de niet geheel onervaren lezer ze steeds gemakkelijk genoeg herkend hebben. Het waren zijn bijdragen tot de rubriek der anonyme Stemmen uit de Redactie, waarmee de afleveringen gedurende een aantal jaren geopend plachten te worden. Wat hij hierin gegeven heeft, kan uiteraard naar zijn wetenschappelijke waarde niet met zijn andere stukken op een lijn worden gesteld; het overtreft ze echter weer in beteekenis, wanneer men ze beschouwt als uitlatingen, die typeerend zijn voor zijn persoonlijkheid. De Stemmen - het wàs een bezwaar van de rubriek - hadden naar hun opzet als voornaamste, practisch als eenige functie, uiting te geven aan het misnoegen, de ergernis, de verontwaardiging, die de redacteuren van De Gids ten aanzien van hun ongewenscht voorkomende maatschappelijke of cultureele voorvallen of verschijnselen gevoelden. Zulke voorvallen en verschijnselen nu waren er op het gebied van de bouwkunst en in de wijze, waarop haar geschiedenis veelal beoefend wordt, in Plantenga's oog vele. Merkte hij ze op, dan schreef hij zijn emoties gaarne in een Stem uit en van zich af en als men ze, nu er ettelijke jaren overheen zijn gegaan, nog eens doorleest, voelt men nog steeds de verontwaardiging gloeien, waaruit ze geboren zijn en hoort men vaak nog weer in gedachten de levendig betoogende stem, die in de redactievergadering reeds uitsprak wat de vaardige pen voor de volgende aflevering zou neerschrijven.
Er zijn enkele onderwerpen, die daarbij herhaaldelijk en in het bijzonder zijn aandacht getrokken hebben: de Amsterdamsche paleis-raadhuiskwestie, de plannen voor een nieuw stadhuis in Den Haag, de onvoldoende voorlichting over bouwkunst in de dagbladen, het bouwen in stijlimitaties en, vooral, het gemis aan begrip voor een bouwkunst, die, zonder te kort te schieten in aandacht en bewondering voor het verleden (of liever omdat ze die aandacht en die bewondering in de hoogste mate bezit), meent, dat zij den plicht heeft om, inplaats van het verleden na te bootsen, nieuwe vormen te vinden, waarin het wezen van onzen eigen tijd tot uiting komt. Wanneer dit laatste onderwerp ter sprake kwam, bereikte zijn verontwaardiging haar hoogtepunt en dan verschenen er felle artikelen als Ook de B.N.A. zet de klok achteruit (99, 1; 1935) en Beckmesser en het Haagsche stadhuisplan (102, 3; 1938).
Het zou geen zin hebben om te ontkennen, dat Plantenga, Stemmen schrijvend, wel eens de juiste proporties uit het oog verloor. Wanneer hij in latere jaren nog eens herlezen heeft, hoe hij eens de fiolen van zijn toorn heeft uitgestort over den ongelukkige, die in 1665 aan het hof van den zonnekoning Bellini