| |
| |
| |
Luctor et emergo
Tweede Hoofdstuk: Zwijgend Goud
(Vervolg)
Korte samenvatting van het voorafgaande. - Een schrijver, de ‘ik’ van het verhaal, brengt de zomer door in zijn buitenhuis op Walcheren. Hij wordt op een dag van verschillende zijden ingelicht omtrent een bruiloft die te Middelburg plaats vindt: 's morgens door een student, 's middags door Annie K., die een goede kennis is van de schrijver en een nicht van de bruid. Zo komt hij geheel op de hoogte, in de eerste plaats omtrent de bruid zelf, die Lucie v.W. heet, omtrent de bruidegom, genaamd v.A.v.A., en verdere familie-verwikkelingen. Een oom en tante der bruid, Oom Dick en Tante Marie, hebben bij het huwelijk het dessertzilver dat zij toegezegd hadden niet gegeven wegens een klein verzuim door de bruidegom gepleegd jegens oom en tante. De schrijver en Annie zijn inderhaast om vrede te stichten een reusachtige zilveren lepel gaan kopen en hebben die anoniem op het trouwdéjeuner aan het bruidspaar doen toekomen, met een begeleidend rijmpje, waaruit op te maken viel dat het dessert-zilver toch door oom en tante zou worden geschonken. - 's Avonds krijgt de schrijver wederom onverwacht bezoek, en wel van Heleen v.W., de zuster der bruid. Hierdoor geraakt hij vertrouwd met het huiselijk leven der v.W.'s, in het bijzonder met het karakter der bruid. Haar vader is majoor v.W., territoriaal bevelhebber van Walcheren; Lucie, de bruid, en Heleen hebben nog een broer, Frans genaamd, die echter, in Europa mislukt, in Nieuw-Zeeland is gaan ‘farmen’. Voorts krijgt de schrijver de indruk door dit bezoek, dat er na het trouw-déjeuner iets ontzettends moet zijn voorgevallen. Heleen vraagt dringend Henk L. te spreken. Henk L., een dichter, is een vriend van de schrijver, tevens een jeugdvriend van de bruidegom v.A.v.A. Als zodanig is hij v.A.v.A.'s getuige bij het huwelijk geweest. Hij heeft gemeld bij de schrijver te komen logeren. Als er echter gebeld wordt, - het is nu elf uur 's nachts -, is het niet Henk L., de
verwachte gast, maar een onbekende. Het is v.A.v.A. zelf, de bruidegom van vandaag. Hij vraagt de schrijver of Henk L. reeds bij hem is. De schrijver verzoekt v.A.v.A. binnen te komen en met hem op Henk's komst te wachten. Heleen - bij het hooren van v.A.v.A.'s stem - is door de achterdeur ontvloden. In het volgende geeft v.A.v.A. een verklaring van zijn onverwacht bezoek.
| |
| |
Het eerste wat ik uit v.A.v.A.'s mond vernam, na een vermelding der ‘dramatis personae’ en een korte schets der u reeds bekende omstandigheden, streelde mij niet weinig. De zilveren lepel was een groot succes geworden; er had, toen het versje werd voorgelezen, een ‘generaal pardon’ plaats gehad aan het trouwdéjeuner. Oom Dick had volgehouden dat het gedicht van tante Marie was, terwijl tante Marie zei dat als de lepel niet van oom Dick kwam en het vers van Heleen, lepel plus versje alleen afkomstig konden zijn van Frans uit Nieuw-Zeeland. Iedereen had toen eerst recht bewezen geacht, dat tante Marie tenslotte toch over de brug was gekomen maar het niet weten wilde, want hoe kon Frans in Nieuw-Zeeland op de hoogte zijn van de dessertzilver-affaire! Toen tante Marie pertinent bleef ontkennen, had iedereen een duit in het zakje gedaan, de een zei dit, de ander dat. Zo had v.A.v.A. zelf de onderstelling gewaagd, dat het geschenk op onderling overleg berustte van Henk en Heleen, maar ook dezen ontkenden. De vader der bruid, de majoor v.W., had een eind aan de discussies gemaakt door plechtig op te staan en tante Marie namens het bruidspaar - dat onmiddellijk instemde - van harte dank te zeggen voor het geschenk, dat, al was het niet van haar, althans van het hare de profetie was. Hij kende, zei hij, zijn zuster. Zij vergat nooit, maar kon niettemin vergeven. Zij was consequent, maar beschouwde ieder ding als een uitzondering op de regel die zij alleen ten opzichte van zichzelf met gestrengheid in acht nam. Zo nu ook weer met die lepel. Natuurlijk had Marie die gegeven, zei de majoor, maar men kon niet bovendien van haar vergen dat zij voor haar eigen grootmoedigheid uitkwam. Hierna had een donderend applaus der gasten tante Marie's verdere protesten overstemd.
