hof in aanraking kwamen, kan men zich voorstellen, hoeveel er in stilte geleden is. Ter verontschuldiging der rechters kan gezegd worden, dat vele rechterlijke instellingen tot misbruiken uitnodigden. In de eerste plaats werd het schoutambt in de steden, die de begeving daarvan hadden, evenals bijna alle andere ambten, verkocht. De baljuw of schout begon dus met een - meest aanzienlijke - som voor zijn ambt te geven. Natuurlijk moest dit geld opgebracht worden en daar de schout in vele steden slechts voor drie jaar benoemd werd, moest dat snel opgebracht worden. Ongelukkig genoeg hadden zij daartoe vele middelen. Zeer veel misdrijven werden namelijk in deze tijd beboet. Een gedeelte van de boete, de breuk, kwam meestal ten dele den rechter toe; de stad genoot er ook een deel van. Zo kreeg Dordrecht een derde deel van alle breuken, maar dit recht werd voor een matige som door de stad aan den schout verpacht.Ga naar voetnoot2) In Leiden betaalde de schout jaarlijks f 1000. - voor de breuken.Ga naar voetnoot3) Hoe die regeling ook was, hoe meer en hoe hoger boeten, des te voordeliger voor den schout of baljuw. En deze lieten niet na daar hun voordeel mee te doen. Ze wisten hoge sommen uit hun ambt te persen, zodat het schoutambt zeer begeerd was. - Albrecht Haller zegt: ‘Dieses Schouts-Ambt ist sehr erträglich, weil es in vielen Fällen nach Gefallen um Geld strafen kann.’Ga naar voetnoot4) Talloos zijn de manieren, waarop de schout geld af kon persen. Bekend is het voor geld toelaten van de R. Katholieke eredienst, de ‘gouden handschoen’. Dit was zeer algemeen. - Een andere voor den schout zeer voordelige gewoonte was het ‘composeren’. | |
[pagina 162]
| |
Bepaalde misdrijven konden namelijk door den schout ‘composibel’ gemaakt worden. Er kwam dan een onderhandse overeenkomst tussen beklaagde en schout tot stand, waarbij de eerste tegen betaling van een zekere som van rechtsvervolging werd ontslagen. Deze instelling werd natuurlijk een bron van allerlei manieren van afpersing en chantage. Angst en schaamte maakten de overtreders willig om te betalen. Vooral was dat het geval, wanneer de misdaad echtbreuk betrof. De meest misdadige praktijken werden daarbij toegepast. Van den Bergh zegt hierover bv.: ‘Verscheidene hunner (nl. der rechters) hielden zich met de befaamdste ligtekooijen in geheime verstandhouding, stonden haar niet alleen het verblijf in de stad toe en bezorgden haar huisvesting, maar beloofden haar zelfs bescherming en belooning, ja, wat nog erger is, dwongen haar onder bedreiging van weggejaagd, in het spinhuis gezet of gegeeseld te zullen worden, om rijke, gehuwde heeren tot zich te lokken en te verleiden, ten einde die dan onmiddellijk aan hen te verraden, zoodat ze ze betrappen en naar welgevallen rantsoeneeren konden.’Ga naar voetnoot1) De rechters maakten zich echter niet alleen aan afpersing schuldig; zij waren ook hoogst partijdig. Ze ontzagen de regentengeslachten en kregen daardoor de vrije hand tegenover de lagere klassen. In Holland en Zeeland hadden de baljuwen de nominatie der ‘mannen’, die in hun hoge vierschaar terecht moesten zitten. Daar deze meest weinig of niets van het Romeins recht afwisten, had de baljuw een vrijwel onbeperkte macht.Ga naar voetnoot2) Willekeurig kon hij personen in preventieve hechtenis nemen en door slechte behandeling geld afpersen. - In een proces voor het Hof van Holland werd de Haagse baljuw Joan van Banchem er van beschuldigd, ‘dat hij verscheidene personen op eigener autoriteit in het Spinhuis hebbende doen brengen, op eigener autoriteit heeft ontslagen.’Ga naar voetnoot3) - Dit kon dus blijkbaar zo maar. ‘Willekeur en insolentie kenmerkten dikwijls de beslissingen van die ambtenaren,’ zegt Van den Bergh. - Hoe zou het ook anders kunnen, waar het recht, volgens hetwelk geoordeeld moest worden, niet vast stond. Het strafrecht bestond uit drie heterogene elementen: het oud-nationale, het Romeinse - toen zeer in zwang - en het nieuwere, uit plakkaten, resolutien, ordonnantien enz. bestaande. Het spreekt vanzelf, dat dit tot verwarring en daardoor tot onrechtvaardigheid aanleiding gaf. - Wat te zeggen ook van het feit, dat het woord van een regent of jonker | |
[pagina 163]
| |
