De Gids. Jaargang 105
(1941)– [tijdschrift] Gids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 313]
| |
A.V.M. en C.M.C.: de eerste publiekrechtelijke bedrijfsorganisaties in NederlandBegin 1938 deden de Algemeene Vereeniging voor Melkvoorziening (A.V.M.) en de Consumptie-Melk-Centrale (C.M.C.) hun intrede in het Nederlandsche bedrijfsleven. Dit feit baarde, buiten den kring der direct betrokkenen, weinig belangstelling. Ten onrechte - want zij waren de eerste Nederlandsche publiekrechtelijke bedrijfsorganisaties; instellingen bovendien, aan welke een zoo belangrijke materie als de regeling der melkvoorziening in het dichtst bevolkte gedeelte van ons land werd toevertrouwd. Zijn C.M.C. en A.V.M. op zich zelf reeds interessante verschijningen, nu zij ongeveer drie jaren hebben gewerkt en nu inmiddels het vraagstuk van publiekrechtelijke ordening van het bedrijfsleven nog aan actualiteit heeft gewonnen, is er reden te over, om hen bij het publiek te introduceeren.
* * *
Ter inleiding: Wat is een publiekrechtelijke bedrijfsorganisatie? Het is een vereeniging, direct of indirect samengesteld uit hen, die werkzaam zijn in een bepaalden bedrijfstak, en die tot taak heeft regelingen betreffende dien bedrijfstak te treffen. Alle bedrijfsgenooten zijn aan die regelingen onderworpen. Haar bevoegdheid tot het geven van in den bedrijfstak algemeen bindende voorschriften ontleent de vereeniging aan de Overheid; die bevoegdheid berust dus op het publieke recht; vandaar: publiekrechtelijke bedrijfsorganisatie. Vóór 1938 hebben wij wel publiekrechtelijke bedrijfsorganisatie gehad, maar geen publiekrechtelijke bedrijfsorganisaties in den hier bedoelden, en gebruikelijken, zin van het woord. Het | |
[pagina 314]
| |
landbouwbedrijf was op grond van de Landbouwcrisiswet van 1933 publiekrechtelijk georganiseerd; de Stichtingen echter, door middel waarvan de Regeering de op de Landbouwcrisiswet steunende regelingen uitvoerde, waren geen bedrijfsorganisaties, maar zuivere overheidsorganen. Zij misten de autonomie, de zeggenschap der bedrijfsgenooten zelf, die inhaerent zijn aan het begrip: (publiekrechtelijke) bedrijfsorganisatie. Dat wij vóór 1938 geen publiekrechtelijke bedrijfsorganisaties hebben gehad, is slechts juist, als ‘wij’ in letterlijken zin wordt opgevat. Want onze voorvaderen, die leefden vóór de Fransche revolutie, hebben wèl publiekrechtelijke bedrijfsorganisaties gekend, in den vorm der gilden. Deze waren bevoegd om regels te geven betreffende de uitoefening van het ambacht of de nering, waarop zij betrekking hadden, een bevoegdheid, die door de stedelijke overheid werd verleend of bevestigd. Een ander soort van publiekrechtelijke bedrijfsorganisatie is de corporatie. Het woord corporatie heeft eigenlijk een zeer algemeene beteekenis (lichaam, instelling), maar in de taal van de aanhangers eener corporatieve ordening der maatschappij heeft het een zeer speciale beteekenis gekregen: de beteekenis van publiekrechtelijke bedrijfsorganisatie, opgebouwd uit vereenigingen van arbeiders en ondernemers. Zooals bekend, bestaan er corporaties in Italië, terwijl Portugal bezig is met den opbouw ervan.Ga naar voetnoot1)
* * *
Voordat C.M.C. en A.V.M. op het tooneel verschenen, was er in ons land al heel veel en heel lang over publiekrechtelijke bedrijfsorganisaties gepraat. Groen van Prinsterer was er reeds mee begonnen. ‘Is er geen middel,’ zoo riep hij uit, ‘om, gewijzigd, de associatiën te doen herleven, die men zoo roekeloos onder de revolutionaire bouwvallen heeft vergruisd?’Ga naar voetnoot2) Groens sympathie voor de publiekrechtelijke bedrijfsorganisaties is bij vele Anti-Revolutionairen en Christelijk-Historischen blijven voortleven. Maar sterker nog werd deze sympathie bij | |
[pagina 315]
| |
andere politieke partijen. Als resultaat daarvan kreeg de publiekrechtelijke bedrijfsorganisatie zelfs een plaatsje in de Grondwet. Bij de Grondwetsherziening van 1922 werd aan art. 194 een alinea toegevoegd, waarbij werd bepaald, dat de Wet aan andere dan de in de Grondwet genoemde lichamen (provincie, gemeente, waterschap) verordenende bevoegdheid zou kunnen geven. Hierbij werd gedoeld op de publiekrechtelijke bedrijfsorganisaties, welke men zoodoende in ons staatsbestel mogelijk wilde maken. Maar - let wel - zij zouden alleen bij de wet kunnen worden ingesteld. Men achtte de instelling van publiekrechtelijke bedrijfsorganisaties van zóó ingrijpend belang, dat zij niet zonder medewerking van de Volksvertegenwoordiging zou mogen geschieden.