Ik begon mij af te vragen, hoezeer ik genoot van een heimelijke vreugde, of dit nieuws, hoe gewichtig ook voor de betrokken familie, wel in die mate pressant was, dat een bruidegom het mij kwam melden in het middernachtelijk uur van zijn huwelijksdag. En waarom moest ik weten op dit ‘onwaarschijnlijk uur’, om een term van de student te gebruiken, dat oom Dick, na de toespraak van de majoor, een cheque had geschreven, stante pede aan tafel, van zoveel duizend gulden, en dat hij deze cheque, wederom onder donderend applaus der gasten en stille tranen der bruid en tante Marie, ter hand gesteld had aan Heleen ‘voor
| |
| |
een reis naar Nieuw-Zeeland, nu Lucie een andere reis onderneemt’? - Natuurlijk, het werd ontroerend toen ik ervoer, dat hierdoor Heleen in staat werd gesteld Lucie's oude gelofte, namelijk het huishouden van Frans in Nieuw-Zeeland te gaan doen, na te komen. Maar wat heb ik er mee te maken, dacht ik, in gedachte tot de bruid mij richtend, - wat heb ik er mee te maken, of gij toezeggingen, vóór uw huwelijk gedaan, door uw jongere zuster in laat lossen? Ik benijd, ging ik in gedachten voort, Frans in Nieuw-Zeeland die gij dieper liefhebt dan wie ook ter wereld; ik benijd Heleen die waardig wordt gekeurd uw plaats te vervangen; ik benijd oom Dick die een cheque kan schrijven om de traan te drogen bij het voorlezen geschreid van Frans' gelukstelegram; ik benijd zelfs alle aanwezige gasten die uw stille tranen hebben gezien en tante Marie in het bijzonder die ze mee heeft geschreid; - maar wanneer ben ik aan de beurt iets voor u uit te richten? Al deze gebeurtenissen, hoe onbeduidend schijnbaar, moeten toch, zoals alles op aarde, een geheimschrift zijn dat uw wens bevat. Geef mij een aanwijzing, aanbedene!
Zulk een aanwijzing werd mij voorlopig nog onthouden, toen v.A.v.A. ter zake kwam en meldde dat de mobilisatie werd voorbereid; dat de huwelijksreis dus niet naar Venetië ging, zoals oorspronkelijk het plan was; dat er thans kamers waren gereserveerd in hotel Nassau-Bergen; dat deze kamers echter, sedert vanmiddag, telefonisch weer waren afgezegd. Noch zei het mij iets, toen ik vernam hoe Heleen, bevreesd dat het naderend oorlogsgevaar haar reis naar Nieuw-Zeeland dwarsbomen mocht, terstond naar Amsterdam getelefoneerd had om op de eerste de beste boot uit Genua een hut richting Batavia te bespreken.
Wel begreep ik toen, bruid, - mag ik u Lucie noemen? - dat gij nog gezien Heleen's overhaast vertrek, veel, zeer veel met haar had te overleggen; ook had ik begrip voor de toestand van uw vader, Walcheren's militair commandant, die door het vertrek van beide dochters alleen in huis achterbleef, zonder, naar mij verteld werd, over mijn huishoudelijke aanleg te beschikken; ik nam de verzekering aan die v.A.v.A. mij gaf, dat gij, ook als er niets anders gebeurd was, Walcheren niet de rug toe had kunnen keren, alvorens het een en ander geregeld te hebben; alvorens, met andere woorden, Heleen de nodige in- | |
| |
structies te hebben gegeven omtrent klimaat en hygiëne van Nieuw-Zeeland, waarvan gij, naar niemand ooit had geweten, studie gemaakt hadt; alvorens, daarenboven, gezorgd te hebben dat de oude gedienstige, de onwaardeerlijke Janne, die in uw kinderjaren in de keuken regeerde van uw ouderlijk huis, maar sinds kort op ‘non-actief’ gesteld was, gelijk uw vader het noemde, en van een welverdiende rust genoot, weer haar intrek onder uw vader's dak had genomen. Het was ontroerend, het was treffend, maar wanneer - bleef ik vragen - kreeg ik nu een opdracht? Blijkbaar hadt gijzelf reeds aan alles gedacht. Was ik nergens ingeschakeld?
