De Gids. Jaargang 105
(1941)– [tijdschrift] Gids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 154]
| ||||||||||
Van ‘laissez faire’ naar staatscontrôle: Roosevelts pogingen tot hervorming van Amerika's economisch bestel‘At this time, when the capitalist system is called in question in all countries, the “New Deal” of President Roosevelt is of more than ordinary interest to those who believe that capitalism, like all human systems, is changing under the force of changing conditions and the deliberate purpose of man’. Het economisch leven van een volk, zijn volkshuishouding, kan op verschillende manieren zijn georganiseerd. De organisatie der volkshuishouding (het economisch systeem, de economische orde, de economische constitutie) kan varieeren van extreem individualisme tot extreem collectivisme, en tusschen deze twee uitersten zijn natuurlijk allerlei tusschenvormen, allerlei mengsels, waarin zoowel individualistische als collectivistische elementen voorkomen, bestaanbaar. Een voorbeeld van extreem collectivisme is de Russische volkshuishouding na ± 1930, toen de nog eenigszins individualistisch getinte N.E.P. (Nieuwe Economische Politiek) aan den kant was gezet en met groote energie werd gestreefd naar doorvoering van het communisme in onvervalschten vorm. Een voorbeeld van extreem individualisme is het ‘laissez faire’-stelsel, dat ontstond, ruw uitgedrukt, omstreeks 1800, bleef gelden gedurende de 19e eeuw, en na ± 1900 eerst langzaam, vervolgens in steeds sneller tempo werd uitgehold, en dat in het vorige decennium in verschillende landen (afgezien van Rusland) zelfs principiëel werd afgeschaft. Volgens het stelsel van ‘laissez faire’ beperkt de staat zich, wat het economisch leven betreft, tot de rol van ‘état gendarme’, | ||||||||||
[pagina 155]
| ||||||||||
van orde-handhaver. Hij laat den individuen de grootst mogelijke economische vrijheid - vrijheid van eigendom, van onderneming, van arbeid, van concurrentie, van contracteeren, van consumptie. Deze vrijheid, en meer in het bijzonder de vrijheid van eigendom, leidde tot concentratie van kapitaalbezit in particuliere handen, weshalve men - op het voetspoor van Marx - het ‘laissez faire’-stelsel in zijn moderne manifestatie ook is gaan noemen: het kapitalisme.
* * *
Het land, waar het stelsel van ‘laissez faire’ het langst in zuiveren vorm heeft bestaan, is waarschijnlijk de Vereenigde Staten van Amerika. Dit kan worden verklaard uit twee omstandigheden: uit het karakter van de bevolking en uit de economische mogelijkheden, die het land bood. Het karakter van de bevolking was, voorzoover het mogelijk is bij een zoo heterogene bevolking zulk een algemeene uitspraak te doen, zeer vrijheidlievend en wars van alles, dat op de persoonlijke vrijheid inbreuk maakte. Het stond nog altijd onder den invloed van den geest, die de immigranten van de 16e en 17e eeuw bezielde; de vrijheidsoorlog en de van vrijheidsbeginselen doortrokken constitutie van 1787 drukten nog steeds zijn stempel erop. De economische mogelijkheden, die het land bood, waren van dien aard, dat de staat ook werkelijk in economisch opzicht ieder ‘zijn gang kon laten gaan’. De bevolking was weinig dicht (zij is trouwens, in vergelijking met de meeste Europeesche landen, ook nu nog niet dicht). Wanneer er in het Oosten niet genoeg ruimte voor expansie meer was, trok men naar het Westen, waar ruimte in overvloed was. Men behoefde elkaar niet in den weg te loopen. Bovendien waren de natuurlijke hulpbronnen van het land zeer rijk, zoodat de welvaart zich snel kon ontwikkelen. Van armoede en werkloosheid had men weinig last; waar zij optraden, was particuliere hulp voldoende om den nood te lenigen. Slechts in twee belangrijke opzichten heeft de Amerikaansche regeering in het economisch leven ingegrepen: zij heeft maatregelen genomen ter bescherming van eigen landbouw en nijverheid tegen buitenlandsche concurrentie, en zij heeft de trustvorming bestreden. Het eerste beteekende echter geen inbreuk op de economische vrijheid in het land; en het tweede | ||||||||||
[pagina 156]
| ||||||||||
bestond meer in blaffen dan in bijten; de strijd tegen de trusts heeft niet bijzonder veel resultaat opgeleverd en wanneer zij resultaat opleverde, bleek dikwijls later, dat het een schijnresultaat was.
