Bibliographie
W.H. Schukking, De oude vestingwerken van Nederland. Heemschut-serie. Deel 3. - Allert de Lange, Amsterdam, 1941.
In het vorige nummer werd hier de aandacht gevestigd op de verschijning van de Heemschut-serie en werd een beknopt overzicht van de eerste drie verschenen deeltjes gegeven. Intusschen heeft een vierde (in de reeks Nr. 3) het licht gezien, dat èn door de belangrijkheid van het onderwerp èn door de uitmuntende wijze van behandeling de serie op wel zeer gelukkige wijze voortzet: de luitenant-kolonel der genie W.H. Schukking behandelt er onze oude vestingwerken in en weet voor dit zonder deskundige voorlichting moeilijk toegankelijke onderwerp belangstelling op te wekken op een wijze, die men zonder voorbehoud moet bewonderen.
Beseffende, dat de gemiddelde lezer op het gebied van de duurzame versterkingskunst volslagen leek is, stond hij voor de moeilijke taak, hem, zonder in leerboekstijl te vervallen en zonder het beknopte bestek te overschrijden, de noodzakelijkste grondbegrippen bij te brengen. Hij heeft dit taak op origineele wijze vervuld: in een historisch overzicht van de ontwikkeling van den vestingbouw nam hij enkele tracé- en profielteekeningen op en zette er de namen der onderdeelen bij, aan den lezer overlatende, hieruit wijs te worden. Dat lijkt eerst een vreemde methode; het is ook wel wat moeilijk, maar wie wil komt er achter, al zal hij niet nalaten op te merken, dat nummering in overzicht en figuur bij fig. 4 niet overbodig ware geweest.
De schrijver wijdt in zijn overzicht in het bijzonder aandacht aan Nederlanders, die tot de ontwikkeling van de vestingbouwkunde hebben bijgedragen: Simon Stevin blijkt ook op dit gebied uitmuntend te zijn (èn onbekend: gangbare Nederlandsche leerboeken der vestingbouwkunde noemen zijn naam nergens); men vindt verder Adriaen Anthonisz. en zijn zoon Adriaen (beter bekend onder den naam Metius) vermeld; verder worden de verdiensten van den nog weinig bekenden Henrick Ruse en die van Menno van Coehoorn geschetst.
In het tweede hoofdstuk verlevendigt de schrijver de reeds gewekte belangstelling nog door op heldere en onderhoudende wijze te vertellen van de functie, die verschillende vestingen in de geschiedenis van ons land hebben vervuld: hij beschrijft het beleg van Alkmaar (1573), van Steenwijk (1592), van Hulst (1645), alsmede de verdediging en herovering van Namen (1692 en 1695).
In hoofdstuk III volgt de conclusie: in de negentiende eeuw moge men op grond van gemis aan historischen zin en onjuiste opvattingen over de cultureele beteekenis van natuur- en stadsschoon de niet meer