Inderdaad, Lucie had - vertelde v.A.v.A. verder - alles in een ommezien geregeld. Ik heb maar één uur nodig, had zij gezegd, het is een questie van één, hoogstens twee treinen later. Terstond had v.A.v.A. haar ‘carte blanche’ gegeven; wat maakte het uit of men met de boottrein uit Vlissingen vertrok of uit Middelburg twee uur later. Toen toog Lucie aan het werk. De naaister en de kleermaker werden opgebeld om haar Nieuw-Zeelandse uitzet, die al jaren bleek gereed te liggen, voor Heleen te vermaken en te moderniseren. Heleen kreeg het sleuteltje van een geheime la in Lucie's kast, en, achter op een menu, een rijtje titels van boeken die Heleen thuis op Lucie's boekenplank zou vinden en aan boord zou moeten lezen. Ook was er nog veel strikt vertrouwelijks te zeggen: wel een half uur zaten Lucie en Heleen in een hoek van de hal samen te praten, tot eindelijk Heleen opsprong om nogmaals oom Dick te komen omhelzen en Lucie verdwenen was om zich in een kamer van het hotel voor de reis te verkleden. Heleen was haar, door het dolle heen, niet dan aarzelend gevolgd om als bruidsmeisje de behulpzame hand te bieden.
Inmiddels had v.A.v.A. de bruiloftsgasten aan tafel beziggehouden, vooral Henk L. en Erna S., die echter, naar hem meer en meer duidelijk werd, aan elkaars gezelschap voldoende hadden. Hem speet dit voor Heleen, aan wie Henk L. vroeger attenties had bewezen, maar iedereen wist hoe Henk L. was, en misschien had oom Dick - oom Dick was een mensenkenner - met de reis naar Nieuw-Zeeland nog het bijoogmerk gehad Heleen van een gebroken hart te genezen. Ja, Henk was een nummer. Hij had, om het vorstelijk geschenk in te wijden, wat
| |
| |
hij doen mocht, zei hij, als getuige, met de reusachtige lepel wanhopig geprobeerd Erna's koffie te roeren. Maar de lepel, door zijn afmetingen, kon niet in het kelkje; Henk's ernst daarbij was kostelijk geweest. Tenslotte had hij, onder het uitspreken van een limerick, alle gasten op die lepel een dragée gepresenteerd, waarvoor alleen tante Marie bits bedankt had.
Ik kon niet nalaten te vragen hoe de limerick luidde. Ik was daar dol op, zei ik.
v.A.v.A. wist zich te herinneren dat de rijmwoorden waren: klepel, zeepbel; de rest kon hij helaas niet reconstrueren. Ik haastte mij te zeggen dat het er niet toe deed, maar had het gevoel dat juist dit bagatel mij de sleutel van het geheimschrift in handen had gegeven. Dichters immers zijn profeten. Henk wist reeds aan het trouwdéjeuner als dichter, onbewust, dat de huwelijksreis naar Nassau-Bergen afgelast zou worden. Hij sprak dit uit, als onbewust dichter, in een parabel, de ernst verbergend onder een kwinkslag. Poëzie, ook al legt zij de sombere attributen af der waarzeggerij, is en blijft voorspelling. Ook al gebruikt zij motieven van het verleden, of andere dissimulaties, zij spreekt over toekomst. Ik had geweten wat Henk wist, - ik had, stelde ik mij voor, reeds mijn opdracht verstaan - als de limerick in zijn geheel was overgekomen. Maar reeds met de rijmen was ik dankbaar. Twee auguren verstaan elkaar met een knipoog.
Hoe het zij, oplettender dan tevoren begon ik v.A.v.A.'s verhaal te volgen. Toen Lucie, verkleed voor de reis beneden was gekomen, toen afscheid genomen was van ieder en iedereen, steeg het bruidspaar, nagewuifd met zakdoeken door de gasten, en door de student met een servet, nageworpen met rijst en gebruikelijke schoenen, in oom Dick's limousine. Niet echter naar Vlissingen's station ging de tocht, al had men de boottrein nog kunnen halen, zoals v.A.v.A. nog even door het hoofd ging, maar naar Serooskerke, waar Janne woonde, Lucie's vader's oude getrouwe, die, nog geheel onkundig met wat Lucie met haar voorhad, - namelijk dat zij straks weer de ruime keuken zou betreden bij ‘haar majoor’, weer met haar stevige knuisten het koper glimmend zou poetsen van bel en asbak, weer de leveranciers aan de deur te woord staan, weer de uniformen uitborstelen, weer de kip braden en het eitje koken, zoals zij dit slechts kon volgens de majoor, - achter de geraniums op de
| |
| |
vensterbank, juist per bus thuisgekomen van Middelburg, waar zij Lucie's huwelijksinzegening in de kerk op een der voorste banken had bijgewoond en daarna wat gewinkeld, van een versgezet kopje thee zat te genieten, namijmerend over dominee's preek over ‘één ding is nodig’ en tegelijkertijd wachtend, met de onbewuste ontvankelijkheid van een dichter, op hetgeen het noodlot en de passage in de dorpsstraat haar voor nieuws brengen zouden. Geen zweem van verrassing - als wist zij reeds alles - vertoonde zich op haar doorgroefd gelaat, toen haar scherpe ogen oom Dick's limousine voor haar woning zagen stoppen; maar toen de chauffeur het portier had geopend, toen Lucie, gevolgd door haar baron, uitstapten en het tuinpad betraden, nam zij de hoorn van de tafel, de hoorn die zij aan het oor brengt, niet zozeer om uw woorden te verstaan - want die leest zij van de lippen - maar om de klank van uw stem tot haar door te laten dringen. Voor het verdere was zij op alles voorbereid: haar kerk-schort had zij nog aan, en het had geen zin de muts nog op te zetten, want ten eerste bevond zij zich op eigen territoir, en ten tweede was ook de ondermuts met krullende ijzers kraakhelder gesteven.