* * *
De Amerikanen hadden, tot 1929, geen reden om met het ‘laissez faire’-systeem ontevreden te zijn. Integendeel, zij zagen hun materieele welvaart steeds maar stijgen. In het decennium na 1918 was geen enkel volk ter wereld zoo welvarend als het volk der Vereenigde Staten. Geen wonder, dat men, over het algemeen, van staatsbemoeiing met het economisch leven niet wilde weten en dat het economisch individualisme tot dogma werd verheven. Men beschouwde het als het fundament eener ‘everlasting prosperity’. Maar een wreed spel heeft de geschiedenis met het Amerikaansche volk gespeeld. Van het hoogtepunt eener ongekende welvaart werd het neergestort in een afgrond van diepe ellende. De ‘everlasting prosperity’ veranderde onverhoeds in verarming en werkloosheid op een schaal, die volmaakt correspondeerde met de vroegere mate van welvaart. Het geloof in de heilzaamheid van het economisch individualisme werd bij velen aan het wankelen gebracht, want het ‘laissez faire’-systeem liet Amerika, voor het eerst, in den steek, het scheen niet meer te werken: de vrije individueele bedrijvigheid, die volgens de aanhangers van het stelsel tot een maximum van welvaart moest leiden, had niet alleen de crisis niet kunnen voorkomen, zij wist ook niet de depressie te overwinnen - integendeel, men scheen hoe langer hoe dieper in het moeras der depressie weg te zinken. De lezer meene niet, dat het bovenstaande den omkeer, die in 1929 intrad, te zeer dramatiseert. Die omkeer was een drama, een van de meest dramatische drama's, die zich in de economische geschiedenis hebben afgespeeld. Vóór den omkeer was de werkloosheid niet de moeite waard; in October 1929 kwam de krach, en in Januari 1930 waren er, volgens de meest betrouwbare schattingen, reeds meer dan 3 millioen werkloozen. In Maart 1933 was dit aantal gestegen tot 13½ millioenGa naar voetnoot1), zijnde, als men | ||||||||||
[pagina 157]
| ||||||||||
den landbouw, waarin weinig werkloosheid, maar wel veel armoede heerschte, niet meerekent, meer dan een derde deel van de totale tot werken in staat zijnde bevolking (dus één werklooze op elke drie menschen, die normaliter werk hadden moeten hebben). In 1930 en 1931 werden een kleine 5000 banken gesloten of door andere banken overgenomen. In Maart 1933 werd de bekende ‘bank holiday’ afgekondigd; een zeer euphemistische benaming voor het staken van de betalingen door alle banken in de Vereenigde Staten; zelfs de enorme New Yorksche banken van wereldreputatie konden niet meer aan hun verplichtingen voldoen. Dit zijn slechts een paar voorbeelden van den ernst van de depressie, waardoor de Vereenigde Staten werden geteisterd; voorbeelden echter, die de beeldspraak van ‘neerstorten in een afgrond’ voldoende rechtvaardigen.
* * *
Drieërlei reactie op de ineenstorting was denkbaar: men kon de depressie laten ‘uitzieken’, in het vertrouwen op de regenereerende werking van de ‘vrije krachten der maatschappij’, op de veerkracht van het particulier initiatief; men kon ook trachten de depressie te overwinnen door overheidsingrijpen, met de gedachte om na bereiking van dit doel weer terug te keeren tot het vroegere economische bestel; men kon ten slotte, op grond van de overweging, dat dit bestel blijk had gegeven van ernstige gebreken, trachten om zoowel de depressie te overwinnen als tegelijkertijd het economisch systeem te hervormen. De eerstgenoemde reactie was, in hoofdzaak, die van het Hoover-bewind, dat de teugels in handen had toen in October 1929 de crisis uitbrak. Het was de reactie van den ‘laissez faire’-geest. Maar zij had, zooals bekend, het tegendeel van succes. Aan zijn opvolger liet Hoover bij wijze van spreken een faillieten boedel na: zoo juist is reeds vermeld, welke astronomische hoogte het aantal werkloozen in Maart 1933 (op 4 Maart aanvaardde Roosevelt zijn ambt) had bereikt, en de ook reeds vermelde bank-krach speelde zich juist voor de ambtsaanvaarding af - in de morgenuren van den 4en Maart culmineerde zij in de sluiting van de groote New Yorksche banken, zoodat men wel kan zeggen, dat de | ||||||||||
[pagina 158]
| ||||||||||
ambtsaanvaarding, die te 12 ure geschiedde, plaats greep in de wellicht donkerste en meest dramatische oogenblikken, die de Amerikaansche economische geschiedenis heeft gekend. Het recept van laten uitzieken kwam voor Roosevelt natuurlijk niet in aanmerking, alleen reeds niet omdat hij tijdens den verkiezingsstrijd Hoover ook om zijn economische politiek had bestreden en dus door zijn houding in dien strijd genoodzaakt was om het zelf anders te doen. Het is bekend genoeg, dat Roosevelt den weg van het overheidsingrijpen insloeg. Hij had dit kunnen doen met het enkele doel de depressie te overwinnen. Maar - en dit is minder bekend en tenminste even belangrijk - zijn bedoelingen reikten verder: hij wilde óók het economische systeem van de V.S. wijzigen; zijn maatregelen hadden ten deele ook de strekking de economische constitutie van zijn land te veranderen. Het is duidelijk, dat dit aspect van Roosevelts maatregelen ook voor ons buitengewoon belangrijk en belangwekkend is, om de eenvoudige reden, dat de V.S. tot de allerbelangrijkste staten der wereld behooren. Gebeurtenissen, de grondslagen der samenleving rakende, die zich in zulk een staat voltrekken, zijn mijlpalen niet alleen in hun eigen geschiedenis, maar ook in de geschiedenis der wereld. Het is nu de bedoeling van dit artikel deze bij ons nog minder bekende zijde van Roosevelts maatregelen te belichten, de zijde dus, die de strekking heeft het ‘laissez faire’-systeem te vervangen door een nieuwe economische orde.