volgens het recht in verschillende provincien meer waard was dan dat van een gewoon burger?Ga naar voetnoot1) En dat het beginsel van Julius Clarus, dat personen van aanzien in verschillende gevallen minder zwaar voor hun misdaden gestraft kunnen worden dan minder aanzienlijke burgers, in de criminele procedure toegepast werd?Ga naar voetnoot2) - Bij zulke principes valt geen rechtvaardige rechtspraak te verwachten. Wenden we nu onze blik van dit weinig verkwikkelijke beeld der 18-de eeuwse rechters naar het volk, dat onder hun slechte rechtspraak te lijden had, dan zijn we al gauw geneigd daarmee een ongerechtvaardigd groot medelijden te hebben. Wij moeten ons wel ergeren aan de soms brutale willekeur der rechters, hun afpersingen en partijdigheid en menen al gauw, dat de doorsnee 18-de eeuwer hierover even verontwaardigd en in zijn rechtsgevoel evenzeer gekrenkt moet zijn geweest als wij dat zouden zijn onder dergelijke omstandigheden. - Wij menen dat evenwel op grond van allerlei uitingen te moeten betwijfelen. Men voelt in deze tijd anders dan nu en aanvaardt dingen, die wij eenvoudig niet zouden dulden. Het gevoel voor recht van het begin der 18-de eeuw verschilt aanmerkelijk met het onze. De rechtspraak van De Mepsche, heer van Faan, die 1731 22 personen, van sodomie beschuldigd, veroordeelde om gehangen of geworgd te worden en daarna te worden verbrand, terwijl hij twee anderen dood liet martelen, kunnen wij, hoe ernstig wij ook de misdaad mogen oordelen, toch niet anders dan een afschuwelijke moord vinden. In zijn eigen tijd waren de meningen verdeeld. De stad Groningen en drie onderkwartieren verdedigden hem, terwijl zes onderkwartieren tegen hem waren. Wagenaar is neutraal, maar wij kunnen niet merken, dat hij getroffen is door de wreedheid van het vonnis; integendeel, hij is eer op zijn hand dan tegen hem.Ga naar voetnoot3) Ook van Hardenbroek tekent in zijn dagboek bij de hierboven medegedeelde vonnissen geen nader commentaar aan. De onrechtvaardigheid, die er in school is hem zeker niet of nauwelijks opgevallen. Dit wil natuurlijk niet zeggen, dat men begin 18-de eeuw met de rechtspraak ten volle tevreden was. Zeker, er zijn klachten - bijna overal, maar lang niet zo veel en zo algemeen als we bij nadere beschouwing der toenmalige rechtspraak zouden kunnen verwachten. Onder de klachten, die 1748 en '49 geuit werden, spelen die over de rechtspraak een naar verhouding zeer geringe | |
[pagina 164]
| |
rol. De verontwaardiging over de gangbare rechterlijke practijken en de partijdigheid was blijkbaar volstrekt niet algemeen en de klachten golden meest bepaalde rechters, zelden rechtsinstellingen. Zo vinden we bv. in de vier delen Latijnse en Nederduitse Keurdigten vele schimpdichten op baljuwen en schoutenGa naar voetnoot1), maar weinige op de misbruiken bij de rechtspraak, zoals afpersing, het composeren enz.Ga naar voetnoot2). Men aanvaardde de slechte rechtspraak, zoals men de slechte regering aanvaardde: met gebreken. Men was niet tevreden, maar men veroordeelde rechters en rechtspraak zeker niet zo zeer als wij dat nu zouden doen. Het is ook nog zeer de vraag of wij de rechtspraak hier te lande wel zo slecht mogen noemen, als we ze vergelijken bij die van andere landen. Delabarre de Beaumarchais schrijft 1738: ‘Du reste je ne connois au monde que l'angleterre, où la justice soit plus humaine.’Ga naar voetnoot3) Slechts twee dingen heeft hij aan te merken: het gebruik van de pijnbank, die hij afgeschaft wil zien - en het lange in preventieve hechtenis houden. Maar overigens is hij vol lof over onze rechtspraak. Zeker zal het oordeel hier te lande niet zo gunstig geweest zijn, maar ook hier zien we hetzelfde als we bij vele regeringsmisbruiken konden opmerken: Men kent de misbruiken, ergert er zich aan.... en aanvaardt ze in zekere zin als onvermijdelijk. - Dat blijkt bv. uit een naieve uitlating van den Hollandschen Spectator, wanneer deze zegt, ‘dat stukjes, die gemeene luiden op 't schavot en in beuls handen brengen, aan een man van geboorte geen luister kunnen bijzetten’, - waar dus als vanzelfsprekend verondersteld wordt, dat een misdaad, die ‘gemeene luiden’ op 't schavot brengt, dat niet ‘een man van geboorte’ doet.Ga naar voetnoot4) - En wanneer dezelfde zegt: ‘Gewis is er altijd hoop voor een rover, wiens zakken wel voorzien zijn, om door een baatzuchtigen onderschout of Rakkers, die dikwijls niet meer deugen, als diegenen, die ze kneevelden, wegens 't gevaar, 't welk hun over het hooft hangt, gewaarschuwt te worden, of om reeds gevat eene agtelooze bewaaring te ontsnappen,’ - dan ligt daar niet zozeer kritiek op de rechtspraak in opgesloten als wel het constateren van een nu eenmaal algemeen bekend feit, waarover men niets meer hoeft te zeggen.Ga naar voetnoot5) A.J. Jansen |
|