Zo stond Janne reeds bij de waterput bij haar achterdeur, toen Lucie en haar man om het huis heen kwamen. De linkerhand bracht de hoorn naar het oor, en, aan de andere zijde van het platte beukje, ging de rechterhand ten groet zo ver naar voren als de gebruine arm kon reiken. Geen zweem van verrassing had Janne getoond, zei v.A.v.A. met nadruk, - en ik meende dat hij hierbij mij verwijtend aankeek, - dat het bruidspaar, alvorens op de huwelijksreis te gaan, nog even bij haar langskwam; integendeel, zij scheen van het besef doordrongen, dat men naar geen beter plekje ter wereld kon reizen dan naar haar woning en welverzorgde moestuin. Afgezien van alles, zei v.A.v.A., was hij geneigd dit te beämen. Het was een uitgezocht plekje. Hij had een verrukkelijk kwartier onder een appelboom gezeten, terwijl Lucie met de ‘sibylle’, zoals Heleen Janne noemde, naar binnen was gegaan om een regeling te treffen. Neen, binnen een kwartier was reeds alles besproken: als Janne morgen kwam met de eerste bus, had de majoor van haar weer zijn eerste ontbijt voor hij naar het bureau ging. Lucie was zeer spoedig, gevolgd door Janne, weer buiten gekomen en was nog even op
| |
| |
het bankje gaan zitten naast v.A.v.A., haar hand in de zijne leggend. Janne had glimlachend naar hen staan kijken en gezegd dat nog mooier dan haar moestuin de ring aan Lucie's hand was. Huwelijken werden in de hemel gesloten.
Met moeite was het bruidspaar, vervolgde v.A.v.A., van het bankje opgestaan; met moeite had men van Janne afscheid genomen. Het was een oase geweest, die landelijke rust na het bruiloftsrumoer. Toen hij in dien geest iets tot Lucie gezegd had, nadat zij weer hadden plaats genomen in de met bagage volgeladen auto, had Lucie haar hand weer in de zijne gelegd en hem gevraagd, in plaats van rechtstreeks naar het station te rijden, nog eens voor het laatst de ‘tour de l'île’ te mogen maken. Met deze term - een term van haar broer Frans - bedoelde zij de rondrit over het eiland, via Domburg en Westkappel, die zij op zomeravonden met Frans placht te doen in de tijd dat hij een two-seater had: Frans aan het stuur, zij, Lucie, naast hem, Heleen en meestal Erna in de dickeyseat. Men dronk dan koffie in Domburg, ontmoette daar kennissen, danste als er te dansen viel, en keerde 's nachts over de Westkappelse zeedijk, onder het maaiend licht der vuurtoren door, soms in een karavaan van auto's, naar Middelburg terug. Natuurlijk had v.A.v.A. toegestemd, ze hadden immers de tijd aan zichzelf, maar - had hij aan de chauffeur gevraagd - misschien had oom Dick de auto nog nodig. Neen, oom Dick had juist met nadruk gezegd de wagen vandaag niet meer nodig te hebben; de chauffeur had zelfs opdracht, mocht het bruidspaar ook de laatste trein naar Holland missen, hen te brengen waarheen zij maar gebracht wensten te worden.