* * *
Dat Roosevelt inderdaad een principiëele verandering in de Amerikaansche maatschappij wilde brengen en dat het hem niet uitsluitend te doen was om herwinning van de verloren welvaart, blijkt reeds uit den naam, dien hij en de zijnen aan het complex van maatregelen, die na 4 Maart 1933 werden genomen, gaven: de ‘New Deal’, de nieuwe bedeeling. Het blijkt bovendien uit tal van uitlatingen van Roosevelt en zijn naaste medewerkers. In ‘Looking Forward’ (een boek, verschenen in het jaar van zijn ambtsaanvaarding) sprak hij van ‘the development of an economic constitutional order’ (impliceerend dat tot nog toe zulk een ‘constitutional order’ niet had bestaan, een veronderstelling, waartegen | ||||||||||
[pagina 159]
| ||||||||||
wel iets zou zijn in te brengen). ‘Business must think less of its own profit and more of the national function it performs’, lezen we op een andere plaats, en we worden hierbij sterk herinnerd aan andere maatschappij-hervormers; de eigendom, aldus zeggen b.v. zij, die een corporatieve maatschappij willen opbouwen, moet worden beschouwd als een ‘sociale functie’, niet uitsluitend als middel om eigen belangen te bevorderen. Zijn medewerker Tugwell, een der voornaamste auctores intellectuales van de New Deal, spreekt van ‘industrial discipline’ en ‘social management’.
* * *
Het wordt, na deze lange inleiding, tijd, dat wij ons gaan bezig houden met de concrete maatregelen, waaruit Roosevelts bedoeling om de economische orde te hervormen naar voren komt. Hiertoe behoeven wij niet alle maatregelen van economischen aard, die onder Roosevelts bewind tot stand zijn gekomen, de revue te laten passeeren, want een deel hiervan heeft slechts beteekenis als middel tot bestrijding van de depressie, voorbijgaande beteekenis dus. Maar een ander deel, hoewel tevens bestrijding der depressie ten doel hebbende, heeft blijvende en hervormende beteekenis, en het is dit deel, waarvan hierna nu een kort overzicht zal worden gegeven. 1. De meest verstrekkende maatregel, en die waaruit het doel ‘development of an economic constitutional order’ ook het duidelijkst blijkt, is de bekende National Industrial Recovery Act (N.I.R.A.). ‘It is hereby declared to be the policy of congress’, aldus de considerans van deze wet, ‘to remove obstructions to the free flow of interstate and foreign commerce which tend to diminish the amount thereof; and to provide for the general welfare by promoting the organisation of industry for the purpose of co-operative action among trade groups; to induce and maintain united action of labor and management under adequate governmental sanctions and supervision, to eliminate unfair competitive practices, to promote the fullest possible utilization of the present productive capacity of industries, to avoid undue restriction of production (except as may be temporalily | ||||||||||
[pagina 160]
| ||||||||||
required), to increase the consumption of industrial and agricultural products by increasing purchasing power, to reduce and relieve unemployment, to improve standards of labour, and otherwise to rehabilitate industry and to conserve natural resources.’ In het bijzonder de gespatiëerde zinsneden doen duidelijk uitkomen, dat de bedoeling van de N.I.R.A. verder reikte dan crisisbestrijding, dat zij een aantasting van het ‘laissez faire’-stelsel beteekende, dat hier sprake was van instelling van ‘industrial discipline’ en ‘social management’. Hoe belangrijk de N.I.R.A. ook is als symptoom van de bedoeling van de New Deal, we kunnen er verder kort over zijn, want slechts een kortstondig leven is haar beschoren geweest. In 1935 is zij door het Hoogste Gerechtshof in strijd met de grondwet en nietig verklaardGa naar voetnoot1). Toch is het de moeite waard althans iets ervan te weten, omdat zij, of liever haar uitvoering, een indruk geeft van de gebreken die men in het ‘laissez-faire’ systeem had meenen op te merken, en omdat zij een merkwaardige overeenkomst vertoont met het streven naar bedrijfsorganisaties en z.g. corporaties, dat zich in verscheidene andere landen heeft gemanifesteerd. Volgens de N.I.R.A. dan konden de verschillende bedrijfstakken worden geregeld door ‘codes’, verordeningen, tot stand gekomen door onderling overleg tusschen organisaties van werkgevers in den bedrijfstak, waarvoor zij zouden gelden, en de regeering, waarbij het natuurlijk de taak van de regeering was ervoor te zorgen, dat ook de belangen van de arbeiders en de consumenten werden behartigd. Verreweg het grootste deel van de industrie werd onder zulke ‘codes’ gebracht; in totaal kwamen | ||||||||||
[pagina 161]
| ||||||||||
