| |
| |
| |
Fransche boeken
Julien Green, Varouna.
Claire Sainte-Soline, La Montagne des Alouettes.
C.F. Landry, Baragne.
- -, Diego.
Julien Green, Varouna, Plon (Sequana), 1940. Een schrijver van formaat, als Julien Green, kan zich veroorloven de wonderlijkste onderwerpen op de wonderlijkste wijze te behandelen, want hij zal er toch nog in slagen er een zeer leesbaar boek van te maken. Dit geldt voor Varouna, ofschoon de lezer soms óók nog het onveilige gevoel krijgt dat er een loopje met hem wordt genomen.
Varouna is een godheid uit de Veda: een macht der duisternis, die alle daden der menschen kent, de misdaden vervolgt en er over waakt dat elkeen het hem beschreven lot volbrengt. In den roman zien wij Varouna geducht aan het werk, in den vorm van een onheilspellenden, geheimzinnigen persoon die af en toe op den voorgrond treedt. Wij worden er tevens op gewezen dat de levensloop van een mensch niet als een afzonderlijk geheel is te beschouwen, maar slechts één hoofdstuk in een lange geschiedenis vormt. Dit verklaart waarom een menschenlot ons bijna altijd onvolkomen toeschijnt. Iedereen kan, aandachtig zoekend, herinneringen aan een vroeger bestaan - veelal in droomen geopenbaard - in zich terugvinden. Heel zeker van deze - overigens bekende - theorie is schrijver echter niet: hij speelt er maar zoowat mee en dit bemoeilijkt de lectuur. Wordt eenzelfde ziel steeds herboren in een ander individu? vraagt hij zich af, òf moet men den mensch niet als individu en alleen als groepdier beschouwen en verklaart men door de leer der zielsverhuizing, wat in den grond niets anders is dan de herinnering die het individu verbindt aan verre voorouders? Is het kind bijvoorbeeld bang in het duister omdat zijn vaderen, in den oertijd, vrees gevoelden
| |
| |
bij het binnentreden van een donkere grot? Hoe het zij, schrijver heeft getracht de lotgevallen van twee menschen verklaarbaar te maken, door het heden met het verleden te verbinden, in het midden latend of het dezelfde personen zijn, die telkens in een ander tijdvak herboren worden, of dat het slechts een man en een vrouw betreft, die in hun binnenste, als deeltjes van een verloren erfenis, de gebaren, woorden en kreten der verdwenen geslachten terugvinden. Dit alles wordt in de Voorrede uiteengezet.
Een keuze doende in de eeuwen, heeft de schrijver zijn roman in drie episodes verdeeld: de eerste, Hoël genaamd, speelt in vage middeleeuwen, de tweede, Hélène, in de zestiende eeuw; de derde Jeanne, heeft de jaren 1905-1919 tot kader. Van deze drie, uitnemend geschreven fragmenten, herinnert het eerste aan Voltaire's verhaaltrant, het tweede aan dien van Anatole France; het derde gelijkt, wat vorm en inhoud betreft, merkwaardig veel op Green's Journal, niet lang geleden in druk verschenen. De dagboekvorm wordt er in volgehouden en wij vinden onder Jeanne's pen vele beschouwingen terug, waarmee wij door de twee deelen van het Journal vertrouwd zijn geraakt: over de beteekenis van leven en dood, de waarde van het leven, de problemen waarmee een romanschrijver te kampen heeft enz. Ook in de geestige boutades en paradoxen ontwaren wij met groote duidelijkheid den schrijver zelf, achter de persoon van Jeanne. Hij spreekt zich uit over allerlei denkbeelden en zijn latere biografen zullen aan deze bladzijden van zijn oeuvre hun bijzondere aandacht moeten wijden.
