De Gids. Jaargang 106(1942)– [tijdschrift] Gids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 69] [p. 69] Twee Kinderen Wat blijft er van het hooge vuur, wat blijft er van omarmen? Een kind - en men betaalt het duur - om d'ouderdom te warmen. Wanneer ik van het witte bed 't gordijn terzij kom schuiven, zie ik ze liggen onbesmet, haast zachter dan twee duiven: Elisabeth en Carolien, twee sterren in de nachten, twee snelle schaduwen misschien op 't zeil van God's gedachten. Zij halen adem als de zee, zij droomen als de dieren, zij varen met de wolken mee en stroomen als rivieren. Doch wat zij zijn in 't wereldplan of achter blauwen aether, wordt daar mijn hart geruster van en hùn gesluimer beter? Tot waar zij spelen loert de dood en niemand waakt ten volle. Waarom - als hij een kind ontbood, dat hoepel, slee of tollen, lichtzinnig met zijn vrinden mee, te laat nog op wou rapen - is het dat àndre, niet de twee die hier zoo vredig slapen? [pagina 70] [p. 70] Zij zijn gestrengeld in elkaar en arm in arm gevangen, één vloed van beider blonde haar valt neer langs beider wangen. Elkanders broosheid zoeken zij nog in het onbewuste en zochten zeker heul bij mij als ik ze wakker kuste: bescherming bij dat wankel riet, door waaiend lot bewogen, en stoorloos enkel in zijn lied, eenzelvig opgetogen - door 't lied gedreven van den haard der kalm-gestreelde zinnen en weder door het lied bewaard voor menschelijk beminnen. Een wreede zorg is 't vader-zijn en niet te kunnen geven dan blinde liefde, die met pijn zich klampt aan 't heete leven. De streng van 't vleesch bindt evenzeer den vader als de moeder, maar keert zijn geest in kindren weer, de man wil te verwoeder in zijne kindren voortbestaan en door hùn licht behagen, zijn eigen pad ziet hij begaan met hunkeren en vragen. Zooals de zwemmer, 's morgens vroeg, zich in den stroom wil doopen en zijne hand niet snel genoeg het nachtkleed kan ontknoopen, - zoo ongeduldig, onverheugd, staat hij nog eens ten drempel van zijn voorgoed verloren jeugd en speurt naar d'ouden stempel. Hij hoort der stemmen hoogen schal, het juichen en het klagen, hij streelt der haren losse val, om hoofd en hals geslagen. [pagina 71] [p. 71] Hij zoekt in oogen, die zoo teer bewimperd kunnen smeeken, hij neemt die handen, keer op keer belijnd met eender teeken. O diep en grondeloos geheim van bloed en geest tezamen, - is alles waanbeeld, alles schijn, wie geeft ùw nachtmaal namen? Twee kinderen in het witte bed, twee kleine, zachte lijven. O kon ik, door geen waan besmet, in hen 't verlangen drijven, dat somtijds, als de demon zwijgt, den grond der ziel doet trillen, totdat zij van een dorsten hijgt dat niet meer is te stillen. Jan Engelman Vorige Volgende