er 546 ‘codes’ tot stand (aangevuld door 156 supplementaire ‘codes’ en ongeveer 11.000 administratieve uitvoeringsordonnanties!) Het doel der ‘codes’ was in de eerste plaats reguleering van de concurrentie. De vrije concurrentie nl. had aanleiding gegeven tot misstanden en verkeerde praktijken. Zij ontaardde soms in ‘cutthroat competition’, concurrentiestrijd, waarin de een den ander tracht ‘den hals af te snijden’; zulk een ‘cutthroat competition’ is natuurlijk in het bijzonder af te keuren in die gevallen, waarin de strijd ging tusschen deelnemers van ongelijke sterkte; de economisch zwakken moesten het dan afleggen, hetgeen met veel persoonlijke ellende gepaard ging en sociaal ongewenscht was. De vrije concurrentie werd voorts in de praktijk dikwijls unfaire concurrentie; unfair echter zonder direkt met de wet in strijd te zijn. De een trachtte b.v. den ander te overtroeven door langere betalingstermijnen toe te staan; òf door een daverende advertentiecampagne op touw te zetten, die het publiek onder de suggestie bracht, dat het product van de adverteerende firma veel beter was dan dat van de concurrenten; of door detaillisten door economischen druk te dwingen niets meer van concurrenten af te nemen. Er zijn tal van vormen van zulk een unfaire concurrentie, die de gelijkheid, welke althans tot op zekere hoogte door een stelsel van vrijheid wordt verondersteld en vereischt, illusoir maken; in den economischen wedstrijd, die de vrije concurrentie behoort te zijn, tracht de een zich als het ware door allerlei trucjes een ongeoorloofden voorsprong op den ander te behalen, waardoor aan de gelijkheid van condities, die aan elken wedstrijd ten grondslag behoort te liggen, afbreuk wordt gedaan. De ‘codes’ trachtten zulke misstanden en uitwassen af te snijden. Daartoe werden erin opgenomen allerlei regels, waaraan de concurrentie zou zijn onderworpen. Er werden b.v. regels vastgesteld tegen ‘destructive price cutting’, tegen verkoop van ‘loss leaders’ (verkoop van een artikel beneden kostprijs om klanten voor andere artikelen aan te trekken), tegen bepaalde wijzen van adverteeren, tegen het gebruik van bons, premies, e.d. Maar de ‘codes’ hadden nog een ander doel: het vereenigen van ondernemers en arbeiders in afzonderlijke organisaties, om te komen tot vaststelling van loonen bij collectief arbeidscontract. Met de organisatie van de Amerikaansche arbeiders was het, | ||||||||||
[pagina 162]
| ||||||||||
uitzonderingen daargelaten, tot nog toe niet al te best gesteld geweest; veel arbeiders waren ongeorganiseerd of georganiseerd in zwakke vereenigingen; dus was de positie van veel arbeiders tegenover de ondernemers alles behalve sterk. Hieruit vloeiden sociaal ongewenschte toestanden voort, zooals lange arbeidsduur, lage loonen, arbeid door te jeugdige personen (de V.S. hadden nog bijna geen sociale wetgeving zooals de landen van West-Europa!) De ‘codes’ moesten derhalve, volgens de N.I.R.A., de bepaling bevatten, ‘that employers shall have the right to organise and bargain collectively through representatives of their own choosing, and shall be free from the interference, restraint or coercion of employees of labour, or their agents....’ Het codesysteem trachtte dus het ontstaan van krachtige vakvereenigingen van arbeiders te bevorderen. Anderzijds veronderstelde het het bestaan van vereenigingen van ondernemers in de verschillende bedrijfstakken, want de ‘codes’ moesten door zulke vereenigingen worden voorgesteld en samen met de regeering worden uitgewerkt, terwijl zij ook een rol hadden te vervullen bij de uitvoering ervan. Doet dit systeem niet sterk denken aan het z.g. corporatieve stelsel? Dit stelsel houdt in, dat de verschillende bedrijfstakken worden geregeld door daarvoor geldende bedrijfsverordeningen, die ten doel hebben het afsnijden van uitwassen der vrije concurrentie, rechtvaardig loon, rechtvaardige prijs e.d., terwijl in elken grooten bedrijfstak vereenigingen van ondernemers en arbeiders bestaan, die collectieve arbeidscontracten afsluiten en onder contrôle van de regeering de bedrijfsverordeningen uitvoeren. Deze overeenkomst (de verschillen laten wij kortheidshalve buiten beschouwing) met het corporatieve stelsel, óók een stelsel dat een principieele afzwenking van den ‘laissez faire’-weg beteekent, bewijst duidelijk, dat Roosevelt met het code-systeem inderdaad naar een nieuwe economische orde streefde. 2. Maar wanneer de N.I.R.A. en het code-systeem de eenige resultaten van dit streven waren geweest, zou dit artikel - hoe interessant het experiment in verschillende opzichten ook is geweest - ongeschreven hebben kunnen blijven. Roosevelt heeft echter nog andere blijvende wijzigingen in het economisch bestel der V.S. tot stand gebracht, wijzigingen, die elk op zich zelf niet van zulk een principieele beteekenis zijn als de N.I.R.A., maar | ||||||||||
[pagina 163]
| ||||||||||
