neer. De Tsar wachtte zwijgend, vergeefs, op een groet. Eindelijk trad hij op den joerodywy toe, boog zich diep en vroeg om diens zegen. Salos keek opnieuw omhoog, zag Iwan streng aan, en zonder den blik van hem af te wenden, nam hij van den grond een klomp rauw bloedend vleesch en reikte hem dat. De Tsar week even terug en antwoordde:
‘Het is vastentijd, ik ben een Christen en eet geen vleesch.’
Salos nam het woord:
‘Je doet veel erger, je voedt je met menschenvleesch en -bloed, en je vergeet niet alleen den vastentijd, maar je vergeet God!’
Iwan verbleekte; achter hem was een beweging van verbazing en ontsteltenis merkbaar onder zijne volgers Skoeratof, Wjezemsky, Basmanof en de anderen.
Salos verhief de stem:
‘Iwaschko, Iwaschko, hoe lang zul je nog onschuldig Christenbloed vergieten?’
Iwan zweeg beklemd. De joerodywy rekte zich in volle lengte uit, naderde den Tsar totdat zijn gelaat het zijne bijna aanraakte, hief de magere arm ten hemel op en riep met schrikwekkende stem:
‘Wanneer je je hand ook maar tegen een enkelen inwoner dezer aan God gewijde stad opheft, zal de Allerhoogste je met zijn bliksem verteren!’
Toen zette hij zich weer en verzonk in gebed.
Op eenmaal werd het donker in de cel, de hemel had zich verduisterd. Met groote stappen stormde de Tsar tusschen de hovelingen door, die zich ijlings tegen de wanden wierpen, en hem toen narenden, naar buiten. Daar loeide een sterke wind, donkere wolken waren opgekomen. Nauwelijks was Iwan op het voorplein der kathedraal aangelangd, of een vurige flits doorlichtte het zwerk en een zware donderslag klonk door het luchtruim.
's Tsaren geliefde schimmel steigerde hoog op, brak onhoudbaar van zijn bewaker weg, stormde met uitpuilende oogen tegen de zware ketting op, die de treden der kathedraal afsloot en bleef met gebroken voorpoot liggen. Iwan snelde naar het paard van een zijner volgers, stortte zich in den zadel en zonder op zijn gevolg te wachten, rende hij spoorslags - door trawanten, wojewoden en krijgsvolk in verwarring gevolgd - door de straten. Ontzet begroeven de geknielde burgers hun gelaat in de sneeuw. Als een stormwind joeg de lange stoet door de Oostelijke stadspoort naar buiten op den landweg. In de verte sloegen dichte wolken ijle sneeuw uit het landschap tegen den duisteren winterhemel. Pskof was gered.
L.H. Grondijs