| |
| |
| |
Halte Noordstad
Tooneelspel in twee bedrijven
TWeede bedrijf
(Slot)
U bent bleeker en magerder dan vroeger.... er is iets dat u hindert.... en ik begrijp het wel: deze heele omgeving deugt niet voor u.... u kwijnt hier weg.
Dat mag u niet zeggen, dat zou ondankbaar klinken.
U met uw ontwikkeling en met alles.... u staat hier toch ver boven.
Ik heb alles aan mijn ouders te danken.... Licht dat ik ze nu ook help.
Ja, maar u helpt uzelf den put in, juffrouw Marietje, en dan helpt u hen óók niet.
Niemand ziet er iederen dag op zijn voordeeligst uit.
Nee, maar dat is het hier niet.... Ik heb een paar oogen in mijn hoofd, ik gebruik mijn verstand, ik heb toch ook mijn gevoel, al ben ik dan een zakenman, en ik zeg: deze omgeving deugt niet, u moet weg.
Uw pleegouders zijn goede menschen, maar zooals menschen zonder kinderen dat worden.... ik begrijp het heel goed.... die worden stil.
Daar weet u toch niks van?
Ik begrijp het.... u bent hier bij menschen die zoo in hun dagelijksch leven en in hun omgang met elkaar te stil zijn, te gedrukt.
Dat mag u niet zeggen, dat verbied ik u.
| |
| |
Waarom? Ik miszeg toch niets? Uw pleegmoeder die wie weet hoeveel jaren ouder is dan uw pleegvader, dat is toch eigenlijk geen passend paar....
Stil, meneer Warmolts, u maakt me boos.
Ik bedoel: niet passend voor u, niet wat je noemt een gewóón paar.... en dan komt erbij.... u zei het daarnet zelf, ik sprak er over heen, maar ik heb het toch gehoord, ....dan komt er de slechte gang van zaken bij, wat u u niet te verwijten hebt, maar wat toch óók drukt.
Dat het niet zoo best gaat geef ik toe.... het ligt aan den tijd.
Het ligt aan den tijd, zeker, zeker, maar het ligt ook aan andere dingen....
(kijkt rond).
Zóó donker, zóó slecht verlicht hoeft toch niet.... waarom kan dit zaaltje niet een beetje fleuriger worden aangekleed?.... en de tweede klasse net zoo?
Dat zei Spincich, de chef, verleden óók.... niet tegen mij, maar tegen een neef van moeder.... Hij sprak óók van verandering.... en hij had gelijk.... al staat die man me ook tegen, gelijk hàd hij. Hij noemde vader een sukkel, dat is natuurlijk voor zijn rekening, maar in principe had hij geen ongelijk.... Alleen, het kan niet, daar hoort geld voor, en dat hebben we niet.... Dan zou eerst de pacht lager moeten zijn, want die is veel te zwaar.
Ja, dat is in al zulke gevallen het groote struikelblok.
En Spincich.... u hebt werkelijk geen idee wat dat voor een ellendeling is.... maar Spincich zei toen bij datzelfde gesprek ook nog dat hij het oog had op een broer van hem die van deze zaak wel iets zou weten te maken.... Hij zei dat allemaal tegen dien neef, het was in de andere wachtkamer, en ik zat er bij, ik kon het hooren.... daar legde hij het natuurlijk op aan, want zóó is die man.... Maar ik wil hier niet weg, we moeten er van bestaan. Vader heeft nog een winkel overgenomen om bij te verdienen, maar dat gaat ook al niet, we kunnen amper de koopsom aflossen en de bedrijfsonkosten opbrengen, er blijft niks over.
Juffrouw Marietje, u moet hier weg.
| |
| |
Nooit uit mijn eigen vrijen wil.
U moet absoluut weg, er uit.
Ik laat mijn ouders niet rondtobben.
Spreekt u alsjeblieft niet verder.
Ik heb een heel goede positie.
Waarom gaat u er nou toch op door?
Ik kan mijn vrouw een rijk leven geven, en, als het noodig is, anderen steunen óók.
God, meneer Warmolts, u óók al.... Waarom zegt u dat nou?
Wáárom.... als ik het nou liever niet heb?
Wat bedoelde u daar met ‘u óók al’?
Moet ik hier dan weg om te trouwen?
Ach, lieve juffrouw Marietje, u doet me pijn, u wilt het niet, maar u doet me pijn.
Ik heb u toch gezegd: spreek er niet over.... En u doet het toch.... Kan ik het dan helpen?....
(pakt opeens nerveus Warmolts' arm)
....Ik wil weg.
(geschrokken):
Maar hoe dan? Hoe dan?.... Als u niet....
Ik kan het hier niet uithouden.... en ik moet het uithouden!.... Ik wil weg en ik kan niet weg.... Maar die man maakt me op den duur krankzinnig.
Die Spincich.... dat is een duivel.
Als u dan niet weg wilt of kunt, dan moet u u verdedigen. Dàt kunt u toch? U bent toch flink?.... Maar u ziet het misschien veel te zwaar in.
Hij is een duivel.... Moet ik dan in het water springen?
Wilt u me dan niet zeggen wat hij gedaan heeft?.... Ik beloof het u, over mezelf spreek ik niet meer, maar hèm zal ik rekenschap vragen.
| |
| |
Hij hééft niets gedaan.... alleen met woorden.... hij, die getrouwde man, hij wou een avondje met me uitgaan.... toen heb ik natuurlijk geweigerd.... en sinds dien tijd ben ik bang voor hem.
Maar wat doet hij dan nou?
Daar hebt u toch zelf een staaltje van gezien? Dreigen.... overtredingen constateeren.... en dan is ons pachtcontract nog niet verlengd.... Dinsdag heeft vader aan de directie geschreven.... het is nou Vrijdag, en we hebben nog geen antwoord.... daar zit hij óók achter, Spincich.... en als we niet mogen inhuren dan moeten we aan het eind van de maand weg....
(komt achter de toonbank):
Juffrouw Marietje.... toe nou.... kunnen we niet.... ik wil mezelf wegcijferen, heusch.... wat niet gaat gaat niet.... maar ik wil jullie zoo graag helpen.... kunnen we niet een manier vinden?....
Weet u wàt het afschuwelijke is? We kunnen hier niet weg, en ik kan hier niet blijven, ik kan niet in dezelfde lucht ademen als die man.... zoekt u nou maar de oplossing.... moet ik in het water springen? daar zouden we allemaal mooi mee geholpen zijn....