die te zamen toch een zoo groote verandering in Amerika's volkshuishouding brengen, dat men den indruk krijgt: hier is een principiëele verandering ingetreden, hier heeft het ‘laissez faire’ stelsel plaats gemaakt voor een nieuwe bedeeling, waarin het economische leven over een breed front onder contrôle of onder de hoede der regeering wordt gesteld. In de eerste plaats mag van deze blijvende maatregelen wel worden genoemd de vérgaande versterking van den invloed der regeering op het bankwezen. Deze geschiedde op twee manieren. In de eerste plaats kwam een omvangrijk staatsbankwezen tot stand. De bekendste staatsbank is de Reconstruction Finance Company (R.F.C.); deze was wel is waar reeds gesticht door Hoover, maar zuiver als noodinstelling. Onder Roosevelt werd haar werkkring zeer sterk uitgebreid (tot Sept. 1938 had zij in totaal reeds bijna $ 10 milliard aan credieten verleend!). Van niet minder groot belang is de door Roosevelt zelf gestichte ‘Farm Credit Administration’, een groot complex van banken ten behoeve van den landbouw, waardoor vrijwel de geheele credietvoorziening van den landbouw in handen van den staat kwam. In de tweede plaats bracht Roosevelt het overige, particuliere bankwezen indirekt onder contrôle van de regeering door aan de regeering een overheerschenden invloed in den Federal Reserve Board, het bestuur van de Federal Reserve Banks, te geven. De twaalf Federal Reserve Banks zijn de circulatiebanken der V.S.. Een circulatiebank kan dikwijls reeds op grond van haar functie van ‘bankers' bank’ een zekeren invloed uitoefenen op de gestie der particuliere banken; de invloed, dien de Federal Reserve Board konden uitoefenen, werd echter nog versterkt door bepaalde voorschriften van de Banking Act van 1935. Het bankwezen neemt in het economisch leven een belangrijke positie, soms zelfs een sleutelpositie in. Door den staat te maken tot waarschijnlijk den grootsten bankier van het geheele land en door aan de regeering invloed te geven op de leiding der Federal Reserve Banks (het is misschien niet te sterk uitgedrukt, als we zeggen, dat deze praktisch staatsbanken werden), bracht Roosevelt dus een zeer sterk element van staatsleiding in de volkshuishouding der V.S. 3. Vergrooting van den direkten of indirekten regeeringsin- | ||||||||||
[pagina 164]
| ||||||||||
vloed op het bankwezen was niet de eenige afwijking van het ‘laissez faire’-systeem, die op het gebied van het credietwezen plaats greep. Zij werd geflankeerd door verschillende maatregelen, die een eind maakten aan tot nog toe bestaande vrijheden in bank- en beurswezen, door verboden en geboden, die ten doel hadden misstanden tegen te gaan en het publiek tegen onjuiste praktijken te beschermen. Zoo werd bij de Banking Act van 1933 aan de banken voorgeschreven de deposito's te verzekeren bij een staatsverzekering-maatschappij, de Federal Deposit Insurance Corporation (het doel hiervan was niet alleen bescherming van het publiek tegen verliezen op deposito's door insolventie van banken, maar ook herstel van het door de bankiers geschokte vertrouwen). De Securities Act van 1933 legde op emittenten van nieuwe fondsen een vergaande aansprakelijkheid tegenover het publiek voor onware of onvolledige mededeelingen bij de emissie; vóór 1933 had men ook in dit opzicht het principe ‘vrijheid blijheid’ gehuldigd, met het treurige gevolg echter, dat het publiek er wel eens in vloog en later alles behalve blij was met de fondsen, die het in de maag geduwd had gekregen. De Securities Exchange Act (1934) stelde alle effectenbeurzen in de V.S. onder contrôle van een officieele ‘Securities Exchange Commission’; deze commissie vaardigt regels betreffende beurshandel en speculatie uit, welker doel is bestrijding van misstanden en uitwassen op dit gebied Ten slotte moet in dit verband worden vermeld het verbod, vervat in de Banking Act, aan banken om zich in effectentransacties te steken. Eigenlijk was dit geen nieuw verbod, maar vroeger was het zoo slap geformuleerd, dat de banken het gemakkelijk konden overtreden door middel van dochtermaatschappijen (‘Security Affiliates’) en vroegere regeeringen hadden tegen deze overtreding de ‘laissez faire’-houding aangenomen. Het gevolg was, dat verschillende banken via hun ‘Security Affiliates’ lustig hadden gespeculeerd, waaruit niet alleen een verergering van de beurshausse en de beursdébacle, maar ook menige bankkrach was voortgevloeid. Zoo op het eerste gezicht schijnen deze maatregelen niet van verstrekkende beteekenis. Maar wanneer men bedenkt, dat het in Wall Street, de New Yorksche effectenbeurs, was, dat de crisis | ||||||||||
[pagina 165]
| ||||||||||