Varouna toont ons eenige episodes in een eeuwenlang bestaan. Wij zien er twee gelieven die elkaar in drie opeenvolgende, maar geheel verschillende incarnaties, zoeken, vinden, door allerlei droomachtige herinneringen herkennen en weer verliezen. De laatste episode is geen besluit, want het leven gaat voort en vele zullen er nog volgen. Wij krijgen dus drie brokstukken van een nog onvoleindigd menschenlot te aanschouwen. Wèl geeft het laatste den sleutel tot beter begrip van de twee voorafgaande.
In Hélène schijnt mij Julien Green, als verteller, op zijn best. Het is een soort historische roman, waarin echter alleen het geloof in hekserijen en enkele, terloops aangeduide bijzonderheden van costumes en omgeving, couleur locale hebben. Men geeft er zich rekenschap van dat Green opzettelijk het historische kader wil
| |
| |
doen vergeten, om ons menschen als wij zelf zijn, te toonen. ‘Ik heb afkeer van geschiedkundige reconstitutie, met haar valsche schilderachtigheid en vooral van wat ik messire-stijl noem’, schrijft Jeanne (lees: Green) in haar dagboek. In de Hélène-episode vinden wij types uit de Fransche provincie, zooals Green er reeds, in vorige romans, met meedoogenlooze scherpte geteekend heeft: wezens verstard door verdrongen hartstochten. Zij leiden het duffe provinciebestaan, ‘waar men de ergste drama's, de burgerdrama's (ziet afspelen), met hun lage heftigheden, hun voorzichtige wreedheid, hun volslagen gebrek aan poëzie’ (dagboek van Jeanne). Bij het lezen van Hélène denken wij herhaaldelijk aan figuren uit Mont-Cinère en Adrienne Mesurat, romans van denzelfden schrijver. Alleen brengt het eigenaardige gegeven en de hekserij die er een rol in speelt, wat fantastische romantiek in het provincieleven. Ook hier treft ons Green's gave om zijn figuren met een enkele pennestreek uit te beelden: ‘Marguerite was een groote vrouw, wier blauwe oogen schitterden in een rose gezicht. Daar de zorgen voor de huishouding haar geheel in beslag namen, sloeg zij 's morgens al den rand van haar zwarte japon naar boven om en spelde dien aan haar onderrok vast; zoo bleef zij tot den avond, steeds van de eene verdieping naar de andere loopend en schreeuwend tegen de dienstboden’. Merkwaardig is het karakter van den manischen Bertrand Lombard, een fantast en droomer, dien wij langzaam de speelbal van zijn waan zien worden: een der markantste figuren uit Green's romans.
Zij die belang stellen in het hermetisme van dezen schrijver en zich de inspanning willen getroosten hem te begeleiden op de dikwijls niet duidelijk zichtbare paden waarover hij zich voortbeweegt, kunnen daardoor wellicht veel stof tot gepeins vinden. Meer gemakzuchtigen, als schrijfster dezes, zullen er tevreden mee zijn hem uit de verte te volgen, zijn opvattingen over zielsverhuizing op den koop toe nemen en, voor het overige, zich verlustigen aan de rijke fantasie van Green's jongste en wonderlijke creatie.
Claire Sainte-Soline, La Montagne des Alouettes, Paris, Rieder, Presses universitaires de France, 1940. Een boek dat men met een rustig genoegen kan lezen. De personen - voornamelijk boeren
| |
| |
en boerinnen - beleven hun lotgevallen in het kleine en afgesloten wereldje van hun bergdorp. Dat schrijfster er, van het begin tot het eind, onze aandacht voor weet vast te houden, pleit voor haar talent. Zij is trouwens reeds bekend door een aantal romans (Journée, D'une Haleine, Antigone, Les Sentiers détournés), die tot de goede litteraire werken van dezen tijd behooren.