Zo was men gestart voor de ‘tour de l'île’. v.A.v.A. had genoten alleen al van het zien van Lucie's genoegen. Tussen Serooskerke en Domburg, bij iedere villa en boerderij waar men langskwam, wist zij wie er woonde en verzocht zij de chauffeur vooral langzaam te rijden. In Domburg had men theegedronken tegenover de kerk, in Toorop's tot een modern bartje herschapen voormalig woonhuis. Vandaar was men voorbij de frisgroene golf-links, voorbij prachtige boerenplaatsen, pyramide-achtig verscholen achter opgaand hout, door het duinlandschap naar Westkappel gereden, de zeewering over, de dorpsstraat door, de vuurtoren voorbij, en zo langs een splinternieuwe kaarsrechte
| |
| |
verkeersweg, die - zeer tot vreugde van Frans, zeer tot spijt van Lucie's vader - grotendeels de oude bochten van de landweg afsneed, Zoutelande genaderd. Hier werd bij de legendarische plek haltgehouden, waar Willebrordus destijds zijn veldfles verloor en waar thans een gepleisterde waterput als een nis in de zeedijk is ingebouwd. Men was uitgestegen, was bij de muziektent langs een trapje van verweerde stenen de dijk opgegaan, en men had een tijdlang gearmd genoten van de zilte bries en het wijde uitzicht, de torens tellend in het zich achter het dorp uitstrekkend land, de witte kustlijn volgend tot de mond der Westerschelde, de Belgische badplaatsen noemend aan de overkant. Daarna was men een eindweegs langs de dijk voortgewandeld, en, waar die overgaat in duin, naar een volstrekt eenzaam stukje strand afgedaald. De zee lag, spiegelglad en blauw als een meer, nauwelijks ruisend, tussen twee golfbrekers in, te deinen. Het bruidspaar had staan turen naar voorbijgaande schepen en Lucie had verteld hoe zij met Frans en Heleen, als het weer er zich toe leende, hier 's nachts gingen zwemmen, liefst zonder badpak. Het was schitterend geweest als de zee gelicht had. Frans en Heleen gingen altijd te ver en luisterden niet als Lucie ze terugriep. Zij speelden drenkeling en zeemeermin. Frans zag men niet meer en van Heleen alleen de glinsterende armen. Lucie had duizend angsten uitgestaan.
Toen had Lucie de wens te kennen gegeven, nu zij van het land harer jeugd afscheid had genomen, ook de zee vaarwel te zeggen. Men was, elkaar helpend op de glibberige rotsen, naar de uiterste punt van een golfbreker gegaan. Daar was het ontzettende gebeurd.
Precies, lezer, als in een roman, wanneer op het spannendste punt het hoofdstuk afbreekt, brak v.A.v.A. hier zijn verhaal af en begon vragen van luttel belang te stellen, als: hoe laat het nu wel was; of Henk L. nog zou komen; of, in geval ik naar bed wilde, hij - v.A.v.A. - hier alleen op Henk mocht blijven wachten, en dergelijke meer. Dit waren nog vragen die ik beantwoorden kon, hetgeen ik deed ononderbroken hem strak terug aankijkend. Want hij keek mij strak aan, gedurende dit intermezzo, als keurde hij mijn hart en nieren, als peilde hij wie en wat ik was. Toen hij echter ging vragen hoe groot op Walcheren het juiste verschil was tussen eb en vloed, hield ik op met nog- | |
| |
maals whiskey inschenken, waarmee ik mij een houding had trachten te geven, wierp mijn sigaret op de haard en vroeg hem vierkant, helaas met iets te veel emotie, zoals altijd als ik iets vierkant vraag, of Lucie, of mevrouw v.A.v.A. soms een ongeluk was overkomen.
Ja, zei v.A.v.A., het keuren stakend; ja, haar was een ongeluk overkomen, erger, volgens haar, dan wanneer zijzelf verdronken was. Hij, v.A.v.A., hij hechtte zeer zeker ook aan symbolen, maar niet als Lucie. Voor Lucie was een symbool meer dan een symbool. Het portret van haar overleden moeder had zij lief als haar moeder, bij wijze van spreken. Zo was Lucie, Lucie was zeer bijzonder. Datgene dat niet van deze aarde was, het huwelijk bijvoorbeeld, - huwelijken werden in de hemel gesloten, in dit opzicht stemde Lucie met Janne overeen, - maakte niettemin zich kenbaar op aarde, behalve door het gevoel in de harten der mensen, door middel van tekens. Hoe eenvoudiger, hoe gebruikelijker de tekens waren, hoe meer ze haar zeiden. Hoe gewoner hoe heiliger. Het kruis was Jezus, het huwelijk - zei v.A.v.A., na mij verzekerd te hebben dat de vergelijking van Lucie stamde en dat Lucie hiermee niets lasterlijks bedoelde, integendeel, - het huwelijk was de trouwring. De ring was geen symbool, hij was alleen hierdoor bij overlevering symbool geworden, omdat hij een deel des hemels was op aarde en als zodanig meer wezenlijk dan ons persoonlijk gevoel.
Ik bezag, gedurende bovenstaande beschouwing, die ik sterk voor u bekort, de trouwring aan de hand van v.A.v.A., die hij gedurig ronddraaide als wond hij een horloge op. Ook zag ik de zegelring aan zijn andere hand, het teken - om met Lucie te spreken - van zijn geslacht, van zijn naam, van voorouders die leefden en elk zijner handelingen kracht bijzetten, zo vaak de hand zich bewoog en in bloed-rood lak een stempel drukte. En ik bewonderde zijn geestesadel, toen hij voorgaf minder aan symbolen te hechten dan Lucie deed. Ik voor mij, ik kon de gedachte begrijpen, wanneer ik aan de vlag dacht, of aan de standaard van het regiment.