in 1929 met daverend geweld uitbrak, nadat zij ook in Wall Street was voorbereid door een zóó wilde speculatiegolf, dat een ernstige terugslag moést komen, krijgt men toch wel een anderen indruk van het belang ervan. Al grijpen zij in op kleine onderdeelen van het economisch leven, deze onderdeelen zijn van zoo groote beteekenis, dat ook het ingrijpen van groote beteekenis is en wel degelijk als symptoom van het einde van het ‘laissez faire’-systeem kan worden beschouwd. 4. Roosevelt wilde de V.S. uit de depressie optrekken. Op zich zelf beteekent dit nog niet, dat hij den weg van ‘laissez faire’ wilde verlaten. Maar hij wilde zijn volk voorgoed van het euvel der excessieve conjunctuurfluctuaties, van wilde hausse en diepe depressie, verlossen. Hij stelde zich als ideaal - typisch Amerikaansch ideaal - het Amerikaansche volk te maken tot ‘eighty billion dollar nation’ - een volk met een jaarlijksch nationaal inkomen van tachtig milliard dollar (in het Amerikaansch-Engelsch beteekent ‘billion’ niet billioen, maar milliard). Hij streefde niet alleen naar het bereiken van een nationaal inkomen van die hoogte (in de depressie was het vrij wat lager), maar hij wilde het ook op die hoogte als het ware normaliseeren. Daartoe moest niet alleen dienen de versterking van den invloed van de regeering op de Federal Reserve Banks en van deze op de particuliere banken, maar ook en vooral de Public Works Administration. Deze, oorspronkelijk alleen bedoeld als instelling om zoo snel mogelijk de werkloosheid op te heffen (vergelijk het Nederlandsche Werkfonds), kreeg later een ander karakter. De bedoeling kwam naar voren de P.W.A. te maken tot een permanent instituut tot bestrijding der conjunctuurschommelingen. Haar werkzaamheid zou moeten zijn gebaseerd op de ‘theory of compensatory action’ - de theorie van de compenseerende actie (van den staat), welke theorie inhoudt, dat de staat, wanneer het bedrijfsleven tengevolge van een crisis onvoldoende opdrachten van particulieren krijgt, dit gebrek aan opdrachten compenseert door groote staatsopdrachten uit te deelen; is er een hausse, dan wordt deze door den staat geremd door groote zuinigheid met staatsopdrachten. Van welk een belang de P.W.A. kan zijn, toonen de volgende cijfers: midden 1934 waren 630.000 man bezig aan werken, die uit P.W.A.-opdrachten voortvloeiden; de totale kosten der door | ||||||||||
[pagina 166]
| ||||||||||
haar gefinancierde projecten beliepen tot het begin van het zesde boekjaar ± $ 4½ milliard. 5. De ‘normalisatie’ van het volksinkomen op $ 80 milliard brengt ons van zelf op een ander streven naar normalisatie, op het doel van de ‘ever normal granary’, dat de regeering zich in 1938 begon te stellen. De V.S. moesten beschikken over een ‘steeds normale graanschuur’, d.w.z. een voorraad landbouwproducten, die in overeenstemming is en blijft met de normale behoeften. In vette jaren moest dus gereserveerd worden voor de magere; in de magere jaren konden de reserves dan worden opgebruikt. De landbouwproductie moest zooveel mogelijk worden aangepast aan het verbruik; dit beteekende voorloopig beperking van de productie (een beperking, waarmede men trouwens reeds vóór 1938 was begonnen). Een en ander werd geregeld bij de Agricultural Adjustment Act van 1938 (welke een wet van denzelfden naam van 1933 verving). Het streven naar een ‘ever normal granary’ had nog verder strekkende beteekenis dan de beteekenis van regelmatige voorziening in de behoefte aan landbouwproducten. Ook een zekere stabiliteit in de prijzen der landbouwproducten moest erdoor worden bereikt. Landbouwproducten zijn, gelijk andere grondstoffen, onder het ‘laissez faire’-stelsel onderhevig aan sterke prijsschommelingen, welke storende invloeden uitoefenen op den gang van het economisch leven (gezwegen nog van de persoonlijke ellende, welke zij aan producenten kunnen berokkenen). Door de normalisatie van productie en afzet wilde men deze ongewenschte prijsfluctuaties tegengaan. Maar niet alleen stabiliteit, zonder meer, van de prijzen der landbouwproducten was het doel der regeering, het was een bepaalde stabiliteit, nl. een stabiliteit op loonend niveau, op zoodanig niveau, dat de boer van de opbrengst kon leven (waaraan het tijdens de depressie ernstig gemankeerd had). Nog nauwkeuriger uitgedrukt: men wilde door reguleering van productie en afzet bereiken ‘parity prices’: prijzen der landbouwproducten, die in juiste verhouding staan tot de prijzen, die de farmer voor hetgeen hij voor zijn bedrijf en huishouding noodig heeft, moet betalen; men streefde dus naar een zekere pariteit tusschen de prijzen, die de boer ontving, en die, welke hij moest betalen. | ||||||||||
[pagina 167]
| ||||||||||