‘Aan mijn vrienden op het land’, aldus luidt de opdracht van het boek en schrijfster verhaalt, met de wijzigingen die haar fantasie haar inspireerde, wat zij heeft opgemerkt en meegemaakt. Ook de natuur waarin de boeren leven, is haar zeer vertrouwd, en haar beschrijvingen, met kunstenaarsoog gezien, doen nimmer te kort aan haar zin voor eenvoud en werkelijkheid. Ziehier twee voorbeelden van haar stijl. Een onweer: ‘Er was geen man in het dorp of hij had meer dan eens een onweer in den nacht zien losbreken. Dan scheurde de duisternis plotseling uiteen en gedurende het korte oogenblik van een bliksemschicht, ontwaarde men de hoogvlakte die trilde in angst. Hoewel er soms geen zuchtje woei, bogen de korenaren vreesachtig neer, de takken kraakten en men zag de gekromde appelboomen zwart afsteken tegen een rooden hemel. Dan, al spoedig, viel alles terug tot donkere schaduwen waardoor een warme adem trok die naar ijzer en sulfer rook....’ - De thuiskomst van een jongen boerenarbeider die bij zijn grootouders woont: ‘De oudjes waren in bed sinds de laatste straal daglicht verbleekt was. De oude man snorkte moeizaam, met hikken en gereutel; de vrouw bleef afwachten. ‘Ben jij het, jongen’, vroeg ze; ‘alles in orde? Ben je niet te moe?’ - ‘Nee hoor, opoe.’ En zonder meer te zeggen, ging Julien naar de naburige kamer op het Noorden, waarvan men de blinden nooit opende om den tak van een kersenboom niet te doen breken. Hij kleedde zich uit in het donker en hield alleen zijn hemd aan. Dan haastte hij zich rillend - want de kamer bleef zelfs in het hartje van den zomer vochtig en koud - om, op den tast, de dekens op te slaan en in het veeren bed te kruipen. Hij zag niets, maar de niet te verdrijven lucht van leem en reinet-appelen vond hij elken avond met genoegen terug. Het was wel geen echt lekkere geur, maar een fatsoenlijke, veel aangenamer dan die muffe zweet- en baklucht die altijd zijn bed van
stadskind had doortrokken.
Op den voorgrond der vertelling staat de figuur van Clémence,
| |
| |
een oude, haveloos gekleede boerin, altijd gehuld in een jute-zak met drie gaten, waardoor zij hoofd en armen steekt. Daar waar de zak haar rug bedekt, staat nog met zwarte letters Kulhmann Superphosphates geschreven. Een voorovergebogen, uitgedroogd vrouwtje is Clémence, met sprietige, onverzorgde haren en een rimpelig gezicht. Maar haar stralende geest vult het gansche boek. Zij die in Frankrijk gereisd hebben, herkennen in haar het type van een boerin of arbeidster dat hen dikwijls getroffen moet hebben. Geen deugdzaam plichtsgevoel dwingt haar tot haar noesten arbeid, ook niet in de eerste plaats de noodzaak, maar haar moederlijkheid, gevoed door heerschzucht, ook door wat ijdelheid, haar liefde die uitstraalt over alles wat haar toebehoort, bovenal haar niet te verzadigen werklust en de voldoening die zij er van ondervindt. Van 's morgens vroeg tot in den nacht waakt zij over huis en hof, over haar moestuin en de dierbare rozen, over de koeien, paarden, honden en katten. Al wat groeit en leeft op de hoeve verzorgt zij en spreekt zij toe als haar kinderen.
