Ze deed dit op een andere, nederiger, zoo ge wilt onnoozeler manier dan haar poëtische zuster. Ze snapte er eigenlijk zelve niet veel van, zou men zoo zeggen, maar voor dit simpele kind was die gewoonte van alledag het zoetste uur van haar leven. Voor dag en voor dauw verliet ze haar warme bed, trok een ouden mantel over haar werkjurk aan en repte zich door de nog leege straten naar de stille kerk. Daar verkwikte haar bedeesde ziel zich in God als in een weldoend bad.
Op een morgen betrapte Hille haar terwijl ze op kousenvoeten langs de woonkamer sloop en ze had subiet een verzoek, dat klonk als een bevel: of ze de kachel even wilde aanmaken, die dien nacht was gedoofd. Schoorvoetend gehoorzaamde Hanna. Ze knielde op de vloertegels en begon asch en sintels uit te halen, maar ziend, dat haar zuster zich kleedde om uit te gaan kon ze zich niet weerhouden van te vragen waar ze naartoe moest. ‘Ik ga naar de mis,’ antwoordde deze kort en ze wendde zich al naar de deur. ‘Maar ik had ook willen gaan.’ zei Hanna verdrietig, en of haar stem, gedempt door opkomend schreien, te weinig doorklonk of dat haar zuster te zeer vervuld was van haar verheven gedachten, deze leek wel niets te hebben verstaan. Ze had het vertrek al verlaten en Hanna boog zich vanher over haar werk.
Toen ze dien avond moegesloofd op haar bed lag, herdacht ze moeizaam het voorval van dien ochtend en ze kon het niet vatten: Hille wou zalig worden desnoods ten koste van een ander ... zij oordeelde niet, maar ze wist, dat God dit niet willen kon. Dan ineens begreep ze, zij die nooit iets begrepen had: ze moest zich niet verzetten, ze moest zich onderwerpen. Ze zou afzien van dat gelukkigste uur van den dag: de vroegmis. En toen ze eindelijk biddend insliep was er een groote vrede in haar ziel. Ze had gekozen, ze had haar lot aanvaard: Zij zou dienen.
Zoo was haar leven uitgeschreven voor altijd.
En nu ging het met haar berg afwaarts. Elken dag zonk ze iets meer omlaag tot ze onherroepelijk was opgenomen in het legioen der banalen, der alledaagschen.
Gods oog ging als een zoeklicht over vastelanden en oceanen. Op duizenden mijlen ver van den killen naakten polder, waar de zusters geboren waren, trof het in een vuil lazaret temidden der tropische wildernis een non.