Iets in die geest zei ik, en het was of dit v.A.v.A. deed besluiten, de inwijding als geëindigd te beschouwen en tot de mededeling van het geheim over te gaan. Lucie had, toen zij op de uiterste punt van de golfbreker stonden, nog enkele stappen
| |
| |
voorwaarts gedaan over halfoverspoelde, alleenstaande rotsen, had zich toen diep voorovergebukt en de vlakke hand in een dier van zeewater doorzogen holten tussen de rotsen met uitgespreide vingers laten drijven. Eensklaps had zij zich omgekeerd naar v.A.v.A., die bij de laatste palissade staan was gebleven, en had zo ontzettend geschreeuwd en met de arm gezwaaid, dat v.A.v.A. zich geen ogenblik bedacht had en naar haar toe was gesneld. Haar schreeuw had anders geklonken dan wanneer iemand door een krab wordt gebeten, door een kwal gestoken, of een scherp schelpje in zijn schoen krijgt, of enig ander onschuldig zeeongeluk ondergaat. Het had hem moeite gekost, toen hij haar bereikt had, Lucie te weerhouden in zee te springen. Wel een uur lang, zo lang als de ‘crisis’ duurde, lagen zij geknield naast elkaar, elkaar vasthoudend, of kropen op handen en voeten over de krakende mossels. Lucie had namelijk, toen zij haar ondergedompelde hand terug wilde trekken, bemerkt dat haar trouwring verdwenen was. Zoiets, haastte v.A.v.A. zich er aan toe te voegen, gebeurde gemakkelijk. Het was gevaarlijk met ringen in zee te gaan. Zeewater maakte de vingers glad, misschien ook slanker, en door het gebruis en het geschuim zag men het te laat als de ring was afgegleden. Zo moest het gebeurd zijn. Het had een natuurlijke oorzaak.
Ik drukte mijn deelneming uit. Men had, vroeg ik belangstellend, de hoop om de ring terug te vinden toch niet te spoedig opgegeven?
Wat dacht u, zei v.A.v.A., - de hoop opgeven! - Dan kende ik Lucie niet. Men had de bodem van de holte tussen de rotsen plekje voor plekje afgetast; men had zand van buiten tegen de openingen opgeworpen, om het wegspoelen te beletten; men had met de vingers als een vork gedregd en geharkt; men had bosje voor bosje het kleverig wier van de rots afgerukt en grondig onderzocht. Twee boerenmeisjes, die aangelopen kwamen van het strand, hadden, de rokken opgerold om de lenden, op aanwijzingen van Lucie, terwijl v.A.v.A. haar de handen vasthield en beloningen toeriep, voetje voor voetje heel de omgeving doorwaad. Niets had mogen baten. De ring was en bleef verloren. In Zoutelande terugkomend had v.A.v.A. - men kon nooit weten - bij de burgemeester aangifte gedaan en een bedrag van honderd gulden uitgeloofd voor de eerlijke vinder. Zoals hij zo- | |
| |
juist had vernomen - hij was voor hij hierheen ging nog in Zoutelande gaan informeren - was geheel het dorp in de weer geweest tot het invallend donker, echter zonder resultaat.
Lucie had zich betrekkelijk spoedig hersteld toen zij eenmaal weer in de auto zaten. Het moest zo zijn, zei ze. Maar v.A.v.A. kende haar genoeg om te weten dat ze troosteloos was. Zij had voorgesteld zonder stoppen naar Bergen door te rijden. Hij had er niet aan gedacht. Men was eerst in de Abdij, om wat op te knappen, afgestapt; daarna had men, buiten, aan een der tafels op de stoep, een kleinigheid gegeten; inmiddels had de chauffeur de bagage op zijn last naar het huis van Lucie's vader gebracht, uitgezonderd dit; - en hierbij wees hij op het koffertje dat bij de stoel stond waar zijn jas overheen hing; - vervolgens had hij Lucie overreed nog één nacht in het huis van haar vader door te brengen, waarmee hij in de gelegenheid kwam een laatste poging te wagen. Hij wilde namelijk aan het strand zijn als de eb op zijn laagst was. Dit had hij echter voor Lucie verzwegen om haar niet nodeloos met vruchteloze hoop te kwellen. Veel verwachting had hij niet. Een ervaren strandjutter had hem in gemoede de raad gegeven zijn geld niet te verkwisten en een nieuwe ring te kopen. Daar kon hij nog altijd toe overgaan als niets onbeproefd gelaten was. Morgen vroeg om vijf uur kon de eb zo laag zijn dat de golfbreker geheel op het droge lag, als een aangespoelde walvis van Jonas, had de jutter gezegd.
