De Gids. Jaargang 105
(1941)– [tijdschrift] Gids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 61]
| |
Over Frans ErensGa naar voetnoot1)Het was in December jongstleden (1940) vijf jaar geleden, dat Frans Erens, vrij plotseling, te Houthem-St. Gerlach, waar hij de laatste jaren woonde, overleed. Limburgs aarde ontving toen het lichaam van wie in Nederlands meest zuidelijke gewest het levenslicht aanschouwde (Schaesberg 1857), nimmer zijn geboorteland ontrouw werd en er steeds met voorliefde vertoefde. Noch verblijven buitenslands noch werkzaamheden elders binnenslands, hebben hem ooit van het Limburger-zijn doen afzien, zoodat het eigene zijner persoonlijkheid voor een deel daaruit bestaat. Onmiskenbaar drukt het een stempel op hem, waardoor hij zich onderscheidt van literaire tijdgenooten, die gelijke idealen nastreefden en zochten te verwerkelijken. Evenwel niet dit alleen deed hem anders zijn. Ook door zijn katholicisme week Erens af. Want al was hij in dezen ‘Draufgänger’ evenmin als vaandeldrager, nooit aarzelde hij te belijden wat voor hem het hoogste was, omdat hij, steeds strevend naar de waarheid, er wel van overtuigd was, haar, naar beste weten, te bezitten. Zoo rijst Erens' figuur voor ons op, wanneer wij aan hem denken. Een man wien men waardeering schenkt zonder dat hij erom vraagt, een figuur voor wien de achting groeit naarmate men hem beter leert verstaan. Nimmer genoot ik het voorrecht hem te ontmoeten, maar uit zijn werken is hij mij vertrouwd, alsof ik hem goed heb gekend. Er steekt geen onwaarheid in dezen mensch en zeker is hij te bijzonder, om onderworpen te zijn aan de weinig smakelijke, generaliseerende uitspraak betreffende de groote geesten. Zijn intellect moet voornaam, zijn causeeren boeiend geweest zijn. Uit de portretten welke ik van hem ken, spreekt een | |
[pagina 62]
| |
kalme vastberadenheid, gepaard gaande met een ingetogen zich op de achtergrond houden. Geen ‘Streber’, maar een werker. Is niets menschelijks hem vreemd en vormt het leven voor hem niet minder dan voor anderen raadselen, zijn waarheidsstreven blijkt naar boven gericht, terwijl hij vast vertrouwt op het aan gene zijde, daar alles verwachtende wat hij in deze mist. Hij vervult zijn plicht en volgt - niet zonder strijd - zijn roeping. Als jurist begonnen eindigt hij als literator en de wettenstudie verzakend voor de dienst der muze, heeft hij zich nimmer over deze ruil - een ware winst! - beklaagd. ‘Homme de lettres’ in de meest zuivere zin van het woord; ziedaar wat hij wilde zijn en wat hij was. Is men geneigd naar al deze maatstaven Frans Erens te beoordeelen, dan loopt men de kans tot overschatting, waarvan hij zelf de grootste afkeer had. Het is daarom wenschelijk te bedenken, dat ook hij kind van zijn tijd was en evenzeer de gebreken zijner hoedanigheden bezat. Hoewel zijn persoon en werk inderdaad door eigen cachet gekenmerkt worden, behoort hij toch geheel tot de tachtigerbeweging, waarvan hij alle theorieën huldigde voorzoover hij ze in verband met zijn levensopvatting kon aanvaarden, al onderscheidt hij zich weer door zijn eigen houding, die hem meer érudit dan beeldstormer doet zijn. Kan men weinig of geen groei in hem aanwijzen, evenmin is het mogelijk den man in hem te scheiden van den kunstenaar en den criticus te stellen naast den vertaler. Op vele terreinen gelijktijdig werkzaam, hield hij zich steeds onder bedwang, in een rust die het volmaakte nadert. Nooit verloor hij iets uit het oog en aldus arbeidde hij in een tegenwoordig niet meer gekende en dan ook minder gewaardeerde kalmte. Voor alles ging hem de literatuur en haar diende hij met alle in hem aanwezige krachten. Waar het erom ging haar te verdedigen stond hij op de eerste plaats, haar bedreigende gevaren te bezweren achtte hij zijn voornaamste plicht en meer dan eens bevestigde hij haar rechten, ja haar onmisbaarheid. Als kunstenaar voornamelijk impressionist en in verband daarmede eenigszins melancholisch van nature, stond hij als criticus open voor alle richtingen en was hij dan ook een goed, betrouwbaar beoordeelaar, die steeds tot belangwekkende uitspraken kwam. Volgeling van Tolstoi's critische opvattingen, door hem met eigen stellingen verbonden, bleek hij met name hier een fijnzinnig | |