Die man kan u tenslotte niets maken.... als u bang bent moet u u daarover heenzetten.... u bent toch volwassen?.... ik vond u altijd zoo flink....
Zal ik u eens zeggen wat hij Dinsdag uitgehaald heeft? U weet toch wel van onzen kellner, van der Kreft, Koos?
Ja, Koos, natuurlijk.... Daar hoorde ik u daarnet ook iets van zeggen, dat had ik u juist....
Die Spincich is zóó gemeen.... die geeft hem eerst een slag met zijn stok.... en waarom?.... om niks.... ik was er zelf bij.... en in plaats dat Koos naar de politie gaat, komt hij den volgenden morgen.... Die Spincich zit zóó vol trucs.... hij zegt tegen Koos, als hij hem geslagen heeft.... maar dan zegt hij: ‘ik weet van jou een heeleboel’.... en ineens heeft hij hem verlamd, totaal verlamd... en den volgenden morgen komt Koos aan mijzelf zeggen dat hij niet meer terugkomt, en als ik tegen hem zeg: ‘maar beklaag je dan toch bij de politie, je hebt mij als getuige’, dan antwoordt hij: ‘nee, daar begin ik niet aan, dat durf
| |
| |
ik niet’.... die man, die Spincich biologeert compleet iedereen.... hij zegt maar: ‘ik weet wat van je, ik weet wat van hèm, ik weet wat van háár’, en dan heeft hij ze den mond gesnoerd.
Maar dat hoeft toch niet? Dat hoeft niemand zich toch te laten welgevallen?
Dat is zijn truc, begrijpt u dat niet?.... Iedereen heeft wel eens wat op zijn kerfstok, en daarmee houdt hij ze in bedwang. En het mooiste is.... want ik doorzie hem wel, o ik doorzie hem.... het mooiste is nog dat hij misschien niks weet, niks.... van Koos kan hij zeker niks weten.... wat zou hij van Koos kunnen weten?.... en toch houdt hij ze daarmee in bedwang.... dat is zijn truc.... van dien duivel.
Maar uzelf, juffrouw Marietje, hij kàn toch niets van u weten?.... U hebt u toch niets te verwijten?.... dus die truc van hem, die gaat bij u zeker niet op.
(fluisterend):
En toch ben ik bang voor hem.... ik zeg wel van niet, maar ik ben doods-, doodsbang, al zeg ik het tegendeel.... En trouwens, dien Dinsdag, toen was ik met hem even onder vier oogen, toen heeft hij de waarheid uit me getrokken, toen heb ik gezegd dat ik bang voor hem was, toen vroeg hij: ‘ben je bang?’ en toen heb ik gezegd: ‘ja’. En toen heeft die afschuwelijke vent compleet staan dansen.
Dan is hij gek, stapelgek.
O nee, was het maar zoo.... maar hij is alleen maar door en door slecht.... Hij heeft van die mooie stelregels... Iedereen haat hem, en weet u wat hij zegt?.... ‘Dat kan me niet schelen, als ze maar meteen bang voor me zijn’.... O, u kent hem nog niet, u kent hem nog niet.... En aan zoo'n beest zit je nou vastgekoppeld.... Weet u een uitweg?.... Ik weet er geen.
(Valt schreiend voorover met hoofd op toonbank).
Toe nou, Marietje.... maak u toch niet zoo van streek.... een mensch moet nooit toegeven aan zulk soort gedachten....
(legt zijn arm om haar schouder).
(steeds hoofd op toonbank):
Mijn arme ouders, mijn arme ouders.
| |
| |
(in vorige houding):
Maar daar is toch nog wel.... daar moet toch een uitweg gevonden kunnen worden?....
(zwijgt even, begint zacht haar haar te streelen):
Er is een spreekwoord: ‘waar een wil is, daar is een weg....’ en u met uw ontwikkeling.... u moet hier vandaan, onder alle omstandigheden.... iemand met uw ontwikkeling.... en dan buffetjuffrouw, dat is toch eigenlijk ook te dwaas.... daar bent u veel te goed voor.... u hoorde op een kantoor... onder de kantoormeisjes zijn er heusch niet zooveel die met een diploma van de H.B.S. in hun zak loopen.
(a.v.):
Ik schaam me voor dat diploma.
Dat is onzin.... daar kunt u, net als uw ouders, trotsch op zijn.... dat moet u.... en u moet een betrekking zoeken zooals u verdient te krijgen, met uw ontwikkeling, en al zijn ze niet opgeschept, ik zeg nòg eens, Marietje, meisjes met zoo'n einddiploma zijn óók niet opgeschept.... op zoo'n manier kunt u uw ouders op den duur misschien nog veel beter....
(tracht haar wang te vinden).
(na een oogenblik Warmolts te hebben laten begaan, ontwakend en hem hard wegduwend):
Laat dat, meneer Warmolts, ik vraag u niet om troost, om zulk een troost.
(staat op, duwt Warmolts verder weg).
(steeds boozer):
En zeg geen kind tegen me.
En zeg ook geen Marietje, daar heb ik u geen verlof voor gegeven.
U wilt?.... u wilt?.... misbruik maken wilt u, anders niet.... ga weg, u hoort niet achter de toonbank....
(duwt hem weg).
(verward):
Maar dat is toch.... daar moet ik....
Daar moet ik tegen opkomen, wilt u zeggen?.... Maar u wou misbruik van me maken, in een oogenblik van zwakheid.... Bah, afschuwelijk.... u bent slecht....
(boos naar voren loopend):
Slecht?.... Ik ben een man.
Ja, een man, net als de anderen....
| |
| |
Dan beleedig ik u maar.... maar u denkt: een zwak meisje, dat kan ik wel een zoen geven.... afschuwelijk, afschuwelijk.... u bent slecht.
Wat u slecht vindt vindt een ander in een man heel gewoon, dat zeg ik u!
Ja, wanneer die ander van een man houdt, of wanneer ze een slet is.... u bent slecht.... ga weg, ga weg, u hebt uw vertering gehad en betaald....
Ja, en dus kan ik gaan. Ik zal gaan....
Goddank.... Bah, alle mannen zijn toch hetzelfde.