* * *
Bij de wet van den zooveelsten van die en die maand van het jaar 1938 (Staatsblad nr. zooveel) werden dus C.M.C. en A.V.M. ingesteld. Zóó moest het relaas voortkabbelen. Maar helaas! hier wacht den lezer een pijnlijke verrassing. Er is nimmer een wet geweest, waarbij C.M.C. en A.V.M. het levenslicht aanschouwden. De tweeling is onwettig geboren. Zij is als het ware door een achterdeurtje binnen gesmokkeld. Niet door een royale wet, maar door een simpel K.B. heeft zij, de plechtige Grondwetsbepaling ten spijt, verordenende bevoegdheid gekregen. Hoe kan de Grondwet op die manier ‘ontdoken’ worden? vraagt de lezer ongeloovig. Het procédé was zeer eenvoudig en aardig gevonden. Bij artikel 9 der Landbouwcrisiswet van 1933 was bepaald, dat het voorhanden hebben, verhandelen, afleveren en vervoeren van crisisproducten (waaronder ook melk) bij K.B. kan worden verboden. Bij K.B. van 29 Maart 1938 werd nu voor het werkgebied van C.M.C. en A.V.M. het voorhanden hebben enz. van melk verboden, tenzij dit geschiedde met toestemming van door den Minister erkende organisaties van melkveehouders en melkhandelaren. De Minister erkende vervolgens de C.M.C. als organisatie van melkveehouders en de A.V.M. als organisatie van melkhandelaren, en deze hadden hiermee met één slag verordenende bevoegdheid gekregen. Want zij verleenden toestemming alleen aan die veehouders en handelaren, die verklaarden zich aan de voorschriften van de C.M.C., resp. de A.V.M., te zullen | |
[pagina 316]
| |
onderwerpen. Alle melkveehouders en melkhandelaren wilden natuurlijk hun bedrijf in ieder geval voortzetten, en allen waren dus practisch gedwongen zich als ‘onderdanen’ van C.M.C. of A.V.M. te laten inschrijven. De verordenende bevoegdheid van beide lichamen was hiermee, op staatsrechtelijk zeer interessante, zelfs pikante, wijze, geboren.Ga naar voetnoot1) Die verordenende bevoegdheid is wezenlijk geen halve bevoegdheid, want ze wordt gesteund door een eigen strafrechtspraak. De straffen, die de speciale C.M.C.- of A.V.M.-strafrechter voor overtreding der voorschriften kan opleggen, zijn o.m. boete en intrekking van de toestemming om melk voorhanden te hebben, enz., dus intrekking van de toestemming om het bedrijf uit te oefenen. Het is duidelijk, dat dit laatste een uiterst zware straf is. Het is een stok achter de deur, die aan de bindende kracht der voorschriften wel zeer bijzonderen nadruk verleent. Trouwens, ook de boetes kunnen vrij hoog zijn; bij de C.M.C. maximaal f 2.000. -, bij de A.V.M. zelfs f 50.000. -.
* * *
Maar het wordt tijd, dat wij ons gaan bezig houden met de economische en sociale beteekenis van C.M.C. en A.V.M., want deze is ten slotte de belangrijkste. Om deze beteekenis te begrijpen, moeten we even terug gaan in het verleden. In ‘den goeden ouden tijd’, vóór 1930, toen het economisch leven nog in betrekkelijke vrijheid werd geleefd, was het met de melkvoorziening van het dicht bevolkte midden-westen van ons land niet al te best gesteld. De melkwinning geschiedde op vele boerderijen nog op ouderwetsche en weinig hygiënische manier, op sommige zelfs op zeer onhygiënische manier. Niet alleen bij het melken, maar ook in de stalling mankeerde het maar al te dikwijls aan de bij een artikel als melk zoo noodzakelijke reinheid. | |
[pagina 317]
| |
De gezondheidstoestand van het vee liet te wenschen over; tamelijk veel koeien leden b.v. aan t.b.c., en de bestrijding van deze gevaarlijke ziekte verkeerde eerst in staat van opkomst en was over het algemeen nog geheel onvoldoende. De melkveehouders bekommerden zich meer om het produceeren van een zoo groot mogelijke melkstroom dan om een hoog vetgehalte van de melk, waarvan haar waarde grootendeels afhangt. Het betalingssysteem was hieraan niet vreemd; immers de boeren werden per liter betaald, zonder dat eenige rekening werd gehouden met het vetgehalte. De voermethodes waren dus over het algemeen gericht op het verkrijgen van veel melk met opoffering van het vetgehalte. Een ernstig gebrek van de melkproductie bestond nog in de groote seizoenschommelingen ervan: in den winter was zij véél kleiner dan in den zomer, terwijl de behoefte aan consumptiemelk constant is, zelfs in den winter eerder iets grooter is dan in den zomer. Dit had een merkwaardig gevolg ten aanzien van de rendabiliteit van onzen boterexport. Om de behoefte aan consumptiemelk in den winter te dekken, werd een deel van de melk, die in den zomer tot boter, enz., werd verwerkt, in den winter naar de melkdrinkers geleid. Dit veroorzaakte groote fluctuaties in de hoeveelheden boter, welke wij konden exporteeren, en tengevolge van die fluctuaties bracht onze boter op de buitenlandsche markten vrij wat minder op dan de boter van landen, die voor een meer geregelden aanvoer zorgden. In den melkhandel was het al evenmin zuiver rozengeur en maneschijn. Hij was een geliefkoosd object voor ‘beunhazen’. ‘Zooals men het wel eens uitdrukte, iemand, die te lui was om te werken, huurde een fiets, stal een melkbus, en hij was melkdistribuant. Kwamen zulke lieden aan het einde van de week niet rond, dan betaalden zij de boeren, die hun de melk geleverd hadden, niet, terwijl zij al evenmin eenig kapitaal hadden om de schamele bedrijfsbenoodigdheden, die toch ook zij niet konden missen, te betalen ... Er zijn niet veel woorden noodig om voor wie eenig inzicht in bedrijfsverhoudingen heeft, duidelijk te maken, wat zulke concurrenten, die veelvuldug voorkwamen, voor de bona fide bedrijven en hun gezonde ontwikkeling beteekenden. Wel is waar kwam er natuurlijk aan dit vreemde spel voor ieder individueel op een goeden dag een einde, maar zoodra dit einde er was, stonden er weer tientallen klaar om het zelfde | |