Dat de A.A.A. een vergaand element van staatsleiding in den agrarischen sector van het economisch leven bracht, en dat zij, wat dezen sector betreft, een principiëele breuk met het ‘laissez faire’-systeem beteekende, behoeft geen verder betoogGa naar voetnoot1). 6. Roosevelts streven om aan de boeren een beter bestaan te geven moet worden gezien in het breedere kader van zijn politiek om den middenstand (dit begrip opgevat in ruimen zin, niet alleen als handeldrijvende, maar ook als produceerende middenstand) een betere plaats in de maatschappij te geven; deze politiek stond op haar beurt weer in verband met Roosevelts vrees, dat, wanneer het verpauperiseeringsproces, waaraan ‘de kleine zelfstandigen’ tijdens de depressie waren onderworpen, ongestoord voortgang kon vinden, het communisme in de V.S. een vruchtbaren voedingsbodem zou vinden. Een andere uiting van de politiek tot bescherming van de kleine zelfstandigen was de strijd, die Roosevelt weer aanbond tegen het groote kapitaal, in den vorm van het z.g. ‘trust busting’ (het ‘opblazen’ van trusts), een sport, waaraan ook reeds zijn oom ‘Teddy’ Roosevelt zijn hart had verpand. De beteekenis van dit ‘trust busting’ moet echter niet worden overdreven; ook onder Franklin D. was het meer blaffen dan bijten. Van meer beteekenis was een wet, in 1936 tot stand gekomen (de Robinson-Patman Act), welke de strekking heeft de ‘grooten’ te verhinderen de ‘kleinen’ weg te concurreeren door methoden, welke de laatsten zich niet kunnen permitteeren. Zij tracht dus de concurrentie, in plaats van haar over te laten aan het ‘laissez faire’, in goede banen te leiden (wat goede banen zijn, beslist de regeering, rekening houdend met de algemeene doeleinden der staatspolitiek, in casu het doel: voorkoming van het post vatten van het communisme). 7. Roosevelt ging enkele enorme hydro-electrische centrales oprichten. Beroemd is de Grand Boulder Dam, welke dient voor de opwekking van energie voor een groot deel van | ||||||||||
[pagina 168]
| ||||||||||
Californië. Niet minder bekend is de Tennessee Valley Authority, een afzonderlijke publiekrechtelijke rechtspersoon, die het dal van de Tennessee en omliggende gebieden (in totaal bijna even groot als geheel Engeland) van electrische kracht voorziet of zal voorzien. Bij de oprichting van deze electrische centrales zat tweeërlei bedoeling voor: ‘het eerste doel’, om de woorden van een directeur van de Tennessee Valley Authority te citeeren, ‘is doeltreffende bescherming van het publieke belang door in overheidsondernemingen tot productie van electrische energie een maatstaf voor de kosten dezer productie te krijgen; het tweede doel van deze nieuwe nationale politiek is het gebruik van electriciteit in de woningen, de boerderijen en de fabrieken van de V.S. in sterke mate te vermeerderen, het is, in het kort, een geëlectrificeerd Amerika’. Wat het eerste doel betreft, tot recht begrip hiervan moet nog worden opgemerkt, dat de regeering een maatstaf voor de kosten van de opwekking en distributie van electrische energie wilde hebben om de prijspolitiek van de openbare nutsbedrijven te kunnen controleeren en beïnvloeden. Deze bedrijven, die in de V.S. vrijwel overal in handen van particuliere maatschappijen zijn, werden er nl. door de regeering van verdacht, dat zij van het monopolie, dat zij genoten, misbruik maakten en het publiek te veel lieten betalen. De staatscentrales moesten de regeering nu in staat stellen proefondervindelijk uit te maken voor welken prijs electriciteit kon worden geleverd. Bovendien konden de staatscentrales in hun werkgebied daadwerkelijk met de particuliere maatschappijen concurreeren. De particuliere maatschappijen zagen zich natuurlijk ernstig in hun belangen bedreigd, maar de regeering hield hiermede geen rekening. ‘Het belang van het publiek in het grootst mogelijke gebruik van electriciteit heeft den voorrang boven elk particulier belang. Waar particulier belang en openbaar belang met elkaar in botsing komen, moet het laatste den doorslag geven’ - aldus een verklaring van de leiding der Tennessee Valley Authority, typisch voor den geest der nieuwe bedeeling. 7. Last but not least moeten Roosevelts sociale wetgeving en werkloozenzorg worden genoemd. Misschien vraagt de lezer zich af, of deze nu zoo iets bijzonders zijn, dat zij afzonderlijke vermelding verdienen als een afwijking van het ‘laissez | ||||||||||
[pagina 169]
| ||||||||||
faire’-principe; wij, Nederlanders, kennen de sociale wetgeving en werkloozenzorg immers reeds lang en er is niemand meer, die er iets bijzonders in ziet! Maar als men even nadenkt, is het toch duidelijk, dat sociale maatregelen wel degelijk een afwijking, en een belangrijke afwijking van het ‘laissez faire’-systeem beteekenen. De overheid, die sociale maatregelen neemt, die dwangverzekeringen voor de arbeiders invoert, die de werktijden aan zekere maxima bindt, die werkloozen ondersteunt of aan werk helpt, heeft zeer zeker op een breed terrein van het economisch leven de gedragslijn van ‘laissez faire’, van het economisch leven geheel aan zich zelf over te laten, vaarwel gezegd en vervangen door binding en zorg vanwege den staat. Dat wij sociale maatregelen als een vanzelfsprekendheid beschouwen, doet hieraan niets af. Voor de V.S. waren zij geen vanzelfsprekendheid. Voor 1933 bestond er - het klinkt ons vreemd in de ooren - vrijwel niets op het gebied van sociale maatregelen. De