U beleedigt me weer.... dacht u dat ik zooiets van u wou als de chef?.... Ik ben niet getrouwd, juffrouw Marietje, ik verdien zoo'n behandeling niet....
(zachter):
Toe, meneer Warmolts....
Ik heb geen gemeene bedoelingen, ik heb u alleen maar op een behoorlijke manier trachten te winnen.
(a.v.):
Toe, laten we er een eind aan maken.
(steeds boos):
Wat kon ik ànders denken, toen u mijn arm pakte?
(a.v.):
Toe, ga nou alstublieft.
(a.v.):
Of is het soms niet waar?.... Bent u niet begonnen? Hebt u niet mijn arm gepakt?
(neervallend op kruk):
Ik geef geen antwoord meer.
(a.v.):
Ja, omdat u niet kunt.... En nou zal ik nòg wat zeggen: u bent niet preutsch?.... U bent wèl preutsch!
(moe):
Als u niet wilt gaan, dan blijft u maar.... in Godsnaam....
(Warmolts kijkt een oogenblik naar haar, steeds boos, dan exit door deur, zonder groet. Marietje zucht diep, staat even later op en is bezig in buffet. Dan kijkt ze naar de kachel, doet er een schepje kolen op, loopt weer naar buffet, gaat op kruk zitten, huivert even, slaat een doekje om haar schouders, neemt een boek en leest bij het slechte licht ingespannen. Even later komt door de deur Varner op).
Zoo, kind, daar ben ik.... Niks geweest?.... Geen dienstbrief van de directie voor me gekomen?
Waar is moeder? In de tweede?
Ja.
(Varner exit door doorloop. Marietje leest als voren. Door doorloop komt na een poosje juffrouw Varner op).
| |
| |
Ik blijf tot sluitingstijd hier.... je kunt wel naar boven gaan als je wilt....
Nee, dank u, ik blijf wel.
Dan blijven we samen.... Heb je het koud, dat je je doekje omgedaan hebt?
Het is hier ook wel wat minder warm dan in de tweede, met die kachel.. deze kachel is eigenlijk wat klein.
Ja, moeder, maar we moeten nou eenmaal zuinig zijn.
Maar jij wordt ook wel wat kouwelijk, tenminste den laatsten tijd.... En je ziet er niet best uit.
Toe, begint u nou alstublieft ook niet.... ik weet wel dat ik er uitzie als een spook.
Spook?.... Dat is het woord niet, maar slecht wel.... Maar je bent ook moeilijk, voor jezelf dan wel te verstaan.... tenminste den laatsten tijd.
Is meneer Warmolts allang weg?... ik heb jullie nog een tijd hooren praten.
Dan zult u wel weten dat hij net vertrokken is.
Ik vind hem een keurigen meneer, jij niet?
Gaat nogal?.... Maar kind, die man heeft een heel mooie betrekking.
Dat weet ik.... Hij is ook van het soort dat zooiets niet onder stoelen of banken steekt. Een echte handelsreiziger.... Hij moet het altijd over zichzelf hebben.... Ik bedoel niet te erg.... maar tòch....
(even zwijgen).
Ik geloof dat hij je graag mag lijden.
Je zegt dat zoo onverschillig.
Nou, moet ik dan soms tegen de zoldering springen?
Dàt niet, dàt hoeft niet.... maar ik zou toch blij zijn als zoo'n man attentie voor me had.
Dat is alles goed en wel, moeder.... maar die attentie waardeer je alleen wanneer je hem toch ook van jouw kant lijden mag, zooals u dat dan bedoelt....
| |
| |
Bij mij niet.... Ik voel voor dien man geen steek en dat zal ik nooit voelen ook.
Kind, je bent zoo moeilijk in je keus.
Dat kan wel zijn, maar u wilt toch niet verlangen, dat ik me binden zal aan een man die misschien van mij houdt, maar van wien ik zeker nooit houden zal....
Dat niet, dat niet.... maar je bent moeilijk.. Dien armen Huub wil je ook al niet hebben....
Huub staat me nader dan Warmolts, dàt is zeker.... maar toch, om hèm als man te nemen, ook om Huub te nemen, daar zou nog zóóveel bij moeten komen....
(even zwijgen).
Die brief, dien je vanmiddag van Huub kreeg, stond daar nog iets bizonders in?
Nee.... wat u betreft alleen de groeten, en die heb ik al overgebracht.
Ik vraag het je toch gewoon?.... en je antwoordt tegenwoordig altijd zoo snibbig.... je lijkt wel heelemaal uit het lood geslagen.... ik ken....
(deur gaat open, Spincich komt op).
We hebben elkaar daarnet al gezien, meneer Spincich.... We hoeven toch niet iederen keer goeiendag tegen mekaar te zeggen?.... dan hadden we wel dagwerk.
(tot juffrouw Varner):
Uw dochter, juffrouw, of liever uw pleegdochter, die is....
(haastig):
Ze meent het niet zoo.... ze is een klein beetje....
Ik bedoel te zeggen dat uw dochter heel gevat is, héél gevat.
Ja, ik heb u wel door.... uw complimentjes hebben voor mij óók een raar bijsmaakje....
Marietje, begin je nou weer?
Laat haar haar gang maar gaan, ik ben benieuwd.
U zegt alles zoo eigenaardig, zoo geheimzinnig.... zoo'n compliment nou bijvoorbeeld: ‘héél gevat, héél ge-
| |
| |
vat’.... daar meent u niks van.... en het is uw bedoeling dat we zullen begrijpen dat dáár ook weer wat achter steekt.. O, ik heb u zoo door.... u bedoelt alleen maar zoo tusschen de regels door te laten merken....
Marietje, nou is het genoeg.... het is heel dwaas en onverstandig van je om meneer Spincich zoo onaardig....
Láát haar haar gang gaan.... láát haar haar gang gaan.
Daar hebt u het al weer
(tot juffrouw Varner):
Nee, stil nou, moeder, ik weet wat ik zeg....
(tot Spincich):
‘Laat haar haar gang gaan’.... dat zegt u nou weer zoo eigenaardig, en dan tweemaal.... en zoo is het met alles... U wilt laten merken dat u wat anders bedoelt dan u zegt, en dat doet u alleen maar om de menschen wantrouwend tegen u te maken.... dan zijn ze meteen bang voor u, en daar is het bij u om begonnen....
Marietje, ga naar boven, toe, alsjeblieft.