[pagina 318]
| |
spel op te nemen.’Ga naar voetnoot1) De ‘beunhazen’ bedierven dus den melkhandel; zij drukten door hun ongezonde concurrentie de winstmarge, waardoor zij verbetering van de ‘bona fide’ bedrijven tegen hielden. Maar het waren niet alleen deze eendagsvliegen, die de toestanden in den melkhandel onbevredigend maakten. Er waren melkhandelaren (niet alleen onder de ‘beunhazen’), die hun winstmarge probeerden te vergrooten (of hun verlies trachtten om te zetten in winst) door een ongeoorloofde verlaging van hun kostprijs, of - duidelijker uitgedrukt - door verdunning van de melk. Oorspronkelijk deden zij dit door het simpele procédé van toevoeging van water; later, toen overheidsmaatregelen dit vrijwel onmogelijk hadden gemaakt, door toevoeging van ondermelk of lichte ontrooming - listigheidjes, die heel moeilijk te ontdekken waren. Moeilijk te ontdekken voor de controleerende instanties, en heelemaal niet te ontdekken voor het publiek. Het publiek is trouwens weinig critisch ten aanzien van de melk. Het let er alleen op, of ze er niet onsmakelijk uit ziet en of ze niet gauw zuur wordt. Maar dit zijn zeer ruwe criteria, die voor een goede beoordeeling van de kwaliteit van de melk lang niet afdoende zijn en waaraan zelfs slecht ingerichte bedrijven vrij gemakkelijk kunnen voldoen. Natuurlijk hadden ook deze praktijken hun weerslag op den geheelen melkhandel. Niet omdat de goede melkhandelaars hen overnamen, maar omdat de unfaire concurrentie hun dwars zat en hen verhinderde aan de melk die zorg te besteden, die zij noodig heeft. De toestanden in de melkvoorziening waren dus, voor ca. 1930, verre van ideaal. Dit was des te ernstiger, in de eerste plaats omdat de melk een zeer belangrijk volksvoedsel is, en in de tweede plaats omdat zij is wat men noemt een ‘teer’ artikel - een artikel, dat in alle stadia van den weg van producent naar consument een zeer zorgvuldige behandeling behoeft en dat bij gebreke daarvan sterk in kwaliteit achteruit gaat, soms zelfs voor de gezondheid gevaarlijk wordt. De toestanden werden nog slechter na 1930-'31, toen de economische depressie ook in ons land haar intrede deed. Deze voerde natuurlijk nòg meer ‘beunhazen’ aan den melkhandel toe en | |
[pagina 319]
| |
verscherpte de ongezonde en unfaire concurrentie. Van een redelijke winstmarge in den melkhandel was dikwijls geen sprake meer. Met de financieele resultaten van de melkveehouderij was het nog slechter gesteld: deze werd, als geheel genomen, een verliesgevend bedrijf; dat dit aan de zorg, die de veehouders aan de melkproductie besteden konden, niet ten goede kon komen, spreekt vanzelf. De verliezen in de veehouderij werden zóó fnuikend, dat de Regeering zich tot ingrijpen genoopt zag. Op grond van de Landbouwcrisiswet stichtte zij de Crisis-Zuivel-Centrale (C.Z.C.), wier taak het was den melkprijs op te trekken tot zoodanige hoogte, dat de veehouders althans hun noodzakelijke productiekosten vergoed zouden krijgen. Hoewel de C.Z.C. volgens velen dit doel niet geheel heeft bereikt, heeft zij in ander opzicht méér bereikt: zij schoot eenigszins over haar eigenlijke doel heen en trachtte ook - niet zonder resultaat - de melkproductie in betere banen te leiden door den melkprijs te regelen naar het vetgehalte en door de winterproductie te stimuleeren. Deze poging tot ‘ordening’ van de consumptiemelkproductie stuitte echter op allerlei bezwaren. De uitvoering van - op zich zelf goede - regelingen, die de ambtenaren van de C.Z.C. uitdachten, liet soms veel te wenschen over en kwam dikwijls te laat. De administratieve contrôle werkte te langzaam; het ingrijpen bij ontdekking van overtredingen en misstanden liet te lang op zich wachten. Kortom, de C.Z.C. was een regeeringsinstelling, die, hoewel goed van opzet, behept was met de bijna onvermijdelijk schijnende slechte eigenschappen van regeeringsinstellingen: bureaucratie, stroefheid, langzaamheid. Het resultaat was, dat de C.Z.C. het niemand meer naar den zin kon maken en dat de Minister zich met allerlei klachten moest gaan bemoeien. Maar deze bemoeienis vermocht geen tevredenheid te scheppen, en het resultaat was, dat de Minister er genoeg van kreeg (ook een Minister is een mensch) en in 1936 te kennen gaf, dat de Regeering zich uit het wespennest der consumptiemelkregeling zou terug trekken. De Minister voegde hieraan echter toe, dat hij bereid was zijn steun te geven aan een regeling, die de uitvoering der ‘ordening’ op het gebied der melkvoorziening legde in handen der betrokkenen zelf. Dit was niet aan doovemansooren gezegd, want de | |
[pagina 320]
| |
melkveehouders en melkhandelaren beseften zeer wel, dat terugkeer tot de vrijheid van voor 1930 fataal voor hen zou zijn, en zij gingen dan ook over tot de stichting van twee organisaties, de C.M.C. en de A.V.M., die de ‘ordening’ zouden overnemen. Aldus de historische achtergrond, waartegen verschijning en functioneering van C.M.C. en A.V.M. - gelijk zooveel - moeten worden gezien om te kunnen worden begrepen en beoordeeld.
