Diepenhorst, nòch ik staan op het standpunt van het vrije spel der economische krachten’, zoo verduidelijkte hij zijn bedoeling. Het eenige verschil tusschen hem en den heer de la Bella was, dat hij in de theorie van de nieuwe economie niet ‘tot het uiterste punt gaat’. Zijn weg en die van den heer de la Bella scheiden zich op het punt, waar men krijgt een groote macht en een algenoegzaamheid van den Staat, terwijl hij, minister, zooals door den heer Diepenhorst ook is aangegeven, het subsidiariteitsbeginsel belijdt om het niet door den Staat te laten ‘gebeuren’, zoo dit mogelijk is, maar te laten ‘gebeuren’ door kleine gemeenschappen, liefst uit het bedrijfsleven zelf.
Leest men nu het ‘magistrale betoog’ van prof. Diepenhorst, dan ziet men, dat deze aan de hand van een boek van den Franschen econoom Pirou het onderscheid tusschen wat hij noemt oude en nieuwe economie zuiver theoretisch heeft uiteengezet. De laatste gelooft niet aan de onverbreekbare economische wetten, zij bedoelt meer een leer van het maatschappelijk welzijn te geven. Tenslotte heeft de heer Diepenhorst Minister Steenberghe als een aanhanger van de nieuwe economie begroet wegens zijn werkelijkheidszin, waarvan hij blijk gaf in zijn houding tegenover de handelspolitiek, tegenover de ordening en tegenover de prijspolitiek.
Van het ‘subsidiariteitsbeginsel’ heeft de heer Diepenhorst in zijn uiteenzetting van het onderscheid tusschen oude en nieuwe economie niet gerept.
De overeenstemming tusschen den Minister en Prof. Diepenhorst inzake de nieuwe economie was feitelijk zuiver negatief in dien zin, dat zij niet gelooven in de harmonische ontwikkeling door het vrije spel der maatschappelijke krachten. Omtrent 's Ministers positieve inzichten op economisch gebied werd men daardoor niet veel wijzer.
Opmerkelijk is echter, dat geen der sprekers er zich van bewust scheen, dat dit gansche z.g. onderscheid tusschen oude en nieuwe economie op een woordenspel berust. Immers het woord ‘economie’ wordt hierin gebruikt in tweeërlei beteekenis. Daarom acht ik ook den term ‘nieuwe economie’ in hooge mate verwarrend.
Er is economische theorie en economische politiek. De eerste behoort tot het terrein der wetenschap, de tweede beweegt zich