Tegen uw dochter kan ik niet op, juffrouw.... die is voor mij, en dat zeg ik nou in vollen ernst, een wandelende H.B.S.
Wéér zoo iets.... hoor nou goed dien toon.
Marietje, naar boven....
(tot Spincich):
Ze zal gaan, meneer.
(tot Spincich):
Maar ik ben niet bang voor u.... als u dat maar weet.
Ik vind het best en ik hoor het met plezier, want waarom zou u bang zijn?.... Maar het is toch merkwaardig....
(tot juffrouw Varner):
één ding is merkwaardig, en dat is dat uw dochter zèlf me een paar dagen geleden nog het tegendeel heeft verteld....
Moeder, ik ga naar boven.... ik wil met dien man niet langer samenzijn
(exit door doorloop).
Ze is den laatsten tijd heelemaal van streek.
Uw dochter heeft me gezegd dat ze bang voor me was.
Ze is zoo mager geworden en zoo zenuwachtig.
Uw dochter heeft me gezegd dat ze bang voor me was!
Zou ze iets onder haar leden hebben?....
| |
| |
Haar ouders zijn allebei ook zoo jong gestorven. Maar hoesten doet ze toch nooit.
Uw dochter heeft me drie dagen geleden nog gezegd dat ze bang voor me was!!
Ja meneer, ik hoor u wel, maar wàt kan ik er aan doen?.... Mijn hoofd loopt om met dat kind.
(gaat aan de tafel zitten, legt stok er dwars over):
Dus ik wil maar zeggen, dat wanneer juffrouw Marietje nou beweert dat ze niet bang is, dan vind ik dat natuurlijk prachtig, maar drie dagen....
(a.v.):
Is Marietje daar nog?
Nee, die is naar boven.... Meneer Spincich is hier
(even zwijgen, dan komt Varner op door doorloop).
(tot zijn vrouw):
Ga jij liever in de tweede, daar is het warmer dan hier....
Zooals je wilt
(exit door doorloop).
Goeien avond, Varner.... ik heb je nog niet gezien.
(Varner bromt onverstaanbaar terug):
Het is goed dat ik je nou tref, ik heb een brief.
(plots in spanning):
Van de directie?
Jááá.... voor mij!.... Er is een dienstbrief voor me gekomen, vanmorgen al.
(stuursch):
Als het geen brief voor mij is, houd u dan uw nieuws maar vóór u.
(voelt in zijn borstzak en legt gewichtig twee brieven en een geel doorslagpapier op tafel):
Het is een merkwaardige brief.... zóó iets eigenaardigs dat ik hem je zal voorlezen, want dat zal je interesseeren, man, dat zal je interesseeren...
(haalt uit opengesneden envelop brief en leest voor):
‘Mijnheer, Het is ons gebleken, dat u reeds geruimen tijd bezig zijt afbreuk te doen aan den goeden naam van een onzer heeren. De op dit punt vaststaande feiten zijn van dien aard, dat de Maatschappij, onverminderd andere voor haar openstaande wegen, het volste recht zou hebben u op staanden voet oneervol uit haar dienst te ontslaan. Niettemin heeft de Maatschappij na rijp beraad anders te uwen opzichte besloten. Zij heeft daarbij eensdeels zich doen leiden door
| |
| |
de omstandigheid dat gedurende de dertig jaren dat u in haar dienst zijt nimmer eenige klacht over u is binnengekomen, anderzijds gehoor gegeven aan de woorden van voorspraak uit den mond van juist dengene die door u werd beleedigd....’
(tot Varner):
Hoor je het goed, Varner? dertig jaar in dienst en nooit een klacht!....
(leest weer):
‘Daarom heeft zij besloten uw straf te verzachten tot een degradatie. U zult derhalve met ingang van aanstaanden Maandag als stationschef eerste klasse van halte Noordstad worden overgeplaatst naar halte Rekkel in kwaliteit van stationschef derde klasse. De feiten die wij u ten laste leggen willen wij hier niet nader aanduiden. Ze zijn uzelf bekend, en wij volstaan met te herhalen, dat wij onomstootelijke bewijzen in handen hebben in den vorm van schriftelijke verklaringen van verscheidene inwoners van Noordstad, allen personen tegen wie u als bovenbedoeld hebt uitgelaten. Het staat ze natuurlijk vrij deze aangelegenheid te brengen voor het scheidsgerecht van het spoorwegpersoneel. Wij zijn echter bij voorbaat volkomen zeker van den voor u ongunstigen afloop, en trekken dan bovendien de handen geheel van u af. Uw schriftelijke onvoorwaardelijke aanvaarding van uw overplaatsing moet uiterlijk Zaterdag den heer chef van den inwendigen stationsdienst hebben bereikt; zoo niet, dan wordt u bij dezen door de Maatschappij oneervol ontslag gegeven met ingang van Maandag aanstaande. Onnoodig hierbij te voegen dat de geringste herhaling van het gepasseerde uw onmiddellijk en definitief ontslag tengevolge hebben zou. Hoogachtend....’
(na een oogenblik):
Ik begrijp het niet.... Gaat u weg?
Dat lees ik je juist voor.
Gaat u naar Rekkel, aanstaanden Maandag al?
(kan vreugde niet bedwingen):
Dus we zien u hier niet meer?
Aanstaanden Maandag zien ze me hier niet meer terug. Ze, let op dat ze!
Maar ik begrijp één ding niet....
Dat ik je dien brief voorlees?
| |
| |
Ik wil je eens laten zien hoe een groot lichaam een kleinen employé behandelt die dertig jaar zijn plicht deed.
Is het dan niet waar wat ze daar schrijven? Hebt u niet een van de heeren beklad?.... Anders kunt u naar het scheidsgerecht gaan, dat schrijven ze toch zelf?
Heeft je dochter je niets gezegd, Varner?
Het is wáár wat ze schrijven en het is niet waar.... Ik heb me hier en daar iets laten ontvallen over meneer Bernslag, onder andere tegen je dochter.... tenminste je dochter was er bij.... en tegen nog een stuk of wat andere menschen ook, menschen hier in de stad die jij niet kent.... Ik heb verteld dat meneer Bernslag niet getrouwd is.... met deze vrouw.
Maar waarom doet u dat? Dat is toch verschrikkelijk gevaarlijk!
