De Gids. Jaargang 106(1942)– [tijdschrift] Gids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 137] [p. 137] Verzen De vogel Kwam een vogel gevlogen in de pracht van zijn vlucht, - waar zijn wieken bewogen lag er kleur in de lucht. Kwam een vogel gevlogen en mijn hart boog zich neer: - wat mij zóó heeft bewogen, laat het stem krijgen, Heer. Kwam een vogel gevlogen over water en wei; in het licht van mijn oogen streek hij neder bij mij. [pagina 138] [p. 138] De bijen Purpureosque metunt flores et flumina libant. Vergilius. De donk're bijen brommen om de korven waar bij de schuur de oude linde staat, - ik denk aan de arbeid in de korf geborgen, het langzaam groeien van de honingraat. En wéér op deze plek - als zóóveel dagen - bestormt mij plotseling een overvloed van beelden, zóó in lichtglans toegedragen, dat overstelpt ik de oogen sluiten moet. Uren - terwijl de zoekende gedachten zich allengs tot verbinding schikken gaan, - de dag verstrijkt, het zwermen der bevrachte gonzende dieren houdt gestadig aan. Tot de avond invalt en ik neergebogen mij dankend op den rijken dag bezin, - doordringend komt een zoemen langs gevlogen, een late bij keert nog ter korve in. [pagina 139] [p. 139] De rit De hooggewielde wagen gaat door het spattend grint; ik voel de korte vlagen van ruimte, zon en wind bij 't dravelingsche rijden over de zware dijk; de stroom is mij bezijden, de polder ligt te kijk. De spiegels van mijn oogen staan open op het licht; een jong en waaksch vermogen is in mij opgericht. En bij dit straffe draven, der hoeven held're slag ontspringen duizend gaven den fonkelenden dag. Feest is er in dit rijden en lichte zegepraal, - zóó wint mijn drift het wijde en zóó wil ik mijn taal. Ida G.M. Gerhardt Vorige Volgende