Naast deze vrouw staat haar twee en veertigjarige zoon, Kléber, arbeidzaam als zijn moeder, maar een norsche natuur, vol verdrongen complexen. Niet besluiten kunnend tot een huwelijk en toch gekweld door een ontembare jalousie, als zijn uitverkorene door anderen begeerd wordt, geraakt hij ten slotte aan den drank en vindt daardoor den dood. Om deze beide figuren zien wij in het dorp: Julien, den knecht, zwijgzaam en gesloten, volkomen toegewijd aan zijn meesters, maar brandend van jonge eerzucht en levensdurf; Valentin, het jongetje, dat de boerderij van zijn moeder heimelijk in brand steekt om de bekoring van dat schouwspel te genieten; de moeder zelve, een jonge, altijd zwoegende weduwe die, niettegenstaande haar verslonsde uiterlijk, alle mannen het hoofd op hol brengt, maar, verantwoordelijk voor een groot bedrijf, den tijd mist om zich aan haar vrijers gelegen te laten liggen of te treuren over den dood van haar man. ‘Je moest er toch even bij kunnen gaan zitten’, klaagt zij, ‘maar ik moet al jakkerende huilen’. Wij leeren de boeren van La Montagne des Alouettes kennen met hun onderlinge, goedhartige hulpvaardigheid, maar ook met hun kleinzielig leedvermaak, hun stille vreugde als buurman's oogst mislukt, hun ergernis als hij een beteren en goedkooperen knecht bezit dan zij. Zoo kon de rijke, veel aanbeden en veel benijde Gilberte, toen men den
| |
| |
brandstichter die haar oogst verdelgd had, zocht, met bitterheid denken dat eigenlijk iedereen in het dorp in staat was haar dit te hebben aangedaan.
Van deze schrijfster zou men, naar de bekende uitspraak, kunnen zeggen: ‘son verre n'est pas grand, mais elle boit dans son verre’: het is gevoelig, eerlijk werk van een zeer begaafde vrouw.
Baragne, door C.F. Landry, Paris, éditions Corrêa, 1941, eveneens een streekroman, vormt een sterk verschil met het hierboven behandelde. Een schrijver van grooter beteekenis openbaart er zich in, philosofisch van aanleg, breeder van visie en ook kunstzinniger. ‘Son verre est plus grand’, kan men dus zeggen, maar.... hij morst er wel eens overheen: er zijn feilen in zijn werk, waarvan Claire Sainte-Soline in het hare, vrijbleef. De heer Landry behoort hier tot de navolgers van Giono en beschrijft, zooals deze vaak deed, den hardnekkigen strijd van de boeren uit de zuidelijke bergstreken van Frankrijk, tegen de machten der natuur. Wij vinden in dezen roman een interessante poging om de natuur tot hoofdpersoon van het gebeuren te maken, waaromheen hij de personen als noodlotsfiguren plaatst.
Baragne is de naam dien de boeren geven aan het wilde struikgewas - een vermenging van dwergeiken en doornstruiken - dat overal om hun dorpje woekert en haast ondoordringbare versperringen vormt.
Saint-Jean-La Bastide is maar een klein gehucht in de wildernis: daarbuiten ‘niets dan de zon en de regen die samen spelen’. Op dezen, haast vijandigen bodem, leiden de boeren hun grauw en moeizaam leven. Twee begeerten strijden in hen: bezit - een verborgen portefeuille die hen in staat zal stellen meer grond te koopen - en, onder invloed van den pastoor: zaligheid. Bezit in de eerste plaats: ‘de grond vóór alles’ is een veelgebruikt zinnetje tegen jonge menschen die een onvoordeelig huwelijk willen sluiten.
De sleur van hun bestaan wordt plotseling verbroken door een aardschok, één enkelen, maar rijk aan gevolgen, zoowel wat de gemoederen der menschen, als het lot van het dorp betreft. Het toch al schaarsche water is ineens uit alle putten verdwenen. ‘Zooals een doornstruik zijn krommen, klauwachtigen tak naar
| |
| |
voren duwt, een paddestoel een steen oplicht om naar buiten te komen en een wortel een muur doet barsten, was er iets gekomen, dat tersluiks, onder de rotsen door, middenin het dorp was geslopen en het water van alle putten had opgedronken.’ Het is de grootste ramp die het gehucht kon treffen. Slechts op verren afstand, tusschen de rotsen van het onherbergzame baragne, blijkt nog een waterstraal te zijn. De eenige oplossing is de woestenij daarginds te ontginnen, er zich te vestigen en het oude dorp prijs te geven.