Ik verzocht mede van de partij te mogen zijn. - Hoe dwaas was ik, Lucie, dat ik menen dorst uw opdracht verstaan te hebben! - Ik had, zei ik opbeurend tegen v.A.v.A., bijzondere kwaliteiten als het op vinden aankwam. Ik vond nooit waar ik gezocht had, ik vond steeds per ongeluk, als het ware, of liever op goed geluk.
Bent u de schrijver? vroeg v.A.v.A. Het stond hem bij, iets van mij gelezen te hebben. Het merkwaardige was, dat wat ik zojuist over mijn uitzonderlijke vindingrijkheid beweerd had, Lucie, ongeveer met dezelfde woorden, gezegd had over Henk, toen zij door de stille Middelburgse straten terugwandelden naar haar vader's huis. Het beste is, had ze gezegd, dat we Henk vragen, als hij gelegenheid heeft, nog een paar dagen op Walcheren te blijven, - hij kon eventueel bij haar vader logeren, die zeer op Henk gesteld was, - om het zoeken voor hen
| |
| |
waar te nemen. Zelf kunnen we dan, vervolgde ze, morgen vroeg vertrekken. Wat Henk niet vindt vindt niemand.
Dit waren, bruid, letterlijk uw woorden geweest. - Ik was nergens in uw plan ingeschakeld, concludeerde ik verbitterd, dan als de bewoner van een huis waar v.A.v.A. kans had Henk te treffen. Zo was het. Onverbiddelijk.
Wist gij dan niet, gij die alles ziet met uw heldere ogen, dat Henk hier niet was? Dat hij, na uw zuster verlaten te hebben, met Erna S. danste in Britannia? Dat hij wel beter te doen had, na een geslaagd déjeuner, dan bij mij te komen logeren?
Dergelijke lage gevoelens van rancune en onmacht speelden mij door het hoofd terwijl v.A.v.A. begon te vertellen hoe de thuiskomst bij Lucie's vader geweest was. Met leedvermaak vernam ik hoe de majoor verre van dankbaar bleek, zo spoedig na het verlies van Lucie als dochter, door Lucie als gast verrast te worden. Mopperend over het veel te zware eten, dat men aan het déjeuner hem voor had durven zetten, ging hij, zoals hij zei, vroeg onder de wol. Heleen had op haar kamer met het hoofd op de armen zitten schreien, maar niet om Lucie's vertrek, want toen Lucie binnentrad en haar vertelde waarom, was zij woedend en ‘nonsens’ roepend opgesprongen, had de trap aflopend haar hoedje opgezet, in de gang de fiets genomen en met een slag de voordeur achter zich gesloten. Dit wat betreft Lucie's huisgenoten.
Wat Lucie zelf betreft, zij was uit weeromstuit de kalmte zelf geworden. Zij had v.A.v.A. vergiffenis gevraagd dat zij zijn dag had bedorven, hem dankgezegd voor zijn goede zorgen. Dat hij, op zijn trouwdag, niet om haar bijgeloof had gelachen maar goedschiks thuis haar tot rust liet komen en nu zonder ergernis naar zijn hotel terugging, schatte zij hoger dan een trouwring. Zij zou dit nooit vergeten. Als hij soms te moe was om nog naar Henk te gaan zoeken, die afgesproken had bij zijn vriend N. te logeren, - hetgeen zij toevallig wist door tante Marie, die aan Henk haar logeerkamer had aangeboden, maar aan wie hij had geantwoord, dit zijn oude vriend N., die onder de duinen woonde bij Zoutelande, niet aan te kunnen doen, - als hij, met andere woorden, liever tijdig ging rusten, om morgen vroeg haar uitgerust af te kunnen halen, mocht hij wat haar betrof Henk Henk laten, die de hemel wist waar zat. Men zou uit Bergen,
| |
| |
morgen, naar de burgemeester van Zoutelande schrijven, waar de ring, zo hij nog gevonden werd, - wat ondenkbaar was - heengestuurd moest worden. Zo was Lucie weer geheel de oude blijmoedige Lucie, aan alles denkend. Maar nu ging ze, had ze gezegd, als v.A.v.A. het goedvond, met de kippen op stok. Morgen was weer een dag. Ze zou, zo vroeg de haan kraaien zou, opstaan en gereed zijn voor de afreis. Om deze vergelijking met de pluimvee-wereld, verklaarde v.A.v.A., moest ik niet lachen. Lucie had, achter in de tuin van haar vader, een kippenren en onderhield die eigenhandig. Later, in Assen, zou men duiven houden, waar v.A.v.A. persoonlijk meer voor voelde. Goed, had Lucie gezegd, als het maar vogels waren.