* * *
Wat het doel van A.V.M. en C.M.C. is, volgt uit het voorafgaande. ‘Het doel der vereeniging’, bepaalt art. 2 van de statuten der C.M.C., ‘is de bevordering van een doelmatige en hygiënische winning en afzet van melk tegen loonenden prijs en de bevordering van de gezondheid van den melkstapel.’ En de statuten van de A.V.M. zeggen: ‘De vereeniging, vooropstellende het algemeene belang eener goede melkvoorziening, heeft ten doel het behartigen van de belangen van den handel in en de verwerking van melk en nevenproducten, zulks met inachtneming van de belangen van consumenten en van melkveehouders, alles in het bijzonder in de provinciën Zuid-Holland, Noord-Holland en Utrecht.’ (Het grootste deel van deze provinciën vormt het zgn. wettelijk gebied, waarover de werkzaamheden van A.V.M. en C.M.C. zich uitstrekken). Hoe trachten beide organisaties hun doeleinden te bereiken? Het doel van den loonenden prijs - een doel, dat voor de meerderheid der aangesloten veehouders en melkhandelaren ongetwijfeld het voornaamste is, al komt het in de statuten van de A.V.M. niet expressis verbis tot uiting - trachten zij te bereiken door prijszetting. De veehouders ontvangen voor de door hen geleverde consumptiemelk een wekelijks door beide vereenigingen te zamen vastgestelden prijs, terwijl de melkhandelaren verplicht zijn zich bij verkoop van melk, enz. aan het publiek te houden aan door de A.V.M. vastgestelde minimumprijzen. C.M.C. en A.V.M. streven naar bevordering van den gezondheidstoestand van het vee en van de hygiëne bij de melkwinning en de melkdistributie door: a. bestrijding van veeziekten, door middel van ‘verplicht geneeskundig onderzoek’ van het melkvee en het verleenen van premies en toeslagen voor veestapels, die t.b.c.-vrij zijn; b. toezicht op de bedrijfsvoering (door stalinspecties e.d.), | |
[pagina 321]
| |
welk toezicht meer doeltreffend wordt gemaakt door premies voor goede en zeer goede bedrijven (een veehouder, wiens bedrijf de kwalificatie ‘uitmuntend’ verkrijgt, ontvangt het diploma ‘erkend consumptiemelker’, welk diploma niet alleen eervol, maar ook voordeelig is, daar het een extra-premie oplevert); c. wekelijksche kwaliteitsclassificatie der door de veehouders geleverde melk (naar de criteria reinheid, vetgehalte, aanwezigheid van streptococcen, etc.) en betaling van de melk in verband met de classificatie (voor melk van de middenklasse wordt de standaardprijs betaald, voor melk van mindere kwaliteit iets minder en voor melk van hoogere klasse iets meer); d. voorschriften aan de melkhandelaars omtrent hygiëne en kwaliteit en door toezicht hierop (bijv. voorschriften omtrent de steriliteit van flesschen). De maatregelen sub a en b behooren tot de competentie van de C.M.C., die sub d tot den werkkring van de A.V.M., terwijl die sub c door beide organisaties te zamen worden uitgevoerd. De C.M.C. tracht verder de belangen der melkveehouders te bevorderen door het tegengaan der seizoenschommelingen in de productie van consumptiemelk. Hiertoe wordt een toeslag op den melkprijs verleend voor winterlevering. Zooals we hebben gezien, wordt hiermede ook een algemeen Nederlandsch exportbelang gediend. C.M.C. en A.V.M. te zamen hebben voorts een regeling getroffen, waardoor wanbetaling door de melkhandelaren vrijwel onmogelijk wordt gemaakt. De boeren althans kunnen er niet meer de dupe van worden. Een zeer belangrijk onderdeel van de werkzaamheden der A.V.M. is nog het den kop indrukken van de ‘beunhazerij’ in den melkhandel. Men mag zich alleen als melkhandelaar vestigen met toestemming van de A.V.M., en deze verleent haar toestemming slechts, wanneer de betrokkene voldoet aan redelijke eischen van vakbekwaamheid, technische inrichting en credietwaardigheid.Ga naar voetnoot1) Hiermede wordt ook het euvel van de overbezetting van het bedrijf eenigszins tegengegaan.