werkloozenzorg was overgelaten, gelijk passend was in het ‘laissez faire’-systeem, aan de particuliere liefdadigheid. Er was een verplichte ongevallenverzekering, maar verzekering tegen ziekte en ouderdom ontbraken, evenals bepalingen omtrent den maximum-werktijd. Op het gebied van wat wij noemen: Maatschappelijk Hulpbetoon bestonden er alleen, in sommige staten, een paar brokken van de Poor Law van Koningin Elizabeth, die naar de nieuwe wereld waren overgeplant. Deze negatieve houding van den staat tegenover de nooden en behoeften der arbeidersbevolking werd door Roosevelt grondig gewijzigd. Talrijk zijn de maatregelen, die hij trof tot bestrijding der werkloosheid. Zijn geheele programma van bestrijding der depressie was uiteraard tegelijk een programma tot bestrijding der werkloosheid. Wij maakten reeds kennis met de Public Works Administration. Zij was vooraf gegaan door de Civil Works Administration, die, onder leiding van Mr. Harry Hopkins, aan millioenen werk gegeven heeft (in Januari 1934, het hoogtepunt, had zij ruim 4 millioen man te werk gesteld). Een instelling van blijvenden aard is het Civilian Conservation Corps, een soort arbeidsdienst, maar geheel vrijwillig, die enkele honderdduizenden jonge mannen aan het werk placht te houden. Een federale arbeidsbemiddeling (Federal Employment Service) | ||||||||||
[pagina 170]
| ||||||||||
werd opgericht. Honderde millioenen dollars werden uitgegeven als werkloozenuitkeering. Werkloosheidsbestrijding en werkloozenzorg schijnen voorgoed als functie van den staat te zijn erkend. Een omvangrijk systeem van sociale verzekering werd ingesteld door de Social Security Act (1935).
* * *
De rij van maatregelen, die wij hierboven de revue hebben laten passeeren, is niet volledig. Zij is echter reeds lang genoeg. Bovendien is zij ietwat bont en verwarrend. Het is dus gewenscht, dat wij, aan het einde ervan gekomen, haar nog eens even trachten te overzien en een totaal-indruk probeeren te krijgen. Dan zien wij, dat het Roosevelt-régime onder contrôle van den staat heeft gesteld het bankwezen en de effectenbeurzen; dat het den gang van het economisch leven van het land wil normaliseeren en de conjunctuurfluctuaties wil verminderen; dat het de agrarische productie wil normaliseeren en de boeren een redelijke mate van bestaanszekerheid wil geven; dat het de kleine zelfstandigen in den concurrentiestrijd met de grooten en machtigen de hand boven het hoofd wil houden; dat het de electrificatie van het land wil bewerken en de prijspolitiek der openbare nutsbedrijven wil controleeren; dat het de werkloozen onder de hoede van den staat heeft gebracht en de werkloosheidsbestrijding tot tak van staatszorg heeft gemaakt; en dat het de arbeiders onder de hoede van sociale verzekeringen heeft gesteld. Wanneer wij dit alles met elkaar in verband zien, dan komen wij toch zeker tot de conclusie: wij hebben het einde van het ‘laissez faire’-systeem in de V.S. gezien; een nieuwe bedeeling is gekomen, een nieuwe economische constitutie is groeiende, waarbij aan den staat een zeer belangrijke functie is toebedeeld. Zonder twijfel heeft de oorlog deze constitutie weer gewijzigd. Maar het ontstaan eener oorlogseconomie beteekent niet het verdwijnen van de New Deal. Niet alleen omdat het grootste deel van de New Deal zeer wel in de oorlogseconomie kan blijven voortbestaan, maar ook omdat de oorlogseconomie een verschijnsel van voorbijgaanden aard is. Na het einde van den oorlog zal de New Deal waarschijnlijk wel weer het economisch leven van de V.S. gaan beheerschen. Het is mogelijk, dat zij wijzigingen, | ||||||||||
[pagina 171]
| ||||||||||
misschien zelfs belangrijke wijzigingen, zal ondergaan, want een groote oorlog laat diepe sporen na; het is zelfs mogelijk, dat haar naam geheel in onbruik zal raken, maar wat ónmogelijk schijnt, is een terugkeer, in afzienbare toekomst, van de V.S. naar de economische orde, die zij onder leiding van Roosevelt hebben verlaten. In zoover heeft de New Deal zeer zeker blijvende en verstrekkende beteekenis.
C. Weststrate
Noot. Bedoeling van dit opstel is slechts de New Deal te beschouwen in haar beteekenis van verandering der economische orde in de V.S. Daarom vindt men er geen beoordeeling van de New Deal in op haar economische en politieke mérites. Hierover is zoo veel te zeggen, dat er zeker een boekdeel mee kan worden gevuld. De lezer, die zich ervoor interesseert, kan de volgende litteratuur raadplegen: Praeadviezen 1941 voor de Vereeniging voor Staathuishoudkunde en Statistiek over de vraag: Welke beteekenis dient te worden toegekend aan de in de jaren 1933-1939 in de V.S. van Amerika getroffen overheidsmaatregelen op economisch en sociaal gebied? (deze praeadviezen konden voor het schrijven van bovenstaand artikel niet worden geraadpleegd, daar zij tijdens het schrijven ervan nog niet verschenen waren).
|
|