Maar het ontbreekt den boeren aan moed om afstand te doen van wat zij van ouder tot ouder bezaten. Hopende op komende regens, bezuinigen zij op het watergebruik en zij maken moeilijke tochten om kleine hoeveelheden uit den verren waterstraal te bemachtigen. Spoedig geraken akkers en vee in den hoogsten nood, ook de menschen beginnen te kwijnen: er is alleen nog maar wijn om te drinken en wat gezouten groenten en vruchtenmoes als voedsel. De stallen geraken leeg, de varkens worden afgeslacht, het is hoe langer hoe stiller in het dorp. De boeren beginnen zich te schamen voor hun belachelijk verdroogden grond, ook voor zichzelf, want zij zijn nietsnutte werkloozen geworden. Voor de menschen van buitenaf verbergen zij de ramp die hen getroffen heeft, als een schande.
Niet alleen de materieele schade brengt beroering in het dorp. Na den aardschok moet een, toch reeds vervallen, huis gesloopt worden. Onder den vloer komt het geraamte van een vrouw voor den dag. Een duistere geschiedenis wordt opgehelderd: de vrouw werd door haar broer vermoord om een huwelijk te voorkomen dat zijn bezit in gevaar zou brengen; ‘de grond vóór alles’. Nadenkend staan de boeren om het geraamte; hoeveel tranen, hoeveel drama's had de hartstocht naar bezit op zijn geweten! Zij beseffen dat er voor niets geleden is: een gril van de natuur heeft den grond onvruchtbaar gemaakt, het bezit vernietigd: ‘mijn grond’, ‘jouw grond’, ‘zijn grond’, het is alles zinloos geworden.
Zóó werkt de gebeurtenis na in de gemoederen; elkeen reageert op zijne wijze. Zij brengt ook den jongen boer Bertin tot nadenken. De aardschok doet hem voor het eerst de mogelijkheid van een plotselingen dood en de schoonheid van het leven beseffen. Alle grieven, alle oude zorgen vallen ‘als dorre blaren’
| |
| |
van hem af. Hij weet alleen dat hij den dag wil plukken en het leven genieten; hij verlaat het dorp om in de stad een minder moeizaam bestaan te zoeken.
Een oude schaapherder vervult de rol van het koor in deze tragedie. Hij aanschouwt met philosofischen blik den machteloozen strijd van de boeren tegen de slagen van het noodlot en spreekt woorden vol wijsheid en menschenkennis, die zijn rijke ervaring hem ingeeft.
Clémence, een jonge weduwe, uit een ander gehucht afkomstig, is verschillend van haar dorpsgenooten. Doordat zij met haar man, een houthakker, een zwervend bestaan in de baragne heeft geleid, is zij een vrijer leven gewend. Levensblijde en wat roekeloos, bekommert zij zich om bezit noch kerk. Men beziet haar met achterdocht en ook met wat nijd, om haar zonnige natuur, haar gave om te genieten. Als zij veerkrachtig en vroolijk voorbijloopt, gevoelen de boeren dat zij ‘anders’ is en beseffen zij een enkel oogenblik de dorheid van hun hunkering naar bezit. Luisterend naar den raad van den ouden herder, weet Clémence eenige baragnaires en dorpelingen op haar hand te krijgen en te samen beginnen zij nieuwe woonsteden in de buurt van het water te bouwen. De andere boeren zwichten ten slotte voor de noodzaak. Na felle oppositie en zelfs misdadige tegenwerking, geven zij zich ten slotte gewonnen. La Bastide-Saint-Jean wordt verlaten en keert terug tot de wildernis: weldra wordt het oude dorp door de baragne overwoekerd.