* * * | |
[pagina 322]
| |
De melkwinning en de melkdistributie zijn door al deze maatregelen zonder twijfel belangrijk verbeterd. Er is voortdurend toezicht op de behandeling van de melk en op de kwaliteit ervan. De boer wordt voor slechte kwaliteit gestraft met een lageren prijs en voor goede kwaliteit beloond met een hoogeren prijs. De t.b.c.-bestrijding is met kracht aangepakt, al zijn de moeilijkheden hierbij zeer groot. De seizoenschommelingen in de melkproductie zijn eenigszins verminderd.Ga naar voetnoot1) Zoowel de boer als de melkhandelaar, die zijn bedrijf behoorlijk voert, zijn beter dan vroeger verzekerd van een prijs, die een redelijke belooning voor hun arbeid is. De melkhandel, vroeger een zeer ‘ongezonde’ bedrijfstak, is grootendeels ‘gesaneerd’.Ga naar voetnoot2) Het publiek plukt van dit alles de vruchten, in den vorm van veel betere kwaliteit der melk.Ga naar voetnoot3) Dat C.M.C. en A.V.M. in de praktijk goed hebben gewerkt, wil natuurlijk niet zeggen, dat zij geen bezwaren opleveren. Zij perken de vrijheid van het bedrijf in. Men heeft zich te houden aan de voorschriften van A.V.M. en C.M.C., en deze grijpen soms nogal diep in, zoodat men zijn bedrijf niet meer, zooals voorheen, kan voeren naar eigen goeddunken. De bedrijfsvrijheid is voor een groot deel verdwenen. Dit wordt door heel wat boeren en handelaren als een bezwaar gevoeld. Voor zoover de vrijheidsbeperking uitsluitend beteekent, dat men geen vrijheid heeft om verkeerde dingen te doen, behoeven wij niet veel sympathie met dit bezwaar te hebben. Maar ook de goede boeren en handelaren, die geen misbruik van de vrijheid zouden maken, hebben er eenigen last van. Vooral voor de handelaren beteekent de vrijheidsbeperking, ‘dat de muziek er uit is’. De vaststelling van | |
[pagina 323]
| |
minimumprijzen, aan den consument in rekening te brengen, beteekent een zeer belangrijke vermindering der concurrentiemogelijkheid, die voor de handelaren haar goede, maar ook haar slechte zijde heeft; immers zij maakt het den energieken handelaar zeer moeilijk zijn bedrijf uit te breiden en zet dus een domper op het ‘feu sacré’ van hen, die naar omhoog streven. De ‘aardigheid’ gaat er ook een beetje af, als men wordt gereglementeerd en voortdurend op de vingers wordt gezien. Voor den buitenstaander is het niet gemakkelijk dit bezwaar op zijn juiste waarde te schatten, maar dit wil niet zeggen, dat het geen reëel bezwaar is. Een ander, voor den buitenstaander waardeerbaar bezwaar wordt gevormd door de administratie, die door C.M.C. en A.V.M. van de veehouders en handelaren geëischt wordt. Om de naleving der bedrijfsregelingen te kunnen controleeren, moeten de ambtenaren van C.M.C. en A.V.M. allerlei gegevens omtrent de bedrijven kennen - gegevens omtrent melkproductie, omzet, enz. - en de veehouders en handelaren moeten dus hiervan aanteekening houden. Deze administratieve werkzaamheden, waarin de meesten geen matadors zijn, kosten òf tijd en last, òf geld.Ga naar voetnoot1) Een derde bezwaar is de noodzakelijkheid van een vrij groot ambtelijk apparaat. De uitvoering der voorschriften, die C.M.C. en A.V.M. geven, kan natuurlijk niet uitsluitend aan de welwillendheid der betrokkenen worden overgelaten, vooral niet, omdat er altijd menschen zijn, die niet voldoende meewerken of zelfs opzettelijk de voorschriften willen ontduiken. Er moet dus veel worden gecontroleerd; voortdurend moet de kwaliteit van de melk worden ‘getest’. De kosten van het ambtelijke apparaat, dat C.M.C. en A.V.M. in werking hebben moeten stellen, vallen echter nogal mee. De C.M.C. reserveert voor alle kosten betreffende de ordening der melkvoorziening (dus ook voor de kosten van de A.V.M. en bovendien voor de kosten van de reeds vroeger bestaande, maar thans bij A.V.M. en C.M.C. ondergebrachte melkcontrôlestations) een bedrag van f 0.25 per 100 liter door de boeren geleverde melk. Voor den consument wordt de melkprijs als gevolg van de kosten dier ordening, dus verhoogd met slechts een kwart cent | |
[pagina 324]
| |
per liter; of eigenlijk met nog minder, want ongeveer de helft van die kwart cent is bestemd voor de melkcontrôlestations, die vroeger door de Regeering bekostigd werden. Het werk van A.V.M. en C.M.C. kost den consument dus ca. 1/8 cent per liter. Hoewel het niet mogelijk is de waarde der verbetering in kwaliteit in geld te meten, mag men toch wel aannemen, dat die waarde veel grooter is dan dit geldelijke offer, dat de consument ervoor moet brengen. Maar, zoo zal men wellicht vragen, moet de consument niet een ander, en grooter, offer brengen als gevolg van de uitschakeling van de concurrentie en de prijsvaststelling door de belanghebbenden? Zou de melkprijs bij vrije concurrentie niet belangrijk lager zijn? Zonder eenigen twijfel zou dit het geval zijn,Ga naar voetnoot1) maar toch is het zeer de vraag of de consument hiermee op den duur gebaat zou zijn. Bij vrije concurrentie zouden wij de misstanden in melkwinning en melkdistributie weer terug krijgen, met het onvermijdelijke gevolg, dat een deel der consumenten melk te drinken krijgt van minder goede, soms zelfs van slechte en voor de gezondheid schadelijke kwaliteit. Bovendien zou de consument, bij een terugkeer naar het systeem van vrije concurrentie, als belastingbetaler wellicht den maatschappelijken steun aan tot armoede vervallen veehouders en melkhandelaren te betalen krijgen. Tot nog toe is de melkprijs, zoowel voor den boer als voor den handelaar, niet overmatig hoog geweest. Er zijn zelfs heel wat veehouders, die de klacht uiten, dat de door C.M.C. en A.V.M. vastgestelde prijzen hun nog geen voldoende bestaansmogelijkheid verschaffen. Het toezicht van regeeringswege, dat op C.M.C. en A.V.M. wordt uitgeoefend, is een waarschijnlijk voldoende waarborg, dat de prijzen geen overdreven winstmarge zullen gaan bevatten. Tot nog toe heeft de regeering op de vaststelling der prijzen, die formeel door de besturen van C.M.C. en A.V.M. geschiedt, een beslissenden invloed uitgeoefend. Het is op wensch der regeering geweest, dat de aan de boeren te betalen melkprijs werd vastgekoppeld aan de z.g. zuivelwaarde van de melk; dit beteekent, dat de melkveehouders in het wettelijk gebied tot op zekere hoogte afhankelijk bleven van de vrije zuivelmarkt, hetgeen | |