[pagina 63]
| |
literator, ja een fijnproever. Eclecticus, bezat hij een Europeesche geest en toonde hij steeds een bewondering afdwingende karaktersterkte. Hij doceert op een wijze die nergens verveelt, zoodat men, al bladerend in zijn oeuvre, spoedig tot lezen komt om daarna tot studie over te gaan. Vooral het laatste vraagt Erens' critische en essayistische arbeid. Want de zekere rust boven de snelle wisseling verkiezend en hoewel rijp in zijn uiteenzettingen, niet sprekend op een toon van gezag, wordt alles in hem door een hooge intensiteit gekenmerkt, zoodat men ook door dit werk steeds weer de overtuiging krijgt hier te doen te hebben met een wel zeer eerlijk en voornaam mensch. Hij blijft daarbij eveneens hier steeds de zelfde, als het ware niet veranderend, zoodat overal zijn rustige kalmte het eerst opvalt. Nimmer zijn krachten overschattend, voelde hij zich altijd dienaar in het rijk der letteren en streefde hij ook hier naar de waarheid. Werd zijn beteekenis bij zijn leven door te weinigen op juiste waarde geschat, heden ten dage laat men meer recht aan dezen Limburger in de Nederlandsche letteren wedervaren, al hoeft het zeker geen betoog, dat voor de Erens-studie nog heel wat gedaan kan worden. Vat de vorige alinea Erens' beeld in korte trekken samen, arceering van deze schets blijkt te wenschelijker naarmate men zich meer in zijn werk verdiept. Dat hij overal de zelfde blijkt, wil niet zeggen dat hij eentonig is. Integendeel! Verscheidenheid gaat ermee gepaard en zelden vervalt hij dan ook in nietszeggende herhalingen. Liefhebber van vernuftige onderscheidingen, geeft hij ze niet dan na de hoofdzaken helder te hebben uiteengezet. Wat hij biedt is af en nooit waagt hij zich op een nacht ijs. Van tachtig de meest breede geest ziet hij over onze grenzen, en vooral naar het Zuiden gericht, geeft hij blijk van een liefde voor de Fransche literatuur, die hem zijn heele leven niet heeft verlaten. Steeds bedachtzaam is hij somwijlen ook apodictisch en hij houdt van flitsende noteeringen, die den lezer nu en dan doen vergeten, dat hun schrijver op de eerste plaats een bouwer is. Hij bemint zijn taak en men voelt overal, dat hij de pen met genoegen hanteert. Daarbij offert hij het duidelijke niet aan het sierlijke op en evenmin verwaarloost hij de volledigheid omwille der beknoptheid. Als kunstenaar graag ciseleerend, zet hij ook als criticus de puntjes op de i, en als vertaler legt hij een meer dan prijzenswaardige zorgvuldigheid aan den dag. | |
[pagina 64]
| |
Het is zeker geen paradox, te beweren dat Erens' grootheid in zijn beperktheid lag, want de laatste was inderdaad vrijwillig, voortvloeiend uit een respect eischende zelfkennis. Zijn bijzonderheid ontging hem niet, maar zijn krachten niet overschattend, wachtte hij zich voor de val, volgend op te steile vlucht. Hij verlangde geen andere plaats in te nemen dan die waarop hij vanaf den beginne stond, maar daar heerschte hij dan ook naar eigen welgevallen. Toen hij eindelijk de rechten definitief vaarwel zei om zich geheel aan de letteren te wijden, was zijn keuze voor De Nieuwe Gids een volstrekte, waarop hij niet terugkwam. Van medewerker werd hij spoedig andermaal redacteur, om dat tot zijn verscheiden toe, meer dan vijf en twintig jaar, te blijven. Dit houdt