Ik kan die leugens om me heen niet hebben, ik kom op voor de waarheid, ook al kost het mij mijn baantje. Ik ben strikt eerlijk, eerlijk en onpartijdig.
Dus meneer en mevrouw Bernslag zijn niet getrouwd?.... Wie had dat kunnen denken!.... Ontzettend!.... Nou zal ik die menschen daar altijd op aankijken moeten....
Ze zijn niet getrouwd. In dien brief laat de Maatschappij doorschemeren dat ik heb gelasterd.... Dat is niet waar.... Ik heb wat verteld, ja, maar ik heb de waarheid verteld.
Ja, maar waarom? Nou hebt u uzelf onmogelijk gemaakt.
En waarom vertelt u dat allemaal aan mij?
Dat is mijn zaak.... Maar hier heb ik nog wat
(neemt geel doorslagpapier, staat op, leest voor bij lamp):
‘Mijnheer, Tot ons leedwezen kunnen wij de pachtovereenkomst niet per 1 Januari aanstaande verlengen. Wij noodigen u uit er voor te zorgen dat uw dienstwoning tegen dien datum behoorlijk ontruimd en opgeleverd zal zijn. Uw opvolger is de heer T. Spincich die bereid is uw voorraden contant over te nemen tegen factuurwaarde. Wij zijn daarenboven bereid
| |
| |
u een tegemoetkoming te geven van vijf en zeventig gulden indien u er voor zorgt reeds Zaterdag of uiterlijk Maandag aanstaande ontruimd te hebben, daar de nieuwe pachter belang heeft bij onmiddellijke overname. Volgens de bepalingen van het reglement wordt de door u gestelde zekerheid eerst met 2 Januari eerstkomende afgerekend. U gelieve van het bovenstaande goede nota te nemen. Hoogachtend’.. Dat is brief nummer twee.
(bleek wordend):
Dat begrijp ik niet. Op wien slaat dat?
Dat moet je toch duidelijk zijn, man.
Moet ik eruit?.... Wordt u hier pachter?
Natuurlijk moet je eruit. Dat lees ik je toch voor!
(bevend):
En u in mijn plaats?
En wat staat dáár dan in?....
(wijst).
Maar u leest van een papiertje, dat is geen brief, ik heb geen brief van de directie gekregen.
(donderend):
Hier is je brief!
(smijt den tweeden brief op de toonbank).
(wit en bevend):
Dan hebt u hem opengemaakt.... Schurk, je hebt mijn brief opengemaakt!
(dreigend):
Let op je woorden, Varner, en bekijk de envelop
(Varner neemt brief en kijkt).
Die is dicht, zie je dat goed?.... Ik heb hier een copie, van de brieven van de Maatschappij aan jou krijg ik een copie
(Varner heeft onderwijld de brief wild opengescheurd en gelezen, loopt dan om de toonbank heen naar Spincich toe).
Dat is jouw werk, schurk!.... Dat heb jij gedaan!.... Lammeling, die je bent! Maar ik zal het je betaald zetten!
(met stok achteruit strompelend):
Raak me niet aan!
Ik ben niet bang voor je stok, lamstraal!
Ik sla niet met mijn stok, maar raak me niet aan!
(zich niet meer kunnend beheerschen geeft Spincich stomp in de borst):
Daar!.... Je loon voor je vuile streken, smiegt....
(slaat handen voor gelaat, loopt terug, luidkeels roepend).
Moeder, moeder!
Stem van juffrouw Varner:
Jaja, ik kom! Wat is er?
| |
| |
(a.v.):
Ze zetten ons op straat, we staan op straat, we staan op straat!
(juffrouw Varner komt op door doorloop).
(tot juffrouw Varner):
Daar, leest u maar, juffrouw
(wijst met stok op brief op toonbank).
(verbijsterd):
Staan we op straat?....
(tot Varner):
Stil toch, man!
(a.v.):
We staan op de keien!.... Die schoft gooit ons op straat!
(komt op door doorloop):
Wat is dit hier! Vader, moeder!
(a.v.):
Kind, we staan op straat, we moeten eruit, we worden niet verlengd.... alles het werk van dien schoft daar.
(kalm):
O, meneer Spincich!.... onze vriend en weldoener Spincich!.... Wacht, ik wil beginnen met u goed te kunnen zien, meneer Spincich
(knipt twee lichten aan ter weerszijden van doorloop; de wachtkamer blijft nu tot het einde helder verlicht).
Marietje, dat kostelijke licht!
Laat me begaan, moeder.... ik weet wat ik doe.... ik wil hem kunnen zien, ik vertrouw ons niet al te best met hem in het halfdonker.... en wat is er nou eigenlijk?.... Moeten we eruit? Heeft hij dat gezegd?....
(ziet brief op toonbank).
O, ik zie het al....
(neemt brief, leest, dan kalm):
Dat is duidelijk, we moeten hier weg.... Vader heeft gelijk, het is zijn gestook, maar het helpt niet.... we kunnen ons boeltje pakken.
Het spijt me, juffrouw Marietje, ik ben een ongeluksbode, maar er zit niets anders voor u op.... ik kon het waarachtig nauwelijks over mijn hart krijgen, speciaal met het oog op u....
(schamper):
Wat? Praat u van uw hart? Bespaar ons die komedie.
(voortgaande):
.... nauwelijks over mijn hart krijgen. Ik kreeg om twaalf uur twee brieven, die eene daar voor uw vader en een voor mezelf met een copie van....
(opstuivend):
Wat? Hebt u onzen brief al om twaalf uur gekregen?.... En om half negen krijgen wij hem pas?..
| |
| |
En dat noemt u medelijden?....
(tot haar ouders):
Nou zal ik jullie eens even een boekje opendoen van dien man.... Nog geen uur geleden vraagt hij me of er nog geen bericht van de Maatschappij voor ons is, en al dien tijd loopt hij met onzen brief in zijn zak.... je wordt misselijk van zoo'n karakter.... Ik wist niet dat zooiets kon bestaan.... Maar heusch, laten we blij zijn dat we weg moeten, laten we den hemel danken, dat we onze plaats mogen afstaan aan zijn broer.
Zijn broer? Hoe weet je dat?
O, dàt begrijp ik nou tenminste!
Leest u maar, moeder....
(geeft haar brief).
Daar staat in dat we de zaak moeten overdoen aan een zekeren meneer T. Spincich....
(tot Spincich).