[pagina 325]
| |
uiteraard aan de hun uitbetaalde prijzen niet ten goede kwam. Dat de prijsvaststelling - een zoo belangrijk onderdeel van de bedrijfsordening - feitelijk in handen van de regeering kwam te berusten, is opmerkenswaard, omdat het erop wijst, dat er in de praktijk toch wel bezwaren rijzen tegen het overlaten van de ordening aan de organisaties der bedrijfsgenooten zelf. Op zekere punten moet de regeering blijkbaar tóch ingrijpen, hoewel het juist de bedoeling was de regeeringsbemoeiing te elimineeren. Overigens is het overlaten van de ordening der consumptiemelkvoorziening aan de organisaties der betrokkenen zelf, voor zoover een buitenstaander als schrijver dezes dit kan beoordeelen, een succes geworden. De bureaucratie is vergeleken met de dagen van de C.Z.C. verminderd; de uitvoering der regelingen is vlotter geworden, terwijl de besturen van A.V.M. en C.M.C. de teugels toch vast in de hand hebben. Als er klachten en grieven zijn - en die zijn er natuurlijk wel eens - treffen deze niet de Regeering en doen afbreuk aan haar autoriteit, maar treffen zij de eigen organisatie. Daardoor worden zij misschien al direct wat milder, terwijl de eigen vereenigingsrechtspraak den menschen een zeker gevoel van rechtszekerheid verschaft, hetgeen ook een gunstigen invloed moet uitoefenen. Maar aan het overlaten van de ordening aan organisaties der betrokkenen zelf is toch ook een bezwaar verbonden. Het groepsegoïsme krijgt de kans om in die organisaties tot uiting te komen. De belangen van de twee groepen, die door A.V.M. en C.M.C. worden vertegenwoordigd, loopen niet geheel parallel: de veehouders hebben belang bij een hoogen melkprijs; verhooging van den prijs is voor hen een voordeel, ook al loopt de verkoop van consumptiemelk daardoor iets terug. Daar de vraag naar consumptiemelk tamelijk onelastisch is, is het voordeel van een prijsverhooging grooter dan de - betrekkelijk geringe - vermindering van den afzet.Ga naar voetnoot1) Maar de melkhandelaren hebben | |
[pagina 326]
| |
belang bij een zoo groot mogelijken afzet, gepaard met een zoo groot mogelijke marge voor den melkhandel. Het is dus hun belang, dat de prijs, dien de veehouders krijgen, laag is (dit bevordert den afzet aan de consumenten) en de handelsmarge vrij hoog. Om een voorbeeld te noemen in cijfers: voor de veehouders is voordeelig een melkprijs van bijv. 15 cent per liter, waarvan de veehouder ontvangt bijv. 10 cent; voor den melkhandel is voordeelig een melkprijs van bijv. 14 cent per liter, waarvan de veehouder ontvangt bijv. 7 cent per liter; dit laatste maakt den omzet van den melkhandel grooter plus de marge voor den handel.Ga naar voetnoot1) Het is dus geen wonder, dat zich tusschen de A.V.M. en de C.M.C. strubbelingen hebben voorgedaan. ‘Aangaande de samenwerking met de C.M.C.’, zoo lezen wij in het eerste jaarverslag van de A.V.M., ‘kan slechts met leedwezen worden geconstateerd, dat deze niet altijd op de meest aangename en vlotte wijze geschiedde.’ Als zoo iets in een jaarverslag wordt afgedrukt, kan veilig aangenomen worden, dat de samenwerking heel wat te wenschen overliet. Uit het verslag is ook op te maken, dat de achtergrond der moeilijkheden althans ten deele de prijspolitiek is. Dit klopt met den indruk, dien men krijgt, wanneer men het oor te luisteren legt in het bedrijfsleven. Bij een groot aantal veehouders bestaat de meening, dat de melkhandel van den prijs, dien de consumenten betalen, een te groot deel in de wacht sleept, hetgeen uiteraard door de melkhandelaren met kracht wordt bestreden. | |
[pagina 327]
| |
Strubbelingen tusschen organisaties, die bestemd zijn om samen te werken, zijn natuurlijk zeer ongewenscht en weinig bevorderlijk voor een goeden gang van zaken. Al zijn er dus zonder twijfel verschillende bezwaren, toch beseffen de veehouders en melkhandelaren over het algemeen, dat zij de C.M.C. en de A.V.M. niet meer zouden kunnen missen, zoodat de voordeelen bij hen toch zwaarder wegen dan de nadeelen. En voor het publiek is er, tegenover het nadeel van een hoogeren prijs, het zeer waarschijnlijk grootere voordeel van de kwaliteitsverbetering. * * *
Een paar woorden nog over de organisatie van C.M.C. en A.V.M. Het zijn vereenigingen, Koninklijk erkend volgens de Wet van 1855.Ga naar voetnoot1) Leden zijn vereenigingen van melkveehouders, respectievelijk melkhandelaren, en vereenigingen, die de belangen van melkveehouders, respectievelijk melkhandelaren, behartigen. Leden zijn dus niet de individueele melkveehouders of melkhandelaren. Deze zijn lid of kunnen lid worden van de vereenigingen, die lid van C.M.C. of A.V.M. zijn. Tusschen de individueele melkveehouders en melkhandelaren eenerzijds en de C.M.C. en de A.V.M. anderzijds bestaat natuurlijk wel een rechtsband. Zooals hiervoor reeds werd opgemerkt, hebben de veehouders en de handelaren in het wettelijk gebied een verklaring moeten teekenen, waarbij zij zich aan de C.M.C., respectievelijk de A.V.M. onderwierpen. In de statuten van beide vereenigingen worden zij ‘aangeslotenen’ genoemd. Het voornaamste orgaan van C.M.C. en A.V.M. is het bestuur. Dit wordt gekozen door de leden. Indirect berust de verkiezing van het bestuur dus bij de individueele veehouders en melkhandelaren, die lid zijn van een lid-vereeniging van C.M.C. of A.V.M. | |