echter niet in dat hij alle inzichten zijner mederedacteuren deelde. Hun ‘l'art pour l'art’ verwierp hij door er zijn ‘l'art contre l'art’ mee gelijk te stellen en beter dan zij thuis in wat aan het tijdschrift vooraf ging, onderwierp hij niet minder hun andere uitingen aan critisch onderzoek. Hij zag het betrekkelijke van het in ons land tot stand gebrachte wel in en hield dan ook niet op, steeds weer voor de groote werken van het buitenland de aandacht te vragen. Was Holland hem te klein, aan West-Europa had hij genoeg en wel meer bepaaldelijk aan het vaste land van ons werelddeel. Engeland had zijn liefde niet en Rusland wees hij af. Naar het Latijnsche en Romaansche ging zijn voorkeur, het Fransch was zijn lievelingstaal en Parijs beteekende voor hem veel meer dan Amsterdam. Hij leefde op Europeesch plan en stond in verkeer met de voornaamste geesten zijns tijds. Kan het derhalve verbazen wanneer men in hem een der belangrijkste literaire figuren zijner periode ziet? Zijn cosmopolitisme maakt hem voor Nederland grooter dan dikwijls beseft werd, hij was inderdaad, gelijk hij zichzelf noemde, een stille zaaier. Zijn oogst is echter daarom van niet minder beteekenis. In quantiteit wellicht geringer dan men, gezien zijn werkzaam leven, zou verwachten, blijkt hij in qualiteit van te grooter belang naarmate men hem beter leert kennen. Zijn werk is te zeer verspreid en daardoor moeilijker te bereiken dan gewenscht is. Breng het echter bijeen, lees en bestudeer het en men zal andermaal kunnen zien hoeveel waarheid er schuilt in de uitdrukking, die het onbekende met het onbeminde gelijkstelt! | |
[pagina 65]
| |
Veel van het voorafgaande ware met eigen uitspraken van Erens te bevestigen, maar liever dan daartoe over te gaan, verwijs ik naar het oeuvre in het algemeen en de hier volgende keuzebundeling in het bijzonder. Wie eenmaal goed van zijn oeuvre heeft kennis genomen kan zijn werk steeds onderscheiden en hij zal dan ook onmiddellijk in deze bladzijden Erens' toon en trant herkennen. Zijn uitzonderlijke geest schittert op vrijwel alle pagina's en als in zijn andere boeken doet ook hier zijn proza beheerscht doch warm aan. In de critieken vindt men den meest bekenden Erens terug, de invallen bieden zijn boeiende noteeringen, terwijl de verbeeldingen andermaal toonen welk een artist in hem schuilde. Het gebodene sluit zich aan bij het vroeger in boekvorm verschenene, met dit verschil dat hier voor het eerst de invallen gebundeld werden, die Erens voornamelijk in de laatste jaren zijns levens publiceerde. Ligt bij dezen auteur het karakteristieke zeker niet in het onverwachte, nochtans houden deze invallen uitingen in, die men op het eerste gezicht meer dan verrassend heeten moet. Het zijn losse notities waarin Erens volstond met te beweren, zonder, gelijk hij overal elders deed, over te gaan tot bewijzen. Somwijlen tot tegenspraak lokkend, zijn zij zelden onbeduidend, omdat hun schrijver een man van eruditie was, die zelfs in deze blocnote-aanteekeningen - men houde mij dit woord ten goede - niet tot formuleeren kwam alvorens het geheel van alle zijden te hebben overdacht. Waar het zijn, ook hier weer uitgesproken, overtuiging was, dat schrijven een bedaard, geconcentreerd neerzetten van de door een menschenhoofd gaande gedachten is, voerde hij in deze regels de pen zoo conscientieus als elders. Men kan zich dan ook in deze uitingen van Frans Erens niet vergissen, omdat de auteur spreekt op een toon, die alle twijfel omtrent zijn bedoelingen uitsluit. Te goed overwogen zijn het zelden aphorismen die hij biedt en sommige ervan nemen een omvang aan, die hen reeds daarom een plaats onder de critieken zouden verleenen. Evenwel Erens maakte zijn onderscheid op goede gronden. De criticus in hem stelde te hooge eischen aan de beoefening van dit literaire genre, dan dat hij zelfs maar op de gedachte gekomen zou zijn, de invallen met de critieken gelijk te stellen. De schrijver van de invallen staat tusschen den auteur der critieken en den artist der verbeeldingen in. Hij heeft van beiden iets en blijft daarbij trouw aan zijn eigen per- | |