De titel van den roman is gerechtvaardigd. Schrijver is er in geslaagd ons de geheimzinnige macht van de baragne, en den invloed van die wildernis op het denken en voelen der menschen, begrijpelijk te maken. Merkwaardig is de beschrijving van de nuit-fée in deze natuur en de vreemde aantrekkingskracht die zij uitoefent. In een helderen nacht worden dieren en menschen soms onrustig door een plotselingen en fellen drang naar vrijheid. De muilezel stampt met de hoeven, de varkens heffen een luid geknor aan, de geiten worden ongedurig. De man grijpt zijn kleeren en een lantaren om de orde te gaan herstellen. Maar dan voelt ook hij opeens de betoovering van den nacht. Als een slaapwandelaar neemt hij zijn geweer en trekt er op uit in de, door het maanlicht beschenen, wildernis en over de rotsen. Hij moet luisteren naar geritsel in het struikgewas en zacht wiekgeklap.
| |
| |
Langen tijd ondergaat hij de bekoring van dien geheimzinnigen nacht. Hij denkt aan de stroopers-uit-liefhebberij die hij gekend heeft en begrijpt beter hun drang om in vrijheid te ademen en rond te dolen in die nachtelijke wereld, die zoozeer verschilt van het landschap bij daglicht. Als de morgenstond aanbreekt, bij de eerste zucht van den wind, keert hij terug in zijn hofstede, wat verschrikt van zijn durf.
Wie de streekromans van Ramuz en Giono gelezen heeft, zal er zich rekenschap van geven dat Baragne niet, of geheel anders geschreven zou zijn, zonder deze voorbeelden. Dit doet echter niet af aan de waarde van dit werk, dat overigens genoeg oorspronkelijkheid toont. Evenals genoemde schrijvers, heeft ook de heer Landry er naar gestreeft zijn stijl een eenigszins boersch karakter - of wat men daar voor houden kan - te geven. Dit ‘boersche’ element bestaat uit zware, wat hortende en eentonige zinnen, uit vergelijkingen aan het landleven ontleend, sterke woord- en zinstukherhalingen, vooral uit een rustigen, dorpschen praattoon, dien de schrijver óók volgt als hij zelf aan het woord is om gedachten van zijn personen te vertolken. ‘Daar heb je de jeugd, ja, die heeft altijd genoeg, die heeft warm bloed en draagt den zomer onder het vel, tot in het hart. En daarnaast heb je den ouderdom, die kou lijdt. En om tegen die kou, die uit hun binnenste komt, te vechten, verbeelden de oude menschen zich altijd dat, als zij zich maar met akkers en huizen bedekken, alsof het dekens zijn die zij over zich heen trekken, ze het lekker warm zullen krijgen’. Dat een dergelijk volgehouden streven naar couleur locale wel eens beuzelachtig wordt, blijkt uit een zinnetje als dit: ‘Clémence sliep een slaap die licht (eigenlijk “dun”, mince) was als een uienschil.’
Naast romantisch getinte episodes, gelijk de beschrijving van de nuit-fée, treffen ons vele eenvoudig en scherp geteekende typeeringen uit het dagelijksche leven der boeren; bijvoorbeeld de oude moeder die met ergernis het bezoek van een ongewenschten vrijer van haar dochter tegemoet ziet, maar toch met bijzondere zorg de voorbereidingen voor zijn ontvangst maakt, om te toonen dat zij lang niet de eersten de besten zijn. Aangrijpend van sobere dramatiek is de beschrijving van de boeren die bij elkaar komen om, ieder naar zijn aard, te berichten dat hun put is leeggeloopen; levendig ook is de strijd afgebeeld tusschen de behoudende en de
| |
| |
meer vooruitstrevende elementen in het dorp: het is alles van een goed verteller en opmerker.
De compositie is, naar mijn meening, het zwakke punt van het boek. Om de karakters der personen te belichten, gaat de schrijver teveel naar gebeurtenissen in het verleden terug, waardoor, in onze herinnering, de roman in een serie novellen uiteenvalt. Het was ook geen gemakkelijke opgave, de baragne als onderwerp te nemen en de handelingen der personen daarmee in voortdurend verband te brengen.
