De Gids. Jaargang 105(1941)– [tijdschrift] Gids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 1] [p. 1] [Vierde deel] Verzen De vlinder De vlinder kwam van perk tot perk gevlogen, tot rustend hij de wieken opensloeg, daar lag op 't blauw, in schemerende bogen, de sterrenhemel die hij pralend droeg. Op gronden van azuur stond uitgeschreven der sterren stand in fijne stippeling, - en rond die diepten was een zoom gedreven van zwart, waarin de blik besterven ging. Ik sprak, over dit hemelveld gebogen: ‘doet gij mij zóó den diepsten zin verstaan?’ Een stem: ‘verstond gij reeds uw eigen oogen waarin dit alles mag gespiegeld staan?’ [pagina 2] [p. 2] Het zoldervenster Wij stonden voor het zoldervenster saam, - daarbuiten heerschten zon en wind en regen in vlagen blinkende elkander tegen - de spitse droppels sloegen aan het raam. En toen - voorbij de hemel op ons aan kwam recht een vlucht van wilde ganzen streven - het licht lag telkens op hun vleugels even om dan in donkerte weer om te slaan. Het schreeuwen was vlakbij - het klein vertrek scheen plots'ling door het voorjaar ingenomen, zoo onverwacht en stormende gekomen en groeiende in het woordeloos gesprek dat aanving: alles wat zich nieuw bezint na donk're maanden, afweer en verlangen dooreengemengeld; wereld ingevangen door 't raam, de wanden en het dakgebint. Ida G.M. Gerhardt Vorige Volgende