Dat is uw broer, dat begrijp ik heel goed.... Toen, verleden, met dat gesprek tusschen u en mijn neef, toen had u het over uw broer, dat die zooveel van dit zaakje zou kunnen maken.... en nou hebt u de plaats voor hem warm gehouden.... dat was natuurlijk al van te voren bekokstoofd, en dáárom moesten we eruit, dáárom moesten er grieven tegen ons worden opgedolven.... u hangt van gekonkel aan mekaar....
(intusschen heeft juffrouw Varner brief gelezen en zuchtend neergelegd).
En onze borg krijgen we met Januari terug, en vijf en zeventig gulden als we op stel en sprong vertrekken.
O, maar dàt doen we natuurlijk, hoe eer hoe liever.
(tot Spincich):
Bestel uw broer maar voor morgen.
(wrijft zich in de handen):
Uitstekend! Afgesproken! Dat zaakje loopt gesmeerd.
(met uiterste verachting):
Man!
(zich bedwingend):
Meneer Spincich, u zult ons een plezier doen met weg te gaan, we hebben nog een en ander te bespreken.
(zet zich langzaam in stoel bij tafel, stok er over):
Volstrekt niet.
(woedend):
Kerel, als je niet onmiddellijk....
Kalm wat, kalm wat.... het is....
| |
| |
(wil op hem toeloopen, juffrouw Varner weerhoudt hem):
Ik bega een moord aan je....
(voortgaande):
....het is hier een publieke localiteit...
(tot Varner):
Laat hem maar, hij heeft gelijk, we mogen hem niet weren.
(tot haar ouders):
Maar dan zullen wij de minsten zijn, dan zullen wij gaan....
(tot Spincich)
en u mag hier blijven
(maakt gebaar van ouders te willen meenemen).
(rustig achterover leunend, rustig sprekend):
Koffie.
Vergif kun je krijgen, onmensch!
Ik hoor weer te veel, o, wat hoor ik hier weer veel te veel!
(geeft harden slag met stok, luid):
Koffie!
Nooit, in der eeuwigheid niet!.... En het kan me geen steek schelen, we gaan tòch weg.
Man, let op je woorden, of nog beter op je doen en laten, want anders zal het je berouwen.... Ik kan je maken en breken.... Als je me niet schenkt, zal je een aardige boete beloopen, en die houden ze van je zekerheidstelling af.... Je kunt in één seconde alles nog bederven.... In artikel 12 van je contract staat: De pachter is alleen gerechtigd en tevens verplicht het opdienen van zwak-alcoholische dranken te weigeren aan hen die zich bevinden in kennelijken staat van dronkenschap; voor het overige moet hij zorgen steeds alle op de lijst vermelde eet- en drinkwaren....
Houd uw wijsheid maar voor u.... we weten het al
(schenkt kop koffie in, brengt die aan Spincich, met bijtenden spot):
Alstublieft, meneer Spincich.
(delft uit beurs dubbeltje op en legt dit naast den kop dien hij onaangeroerd laat):
Dank u, juffrouw Marietje.
(Marietje loopt terug, slaat armen om hals van haar moeder, schreit, maar heel even, veegt oogen droog).
Kom, dan gaan wij maar weg.... Gaan jullie mee?
Ziet u nou wel, meneer, wat u allemaal dat jonge kind aandoet?.... Van onszelf wil ik niet spreken.... Maar zij?
Laten we gaan.... hij mag hier blijven....
(tot Spincich, sarcastisch):
U vindt het toch wel goed?
| |
| |
Eigenlijk gezegd: nee.... Eén van jullie hoort hier, en de andere wachtkamer mag ook niet onbeheerd zijn.... Maar zand erover....
(tot haar ouders):
Luister niet langer naar hem, kom mee.
(tot Marietje):
Blijf nog even.... ik heb nog een ander bericht voor u, een prettig bericht....
(blijft staan):
Ik geloof niet in uw prettige berichten. U kunt alleen maar verknoeien, dàt kunt u goed.
(zalvend):
Te haastig met je oordeel zijn is onverstandig en onrechtvaardig....
(vouwt den eersten brief weer open):
Hier.... Dit is de brief dien ik van de directie gekregen heb....
Ja, schoft, dat is tenminste één geluk dat jij ook je eigen graf hebt gegraven.
Stil, Varner....
(leest):
‘Het is ons gebleken dat u reeds gedurende geruimen tijd bezig zijt afbreuk te doen aan den goeden naam van een onzer heeren. De op dit punt vaststaande feiten zijn van dien aard....’
(reikt brief aan Marietie):
Daar, u moogt het gerust zelf lezen, lees maar.... u hebt mijn permissie
(Marietje leest zwijgend den brief, haar gelaat krijgt van lieverlede een uitdrukking van verbijstering).
(laat brief op toonbank vallen):
Dat gaat boven mijn begrip.... Gaat u wèg?.... Gaat u weg?.... Gaat u óók weg?
(den brief opvouwend en wegbergend):
U leest het.
Vader, moeder, die man wordt óók ontslagen!
Ik ken dien brief, en ik zeg ‘Goddank’.
Ontslagen? Hij? Hoe is het mogelijk? Hij èn wij?
Hoe is dat in Godsnaam mogelijk?.... Hij drukt ons eruit, en hij wordt zèlf ook op straat gezet!.... Hoe kan dat?.... Zijn we dan in een gekkenhuis?
Juffrouw Marietje, als u meent dat ik uw vader zijn ontslag bezorg, dan doet u me te veel eer.... Ik kan er aan hebben meegewerkt, ik kan het hebben voorbereid, dat wil ik niet ontkennen, want - ik ben eerlijk - de consumptie was beneden peil.
| |
| |
Dat zal je me waar maken, schoft die je bent!
Hou jij je mond, ik spreek tegen je dochter....
(tot Marietje):
Maar ik heb een broer, dat weet u.... nou, die jongen heeft een stel hersens, daar kan ik gemakkelijk tweemaal uit.... en wat meer is, die jongen heeft dàt
(maakt gebaar van geld tellen)
achter zich, begrijpt u me?.... En dan een jongen met groote plannen, groote, heele groote plannen... Die wil een buffettenmaatschappij oprichten... Om te beginnen pacht hij drie stationsbuffetten tegelijk, dit hier en nog twee andere.... Die doet anders dan jullie.... die doet de zaken ineens in het groot.... en dat is nog maar een begin.... Dus u begrijpt, juffrouw Marietje, dat die jongen heel best dit buffet kan krijgen, vooral ook omdat hij overal zoo'n uitstekenden indruk maakt.... dat die jongen jullie heel best kan opvolgen, ook al ontslaan ze mij.... Jullie drieën dansen de laan uit, ik dans ook de laan uit, en mijn jongste broer danst er in.
