Iets minder overtuigend werken naar ons gevoel de beschouwingen, die de schrijver wijdt aan de uiterlijke aanleiding, waaruit de compositie van de Mis kan zijn voortgekomen. Hij stelt voorop, dat er zulk een aanleiding moet zijn geweest: in Bach's tijd schreef een componist alleen gelegenheidsmuziek. Het blijkt dan echter toch wel heel moeilijk, een aannemelijke gelegenheid voor de compositie van deze Mis te vinden. Had dit geen twijfel moeten wekken aan de betrouwbaarheid van het wel zeer apodictisch geponeerde uitgangspunt?
In de analyse van het werk, die van der Horst in het tweede gedeelte van het boek geeft, treden uiteraard de zuiver-muzikale elementen meer op den voorgrond. In een aaneengesloten reeks van lineaire schemata wordt een overzichtelijk beeld van de formeele structuur van de Mismuziek gegeven, terwijl in een groot aantal notenvoorbeelden de verschillende thema's worden geëxposeerd. Deze beide, elkaar aanvullende, illustratiewijzen worden begeleid door een tekst, waaraan de volle bekoring van de kennelijke deskundigheid van den auteur en van zijn sterke liefde voor het werk eigen is. We kunnen hier niet in details treden; om echter de waarde van de gegeven veraanschouwelijking van den opbouw van het werk te karakteriseeren, moge gewezen worden op de merkwaardige symmetrie, die het volledige Symbolum Nicenum vertoont ten opzichte van het dieptepunt der Mis ‘et sepultus est’ (schema 5), terwijl tot kenschetsing van den begeleidenden tekst de kostelijke passage moge worden aangehaald, waarin de schrijver op blz. 67 den lezer in de uitvoeringspractijk laat medeleven. Het ligt voor de hand, merkt hij daar op, dat de dirigent na het uitklinken van het ‘et sepultus est’ een oogenblik van volmaakte stilte in acht zal nemen. Waarom? Niet alleen om den zwaarwegenden ernst van het moment, maar ook, omdat die stilte zulk een goede gelegenheid geeft, om den technisch uiterst gevaarlijken tutti-inzet ‘et resurrexit’ voor te bereiden. Deze opmerking is typeerend voor den dirigent: alle gevoelsreacties, die de verklankte situatie èn haar verklanking bij hem opwekken, mogen hem niet verhinderen, vóór alles het hoofd koel te houden en te beseffen, dat wanneer een inzet niet exact gerealiseerd wordt, er van de uitwerking van de meest dramatische situatie en van de mooiste muziek niets terecht komt. Niets moet hem op zulke oogenblikken verder liggen dan de gevoelszwijmel.
Op de analytische behandeling van de Mismuziek laat de auteur nog vier belangrijke bijlagen volgen: in de eerste behandelt hij de fuga en haar ontwikkeling, in de tweede de aria bij Bach; de derde is aan de instrumenten gewijd, die in de Hoogmis voorkomen, terwijl de vierde zeer belangwekkende opmerkingen over de uitvoeringspractijk van Bach's muziek bezat.
Er zou over al deze dingen nog veel te zeggen zijn, maar de plaatsruimte dwingt tot beperking. We volstaan dus met een conclusie: de beide auteurs hebben door hun voortreffelijk werk den dank en de hulde verdiend van allen, die met hen overtuigd zijn van het groote belang, dat aan een steeds ruimere verspreiding van ontvankelijkheid voor de muziek van Bach moet worden gehecht.
E.J.D.