[pagina 328]
| |
Beide organisaties staan onder toezicht van den Minister. Volgens de statuten van de A.V.M. heeft deze het recht van veto van door de organen der A.V.M. genomen besluiten ten aanzien van de prijzen, alsmede het recht om reeds in werking getreden voorschriften betreffende de prijzen buiten werking te stellen. De statuten van de C.M.C. kennen den Minister slechts in het algemeen recht van toezicht toe, maar in de praktijk is dit voldoende: de Minister heeft beide organisaties tòch geheel in de hand, omdat zij slechts op zijn aanwijzing - die natuurlijk kan worden ingetrokken - als bedrijfsorganisatie met verordenende bevoegdheid hebben kunnen optreden. Het regeeringstoezicht is natuurlijk vooral van belang in verband met de vaststelling van de melkprijzen. * * *
In het begin maakten wij melding van de corporatie als een bepaald soort van publiekrechtelijke bedrijfsorganisatie. Daar het corporatieve stelsel sinds vele jaren groote belangstelling geniet, een belangstelling, die den laatsten tijd nog sterk is gegroeid (o.m. dank zij het hierboven geciteerde, zeer interessante boek van Dr. Brongersma), is het de moeite waard even na te gaan, welke punten van overeenkomst en verschil de C.M.C. en de A.V.M. vertoonen met de corporaties van het corporatieve stelsel. Dit stelsel gaat uit van de volgende beginselen: sociale gerechtigheid (zich uitende in rechtvaardig loon en rechtvaardigen prijs) - het algemeen belang prevaleert boven het groepsbelang, dit weer boven het individueele belang - concurrentie en particulier initiatief binnen het kader van de twee voorgaande beginselen - de staat moet aan lagere gemeenschappen overlaten, wat door deze kan worden verricht. Dit laatste beginsel wordt genoemd het subsidiariteitsprincipe: de staat moet slechts subsidiair optreden; hij moet ontlast worden van allerlei beslommeringen, die een enorme bureaucratie tengevolge hebben en die even goed of beter aan lagere gemeenschappen kunnen worden toevertrouwd. Het subsidiariteitsbeginsel komt sterk overeen met wat de antirevolutionairen noemen: souvereiniteit in eigen kring. Deze vier beginselen komen in A.V.M. en C.M.C. op duidelijke wijze tot uiting. Beide hebben ten doel den aangesloten bedrijfsgenooten een rechtvaardigen prijs, een rechtvaardige be- | |
[pagina 329]
| |
looning voor hun arbeid te verzekeren. Het algemeen belang wordt in de statuten van de A.V.M. uitdrukkelijk op den voorgrond gesteld; in de statuten van de C.M.C. wordt het niet vermeld, maar ook de C.M.C. stelt zich onder toezicht van den representant van het algemeen belang, den Minister. Het doel, verbetering der melkvoorziening, is ook een algemeen belang. Het groepsbelang wordt boven de individueele belangen gesteld, want de ordening van den bedrijfstak is voor de individueele belangen natuurlijk wel eens nadeelig. Het corporatieve stelsel wil de concurrentie en het particuliere initiatief niet afschaffen. Het erkent hun groote waarde in het economisch leven. Maar het wil hen ordenen, het wil verkeerde uitwassen afsnijden, het wil hun slechts vrijheid laten binnen het kader van de sociale gerechtigheid, het algemeen belang en het groepsbelang. Ook hier is er overeenstemming tusschen A.V.M.-C.M.C. en het corporatisme. De A.V.M. en de C.M.C. laten het particulier initiatief in eere. Zelfs moedigen zij het aan. De boer, die zijn initiatief ontplooit in den vorm van productie van betere melk, ziet dit beloond, in tegenstelling tot vroeger. Wat de concurrentie betreft, al is de concurrentie met de prijzen grootendeels uitgeschakeld, concurrentie met ‘service’ is nog wel degelijk mogelijk, en ook deze is van belang. En wat tenslotte het subsidiariteitsprincipe betreft, C.M.C. en A.V.M. zijn zuivere toepassingen ervan. Zij danken zelfs hun ontstaan aan het feit, dat proefondervindelijk was bewezen, dat het belasten van den Staat met bedrijfsregelingen als de onderhavige tot te groote bezwaren aanleiding gaf. Maar de corporaties van het corporatieve stelsel vertoonen nog enkele meer speciale kenmerken, waarop A.V.M. en C.M.C. nog even moeten worden onderzocht. De corporaties omvatten in beginsel allen, die tot een bedrijfstak behooren, zoowel arbeiders als ondernemers. Beide zijn in afzonderlijke vereenigingen georganiseerd, en deze vereenigingen vormen dan weer op haar beurt de corporatie. In dit opzicht bestaat er verschil tusschen de corporatie eenerzijds en de A.V.M. en C.M.C. anderzijds, want deze laatste omvatten niet de arbeiders. Al moet hieraan worden toegevoegd, dat het Portugeesche corporatieve stelsel op het gebied van den landbouw de scheiding tusschen ondernemers en arbeiders niet kent, het blijft toch een verschil van eenig belang. | |
[pagina 330]
| |
Maar dit is eigenlijk het eenige verschil. Want overigens komt de opbouw van A.V.M. en C.M.C. precies overeen met den opbouw der corporatie. De corporatie bestaat ook niet uit individueele leden, maar uit sub-organisaties, waarvan dan weer de individueele bedrijfsgenooten lid zijn. Het lidmaatschap van die sub-organisaties is niet verplicht, maar ook de niet-leden ervan worden door de regelingen, die de corporatie uitvaardigt, gebonden; precies zoo is het bij A.V.M. en C.M.C. De corporatie geniet autonomie, maar staat onder toezicht van de RegeeringGa naar voetnoot1) - gelijk het geval is met A.V.M. en C.M.C. Er is dus, alles bij elkaar genomen, een bijna volledige overeenstemming tusschen de corporatie van het corporatieve stelsel eenerzijds en A.V.M. en C.M.C. anderzijds. Men maakt zich aan een slechts geringe onnauwkeurigheid schuldig, wanneer men de A.V.M. en C.M.C. de eerste Nederlandsche corporaties noemt.