In Diego, een roman van denzelfden schrijver, in 1940 bij denzelfden uitgever verschenen, heeft de heer Landry minder hoog trachten te reiken en daardoor is, naar het mij voorkomt, zijn boek als kunstwerk gaver.
Het is de geschiedenis van een Spaanschen steenhouwer, Diego, die in het Zuiden van Frankrijk arbeidend, daar een vreedzaam bestaan lijdt, totdat allerlei dorpsintriges tegen den ‘vreemdeling’, hem ten onder doen gaan. Niet dat de bevolking werkelijk iets aan te merken had op den ijverigen, stillen werker die, door zijn langdurig verblijf in het dorpje, haast een landgenoot was geworden: ‘maar kinderen die een braadpan aan den staart van een hond vastmaken, hebben ook niets tegen dien hond’. Diego, de vakkundige arbeider, met zijn nadenkenden, philosofischen aard, zijn natuurlijke, onbewuste goedheid, zijn liefdevolle aandacht voor zijn werk, die in de rustige zekerheid van al zijn bewegingen tot uiting komt, is een type, zóó fijn en levendig van teekening, dat het niet licht in onze herinnering zal vervagen.
Op den achtergrond zien wij een merkwaardig Fransch bergdorp, gebouwd tegen de rotsen en nauwelijks ervan te onderscheiden. ‘Marbouzet, 174 inwoners en telefoon’, staat op den officieelen postgids vermeld; er is geen station en geen postkantoor. Naar het aantal huizen te oordeelen, lijkt het een groot dorp, maar vele zijn verlaten en te vervallen om zelfs voor schuren te kunnen dienen. Men breekt ze niet af, want zij zijn bruikbaar om er konijnen en pluimvee in te herbergen. De stilte in het dorp wordt slechts verbroken door het geklapwiek van gevogelte. Marbouzet ligt in een dorre streek, zonder beken, zonder iets dat stroomt of glinstert. Achter de gordijnen of de bijna gesloten
| |
| |
huizen, gluren onwelwillende oogen. Een grondeigenaar die zijn ouden dag onledig houdt met het hoeden van schapen, is waarnemend burgemeester van het gehucht. Niet zeer ijverig van aard, volgt hij de methode om, zoodra zich moeilijkheden in de gemeente voordoen, in de bergen te verdwijnen.
Als iemand die het leven in dit plaatsje en tevens alle bijzonderheden van het steenhouwersbedrijf, van nabij heeft leeren kennen, verhaalt de heer Landry, op zeer onderhoudende wijze en dikwijls met verholen humor, van het bestaan der dorpelingen, hun eigenaardige opvattingen, hun twisten en kuiperijen. Het staaltje dat hij geeft van de willekeurige rechtspraak in die streek, is op zichzelf een kostelijke satire.
Middenin onze belangstelling blijft steeds de figuur van Diego, den man voor wiens arbeidskracht geen moeilijkheden te groot zijn, die geen eerlijken vijand vreest, maar volkomen machteloos staat tegenover valschheid, onrecht en trouweloosheid, dingen waartegen hij zich niet weet te verweren, omdat hij ze niet begrijpt en ze alleen maar voelt als duistere machten die hem oneindig veel leed brengen.
Eigenlijk is er niets dan goeds van dit boek te zeggen. Men zou slechts kunnen opmerken dat - voornamelijk in de laatste bladzijden, als Diego, door achterklap, voor het eerst verneemt dat zijn overleden vrouw hem ontrouw is geweest, en hij daardoor zijn laatsten levensmoed verliest - de schrijver alles wat er in het langzaam denkend hoofd van zijn held omgaat, wat te wijdloopig analyseert.
Jammer dat, door een slordigheid, een aantal pagina's aan het eind van het boek over elkaar zijn gedrukt, zoodat men ze slechts met moeite ontcijferen kan. De bezitter van dezen eersten druk kan er zich mee troosten dat dit kenteeken de waarde van zijn exemplaar later zeer zal verhoogen!
C. Serrurier
|
|