[pagina 66]
| |
soonlijkheid, het ik, in de diepste diepten glorend en brandend in stillen gloed. Ook hier meester in de even rustige als heldere formuleering zijner inzichten en mededeelingen, bezitten zijn uitspraken de glans van het voorname en eenvoudige. Hij stelt zich zelf niet boven anderen, zoodat men gerechtigd is ook bij hem daarin de ware superioriteit te erkennen. Hij verdedigt daarbij zijn in dezen gehuldigde inzichten door kort en bondig vast te stellen, dat het zich alleen bemoeien met literatuur alles behalve kleinburgerlijk is waar het in verband staat met 's menschen beperking, terwijl hij er ook niet genoeg de aandacht op vestigen kan, dat het per slot van rekening alleen gaat om de individualiteit van den schrijver. Het is deze individualiteit welke Erens in hooge mate bezit, die hem tot een groot letterkundige maakt. Allesbehalve een dilettant is hij de literator ‘pur sang’, voor wien slechts de stabiele, de in scherpe concentratie gevonden voortreffelijkheid de moeite waard is en voor wien het bijzonder aankomt op het indringen der schoonheid in zijn ziel. Is hij ervan overtuigd, dat ook bekende waarheden niet in stilstand verkeeren maar voortdurend onderhevig zijn aan de veranderende invloeden der omgeving, eveneens blijkt hij, als verwerper der opzettelijkheid, voorstander van de rechten der natuur, door hem boven alle kunst gesteld. Zuiver inzicht in de waarden van en de verhouding tusschen het bovennatuurlijke en natuurlijke bezittend, kent hij de paden van het door hem betreden terrein even goed als de grenzen zijner vermogens. Hij slaat zelden te hoog aan, maar maakt zich ook nimmer schuldig aan te geringe waardeering. Schijnt zijn voorzichtigheid soms het weifelen te naderen, dan bedenke men dat hij een verantwoordelijkheidsgevoel bezat, heden ten dage veelal te weinig gewaardeerd, dan dat het in hem niet te sterker zou moeten worden geprezen. Als Cd. Busken Huet is hij een heer in onze letteren. Hoe afwijzend zijn oordeel ook soms mocht luiden, Van Deyssel, overigens door hem zeer bewonderd, volgde hij in het schelden niet na, terwijl hij, voor Kloos' houding alle inzicht bezittend, er niet aan dacht zich als criticus naast hem te stellen. Voorzichtig in de keuze zijner onderwerpen was hij voornaam in de uitwerking ervan; Fransche hoffelijkheid paarde hij aan eigen menschelijkheid, zoo nimmer komend tot uitlatingen, welke hij later zou willen hebben herroepen. | |
[pagina 67]
| |
Wanneer men van Frans Erens' heele oeuvre op goede wijze kennis neemt, komt men vanzelf tot de uitspraak, dat zijn persoonlijkheid een uitzonderlijke, zijn kunst een buitengewone en zijn overige, voor het grootste deel critische en essayistische, arbeid een merkwaardige is. Van de tachtigers vormt hij een der weinige figuren, die de beweging overleefd hebben, waaruit mede zijn beteekenis voor heden en toekomst voortvloeit. Is zijn werk kenmerkend voor de tijd waarin het ontstond, het is nog kenmerkender voor den man die het schreef. Frans Erens arbeidde immer met inzet van de volle ernst zijner persoonlijkheid. Steeds staat men tegenover hem als mensch tegen mensch en dat is wat aan zijn geschriften het exceptioneele verleent. De kennismaking met dezen mensch behoort tot de bijzonderste die men maken kan, zij is een verrijking en stelt nooit teleur. De volgende bladzijden kunnen den goedwilligen lezer daarvan, bij herhaling, overtuigen. Pierre van Valkenhoff |
|