* * *
Alvorens wij afscheid nemen van A.V.M. en C.M.C. nog enkele opmerkingen omtrent de algemeene economische beteekenis van het optreden van bedrijfsorganisaties van het karakter van A.V.M. en C.M.C. De bedrijfstak, die wordt geordend gelijk de melkveehouderij en de melkhandel geordend zijn, wordt daarmee een zgn. beschutte bedrijfstak. Zijn rendabiliteit wordt tot op zekere hoogte gewaarborgd. De aanwezigheid nu van beschutte bedrijfstakken in een volkshuishouding heeft twee zeer belangrijke gevolgen. Het eerste gevolg is, dat de nadeelen van een conjunctuurdaling relatief zwaarder komen te drukken op de onbeschutte bedrijfstakken. Wanneer ten gevolge van een conjunctuurdaling - om de zaak op haar eenvoudigst voor te stellenGa naar voetnoot2) - het totale volksinkomen met 20% daalt, zal deze daling, wanneer er volkomen | |
[pagina 331]
| |
vrije concurrentie is en geen enkele bedrijfstak dus beschutting geniet, ten laste komen, in gelijke mate, van alle leden der volkshuishouding. Is echter de helft van het bedrijfsleven beschut, en zoo effectief beschut, dat de rendabiliteit van deze helft en het inkomen van de hierbij betrokkenen geheel op peil blijft, dan zal de daling van het volksinkomen geheel moeten worden opgevangen door de niet-beschutte helft, welker inkomen dus met 40% vermindert. Het tweede gevolg is, dat de niet-beschutte bedrijven óók naar beschutting gaan verlangen, althans in economisch-ongunstige tijden. Dit spreekt van zelf. En het is een verlangen, dat volkomen redelijk is en waar niets tegen in valt te brengen. Wat aan den één wordt toegestaan, mag den ander niet worden onthouden. Vooral niet, wanneer het duidelijk is, dat die ander door het voorrecht, dat den één is toegestaan, in een moeilijker situatie is gekomen. Aan de beschutting van bedrijfstakken, aan de corporatieve ordening dus ook, is dus inhaerent de tendens om zich steeds uit te breiden. Begint men ermee op een bepaald punt in het economisch leven, dan komt men bijna als vanzelf van de eene bedrijfsregeling tot de andere. In de vraag, of dit een wenschelijke evolutie is, zullen wij ons hier niet gaan verdiepen. Dat is een vraag, waar heel veel aan vast zit. Tot den lezer, die op grond van de tot nog toe gunstige ervaringen met de A.V.M. en de C.M.C. al vast geneigd zou zijn tot een bevestigend antwoord, moge nog de opmerking worden gericht, dat deze ervaringen niet bewijzen, dat een algemeene corporatieve of andere ordening van het economische leven gunstige resultaten zou hebben. De melkveehouderij en de melkhandel zijn twee in vergelijking tot veel andere bedrijfstakken gemakkelijke objecten van ordening. De weg van producent naar consument is hier kort, de behoefte aan consumptiemelk is vrij constant, de productie is een zuiver binnenlandsche productie, het artikel is vrij gemakkelijk te standaardiseeren - dit zijn allemaal voor bedrijfsregeling gunstige factoren. Bovendien bewijst goed resultaat in één sector van het economisch leven nog niet, dat ook ordening, die zich over alle sectoren zou uitstrekken, zou slagen. Maar al bewijzen de ervaringen met de C.M.C. en de A.V.M. weinig ten opzichte van algemeene ordening, dit neemt niet weg, | |
[pagina 332]
| |
dat zij waarde, gróóte waarde zelfs, bezitten. Men zal er verstandig aan doen de noodige aandacht eraan te schenken bij de verdere ordening van het bedrijfsleven, die zeer waarschijnlijk in een nabije toekomst ligt. De eerste proefneming met publiekrechtelijke bedrijfsorganisaties is niet slechts van belang voor de direct betrokkenen, maar is zeer zeker ook van algemeen belang!
C. Weststrate |
|