Zo had v.A.v.A. haar spoedig wel-te-rusten gezegd, maar hij had, in plaats van naar Hotel du Commerce te gaan, vlak bij Lucie's huis, bij het station een taxi naar Zoutelande genomen, om - zoals hij reeds verteld had - een laatste poging te wagen betreffende de ring. Hij moest met de strandjutter om vier uur op het strand zijn. Het was hem ingevallen, toen hij afscheid nam bij de burgemeester, dat het nooit kwaad kon als hij Lucie's raad volgde en Henk de zaak verder in handen gaf. Hij was er altijd wel bij gevaren als hij Lucie's ingevingen blindelings nakwam. Zo had hij de burgemeester mijn adres gevraagd en horend hoe vlakbij ik woonde - het was een boerenkwartiertje - had hij de taxi naar Middelburg teruggestuurd en was komen lopen. En hier zit ik nu, zei hij, u de nachtrust benemend. Hij bood verontschuldigingen aan.
Ik zei dat ik toch op Henk had moeten wachten. Wij waren lotgenoten, zei ik. Ik herhaalde mijn aanbod morgen ook naar het strand te gaan, hetgeen v.A.v.A. - kon hij dit wel vergen? - na enige aarzeling aanvaardde. Bovendien beloofde ik als Henk kwam - want hij zou stellig op een gegeven moment op komen dagen - hem van de ring en van alles wat daar aan vastzat op de hoogte te brengen. Maar Henk kwam, vermoedde ik, niet meer vannacht. Was het niet het verstandigst Lucie's laatste wenk niet in de wind te slaan, en, zolang het gevorderde uur zulks gedoogde, - met een ander beeld uit de vogelwereld, - nog een uiltje te gaan knappen? Zonder gekheid, zei ik, mag ik u boven mijn bed aanbieden?
Ik verduidelijkte mijn voorstel. Kijk, de logeerkamer bleef
| |
| |
voor Henk gereserveerd; als nu v.A.v.A. mijn slaapkamer nam - ik prees het bed en het uitzicht - sliep ik op het veldbed in mijn werkvertrekje, waar ik bij voorkeur sliep als ik gasten had, als ik er met andere woorden de kans toe kreeg. Bovendien zou ik, wanneer hij bleef overnachten, en hij niet naar Huis ter Duin ging, - want dit had v.A.v.A. nog even voorgesteld, - hem morgen de kortste weg naar het strand kunnen wijzen. Het scheelde minstens een kwartier - een boerenkwartier - als hij met mij op pad ging. Zo drong ik aan en ik wist hem tenslotte over te halen.
Zijn jas en hoed had ik inmiddels, al sprekend en lopend, aan de kapstok in het voorhuis gehangen. Het koffertje nemend loodste ik v.A.v.A. de ijzeren wenteltrap op. Ik wees hem mijn slaapkamer, de badkamer, en terwijl hij daar een ogenblik met zijn toilet bezig was, voorzag ik mijn bed van schone lakens en bracht mijn eigen beddegoed naar het werkkamertje over. Het was in geen tijd gebeurd. Toen ik weer boven kwam, stond mijn gast, reeds in pyama's, peinzend voor het raam de - gelukkig - nog donkere nacht in te staren. Men kon de zee hier horen, zei hij. Ik ried hem terstond ter ruste te gaan. Ik zou de wekker zetten. Hij behoefde niet bang te zijn dat ik mij zou verslapen. Hij keerde zich om en gaf mij een hand. Tot morgen, zei hij, toen ik de deur sloot.
Alle kleingeestige gedachten, zoals afgunst op Henk, waren mij reeds ontvallen vóór ik mij in de werkkamer op het veldbed uitstrekte. Ik had mijn opdracht gekregen, al was het er maar een, zo meende ik, die ik aan Henk door moest geven. Ook bewonderde ik v.A.v.A.'s vrijwillig offer van een bruidsnacht. Zou ik daartoe in staat geweest zijn? En tevens koesterde ik heimelijk de kinderlijke hoop de ring terug te vinden.
Het werkkamertje heeft met de witte muren 's nachts een geheimzinnige ruimte. Ik zag, toen ik mij uitstrekte, mijn werktafel en stoel staan in de verte alsof zich daar grote dingen afspeelden. Even bedacht ik nog dat ik de wekker moest zetten, omdat ik het v.A.v.A. ter geruststelling beloofd had. Maar de eigenschap bezittend wakker te worden, op welk uur ook van de nacht, wanneer ik in bed liggend het uur mij inprent, nam ik mij voor om drie uur op te staan. Bovendien was ik vrij zeker toch niet slapen te kunnen, de twee uur die mij restten, zoveel beelden
| |
| |
en gedachten woelden mij door het hoofd. Maar kijk, boven verwachting, sliep ik onmiddellijk in, en wat meer zegt - want ik droom zelden - ik droomde.
M. Nijhoff
(Wordt vervolgd) |
|