Juist, u wordt ontslagen, meneer Spincich, dat begrijp ik, en dat het is om het geval met meneer Bernslag, dat begrijp ik ook, want u hebt het blijkbaar overal rondgebazuind.... en dat het laster is, zuiver laster, dàt weet ik ook....
(Spincich schudt hoofd ontkennend).
Nee, ontken het maar niet.... mijn neef Huub Bronnen aan wien u dat verteld hebt en die het ook niet geloofde, maar die om de een of andere reden belang in u schijnt te stellen, die u schijnt te beschouwen als een soort curiositeit.... hij liever dan ik, maar enfin, dat is zijn zaak.... die Huub Bronnen heeft door een kennis van hem hier op de gemeentesecretarie navraag laten doen, en nou blijkt dat meneer Bernslag wel degelijk hertrouwd is, wettig gescheiden, en wettig hertrouwd.... met deze vrouw, Lili Dorenhagen.... Dat schreef mijn neef mij vanmiddag.
Alweer een leugen die aan het licht komt.... Ieder van je woorden is blijkbaar gelogen.... straks stond je nog tegen me vol te houden dat het wáár was van meneer Bernslag en zijn vrouw!
Och vader, maar die man kàn immers geen waarheid spreken.... Daarnet, tien tellen terug, wou hij het ook nog ontkennen.... En dan iemand als meneer Bernslag, die
| |
| |
hem nou nog de hand boven het hoofd houdt, die hem nog niet eens heelemaal aan den dijk wil zetten....
(insinueerend):
Daar zal meneer Bernslag zijn reden voor hebben.... Ik weet nog wat anders van hem.
Niet waar, niet waar, geloof hem niet, geloof geen woord van wat hij zegt!....
(tot Spincich):
Wat hebt u toch voor een karakter! Wat bent u toch voor een mènsch!.... Ik walg van u.... u bent een mispunt, daar, dat bent u.... een mispunt.... er is aan u nog geen korrel oprechtheid.... alles valsch, alles leugen, alles komedie.... uw eeuwige dreigen is komedie.... uw zeggen van: ‘ik weet wat van je’ is komedie.... dat u de menschen kunt maken en breken is een leugen.... dat met uw voet en dien stok, dat is komedie.... uw voeten zijn even normaal als de mijne, ik weet het zeker.... dat u altijd zoo eerlijk en onpartijdig bent - gelogen!.... U bent één groote wandelende leugen.... en u bent uit op vernietigen.... u hebt Koos weggejaagd, drie dagen later jaagt u ons weg.... ja, dat doet u en niemand anders.... maar één ding is me nou óók nog klaar geworden, één ding dat ik eerst niet begreep....
(tot haar ouders)
Dat die man zelf óók ontslagen was, dat hij, zooals u zegt, vader, zijn eigen graf gegraven heeft, dàt kon ik me niet begrijpen.... en ik dacht: wat kan dat zijn?.... waarom heeft hij meneer Bernslag belasterd?.... Dat hij óns weg wil hebben en zijn broer in onze plaats, dat is tot dááraan toe.... maar hijzèlf er ook uit?.... Zie je, dat klopte niet... Maar nou is het me opeens allemaal duidelijk....
(tot Spincich):
Ja, meneer Spincich, ik doorzie u, ik kijk door u heen als door glas, en ik ben niet bang meer voor u, ik ben nooit bang voor u geweest.... want al bent u dan een duivel, dàt bent u.... u hebt toch uw straf van God gekregen.... u bent zóó uit op vernietigen dat u ook uzèlf vernietigen wilt.... en dat hebt u gedaan, u hebt uzèlf vernietigd.... Ons misschien, maar ook u!
(eerst sarcastisch, dan ernstig):
U bent een knappertje, juffrouw Marietje.... tegen zooveel geleerdheid kan ik niet op.... en toch, neen, doorzien doet u me niet.... U praat van vernietigen en van duivel en van al zulke mooie dingen meer.... mijn compliment voor uw welsprekend-
| |
| |
heid.... maar doorzien doet u me niet.... Dat kan niemand, u niet en niemand.... ik heb een geheim.... en dat krijgt geen sterveling ooit uit me.
O, weer een van die bedekte toespelingen.... Is het soms dat u wat van me wéét?.... Daar geef ik niet om, dat laat me steenkoud.... Maar ik sprak daar van vernietigen.... ik zei dat u misschien òns vernietigd had.... maar dat weet ik nog niet.... we zullen zien.... ik heb nog een pijl op mijn boog....
(tot juffrouw Varner):
Moeder, waar is het telefoonboek? Het ligt niet bij den hoorn en u had het laatst....
Boven, op de kleine tafel, naast mijn naaimand.... Zal ik even?....
Blijf maar....
(exit door doorloop).
(tot Spincich):
Mijn dochter kan wel tegen je op, dat zie je nou eens, beroerling.... Ze laat zich en ons niet zoomaar door jou kapot maken.
Hoor eens, Varner, alles goed en wel, maar dat je mijin den tijd van een kwartier tienmaal uitscheldt voor beroerling en schoft en smiegt, dat is me te bar.
Ting-tang! Ting-tang! Ting-tang!
Niks is te bar voor jou, schobbejak.... drink die koffie op, en laat hij vergif worden in je ingewanden.
Man, verlaag jezelf toch niet zoo.... Ik heb vertrouwen in Marietje.
(opstuivend):
Ik soms niet?.... Dat kind is onze beschermengel....
(tot Spincich):
Ik wensch je een kort leven toe, zoo kort mogelijk....
(voortgaande):
....maar ik mag toch lijden dat je nog beleeft dat zij ons uit den brand redt.... Daar is ze!
(met telefoongids opengeslagen op door doorloop):
Ik zal het probeeren.... ik wil zien of ik die betrekking nog krijgen kan.... ik heb al eerder gesolliciteerd toen die man
(wijst op Spincich)
het me lastig maakte....
(weer opstuivend):
Wel God-allemachtig, ook dàt nog!
(Marietje houdt hem tegen).
| |
| |
Stil nou, er is niks gebeurd.... hij wou wel, maar hij kreeg geen kans....
Nee, meneer Spincich, u kreeg geen kans....
(woest):
Ik geloof mijn dochter, begrijp je dat, schoelje?.... Net zooals ze zegt: je liegt, jij liegt alles.... als je zit te kuchen dan lieg je nòg.
(Spincich haalt zwijgend schouders op).
(tot haar ouders):
Toen kon ik een betrekking krijgen bij Durg, den houthandel, u weet wel.... maar ik heb er over gedacht en toen toch maar bedankt.... ik wou het jullie niet zeggen, maar ik wou jullie hier niet alleen laten ploeteren.... Maar nou we toch weggaan is het anders geworden....
(werpt zegevierenden blik op Spincich).
Durg?.... Een groote zaak, het spoor vervoert héél wat voor hem.... maar niet zoo'n best adres.... die man heeft den naam dat hij geen enkel jong meisje met rust kan laten....
Ik heb nooit zoo'n ploert gezien!
Maar meneer, waarom moet u dan toch iedereen bekladden en zwart maken?
Hou maar jullie mond.... als meneer Durg is zooals die man zegt, dan kunnen ze in dat opzicht mekaar de hand reiken.... Maar het zal wel losloopen, ik heb een paar oogen in mijn hoofd, en een paar handen aan mijn lijf.... Ik heb meneer Spincich niet noodig als beschermer van mijn meisjeseer.... Als meneer Durg nou maar thuis is.... God geve dat het ons eindelijk eens meeloopt!....
(exit in doorloop; men hoort haar het toestel draaien en even later haar stem):
Met juffrouw Sterning Varner.... Kan ik meneer Durg even spreken?.... O, meneer Durg, neemt u me niet kwalijk, het is wel laat, maar ik dacht: dan heb ik misschien de meeste kans u te treffen.... Ik ben de pleegdochter van den pachter van de stationsbuffetten....
(even stilte).
Juist, u herinnert u mijn sollicitatie.... Nou ben ik zoo vrij u te vragen of u misschien toch die betrekking...
(even stilte):
Ja, dat is jammer
(even stilte).
U zegt?...
(even stilte).
Een beetje maar, dat heb ik alleen bij een vriendin geleerd, zoo in een vrij uurtje....
(even stilte),
nee, daar heb
| |
| |
ik geen diploma's van.... maar misschien weet u nog: ik heb mijn einddiploma H.B.S.....
(even stilte),
ja, jongens-H.B.S.....
(even stilte).
Dus morgen, Zaterdag, om drie uur bij u thuis, ja, dat komt heel goed uit....
(even stilte),
dank u wel.... Dag, meneer Durg
(komt op door doorloop, staart verwezen en met een waas van droefheid voor zich uit, brengt hand aan voorhoofd).
(eenigszins lusteloos):
Ik geloof dat hij me wel nemen wil.... die eene vacature is al vergeven.... maar hij wil zien of hij me toch nog kan plaatsen.... steno en typen kan ik al een beetje, niet vlot nog natuurlijk.... enfin, morgen weet ik den uitslag.
Als dat lukt, kind, wensch ik ons allemaal geluk.... want met jouw verdienste en de vijf en zeventig van dien brief
(wijst op tweeden brief die nog steeds op toonbank ligt en steekt hem dan bij zich)
en met de vijfhonderd pop borgstelling die ik van de Maatschappij terugkrijg behoeven we niet te verhongeren.... En mijn winkel houd ik ook aan, daar zal toch wel ééns de loop in komen!....
Ja, Marietje, ik feliciteer je ook al bij voorbaat.... je vader zei daarnet: je bent onze beschermengel.... kom hier, dan krijg je een zoen
(omhelst haar, Marietje klemt zich even aan haar vast. Als ze elkaar loslaten spreekt Spincich).
(langzaam opstaande, steunend op stok):
Ik wou, dat ik me daarbij kon aansluiten, juffrouw Marietje.... maar ik weet niet of ik u gelukwenschen mag.... Die Durg heeft, naar mijn opvatting tenminste, een paar heel akelige oogen in zijn hoofd.
(minachtend):
Laat hem. Hij kàn immers niet anders?....
(plotseling opgeschroefd vroolijk):
Kom menschen, nou gaan we met ons drieën naar boven.... er is nog heel wat te bedisselen.... en onze weldoener wil ons wel excuseeren....
(tot Spincich, snijdend):
Meneer Spincich, u hebt het recht hier tot negen uur te zijn, en ik dank u nu maar meteen hartelijk voor al uw zorgen, want ik zal u wel nooit meer terugzien.... ik dank u speciaal voor uw be-
| |
| |
zorgdheid voor mijn goeden naam....
(alle drie exeunt door doorloop. Spincich recht zich langzaam, toenemende somberheid valt over zijn gelaat, hij begint langzaam heen en weer te loopen zonder hinken en zonder stok; na eenigen tijd vangt hij aan in zichzelf te praten).
En toch heb ik van haar gehouden.... Bij God, het is waar, het is waar, ik voel het sterker dan ooit
(zacht)
....Marietje.... Marietje....
(balt zijn vuisten, spreekt krachtig)
maar zij d'r uit, dan ik d'r uit....
(wijst al loopend met duim naar rechts en naar links, blijft staan, neemt brief uit borstzak, leest plechtig en luid):
‘Zij heeft daarbij eensdeels zich doen leiden door de omstandigheid dat gedurende de dertig jaren.... dertig jaren!.... dat u in haar dienst zijt nimmer eenige klacht over u is binnengekomen’....
(bergt brief weer weg, hervat heen en weer loopen, rechtop van lijf, maar met kin op borst).
Is dat geen allemàchtig mooi getuigschrift?....
(zwijgt eenigen tijd).
Maar zij d'r uit, dan ik d'r uit....
(wijst weer met duim)
en ik d'r uit, dan zij d'r uit.... en ik d'r uit, dan zij d'r uit.... en ik d'r uit, dan zij d'r uit....
(voortdurend zelfde gebaar; trein raast voorbij; Spincich blijft staan, neemt machinaal horloge in de hand, spreekt toonloos):
Twintig negen en veertig.... precies op tijd
(even stilte, treingeluid verklinkt).
Doek
F. Bordewijk
|
|