De Gids. Jaargang 104
(1940)– [tijdschrift] Gids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 80]
| |
Buitenlandsche kroniekDe Finsche Tragedie.De Finsche tragedie - of is het slechts het eerste bedrijf? - is ten einde. Het drama heeft aan alle eischen, welke aan een klassiek treurspel plachten te worden gesteld, voldaan. Naar den vorm door eenheid van tijd en van plaats, en naar den inhoud door de gevoelens van bewondering voor Finschen heldenmoed en deernis voor Finlands lot, die het drama bij alle toeschouwers gewekt heeft. Moge nu althans ook het hooge doel van den klassieken tragedie-dichter, de katharsis, worden verwezenlijkt!
Van het verloop der Finsch-Russische betrekkingen geeft het onlangs verschenen Finsche BlauwboekGa naar voetnoot1) een beknopt overzicht. Van een politieke ontwikkeling, welke noodzakelijk tot het huidige conflict voeren moest, is geen sprake geweest. In de inleiding tot de documenten van het Blauwboek constateert de Finsche regeering met recht, dat ‘the surprising change.... which occurred in the foreign policy of the Soviet Union last October, can in no way have been caused by the relations which existed between these two states before that date’ (p. 7). In het begin, kort na de Revolutie van 1917, is er in de houding der Soviets jegens Finland wel eenige weifeling merkbaar geweest. Hoewel het Centrale Uitvoerende Comité der Soviets den 4den Januari 1918, op voorstel van Lenin, tot erkenning van de politieke onafhankelijkheid van Finland had besloten, bleek de verleiding om te trachten Finland aan eene bolsjewiseering te onderwerpen toch te groot. Een oorlog, die tegelijk een Finsch-Russische èn een Finsche burgeroorlog was, was daarvan het ge- | |
[pagina 81]
| |
volg, doch hij eindigde met een nederlaag der Communisten, bezegeld in het vredesverdrag van Tartu (14 October 1920), hetwelk aan alle te regelen kwesties een redelijke oplossing gaf. Het zelfbeschikkingsrecht der Finnen werd reeds bij de vredesonderhandelingen door de Soviets niet meer bestreden en belangrijke territoriale geschillen bleken er na het sluiten van het verdrag niet meer te bestaan. Finland was ook vóór 1917 (sedert 1809) een min of meer autonoom groothertogdom geweest, met het gevolg, dat omtrent het verloop der oude Finsch-Russische grenzen geen twijfel bestond. Het westelijk gedeelte van de grens door de Carelische landengte dateert volgens het Blauwboek van 1323, het oostelijk deel van 1618 en de grens ten noorden van het Ladoga-meer stamt gedeeltelijk uit 1595, ten deele uit 1618. In 1864 is het gebied, waarop in de Carelische landengte de wapenfabrieken van Rajajoki stonden, bij Rusland getrokken tegen belofte van compensatie in het noorden, aan de kust van de IJszee. Tengevolge van eene verdeeling van een tot dusverre gemeenschappelijk benutte kuststrook tusschen Rusland en Noorwegen was Finland nl. haar uitweg naar de IJszee kwijt geraakt. Herstel daarvan was in 1864 in ruil voor Rajajoki beloofd en die belofte werd in het verdrag van Tartu, door het afstaan van Petsamo, vervuld. Verdere territoriale geschillen vielen er niet te regelen, doch terwille van Leningrad's veiligheid stemde Finland toe in eene algeheele demilitarisatie van de Finsche eilanden in de Finsche golf en van de Finsche kust der Carelische landengte. Ook Petsamo werd aan beperkende bepalingen met betrekking tot de aldaar geoorloofde vlootsterkte onderworpen en bij verdrag van 1 Juni 1922 werd t.o.v. de Finsch-Russische grens tusschen het Ladoga-meer en de IJszee eveneens eene verregaande demilitarisatie overeengekomen; Het geheel der bepalingen overziende, kan men niet anders zeggen, dan dat de Finsch-Russische scheidingsregeling een model was van redelijkheid en wederzijdsch zelfbedwang in het belang van een blijvenden vrede. Als de Finsche regeering dan ook (op pag. 10) constateert, dat de vrede van Tartu ‘was based on enduring principles’ en zorgvuldig had weten te vermijden ‘that risks of [the relations between the two states] being broken off, which exists when treaties are made on an arbitrary basis’, dan kan men haar stellig niet van overdrijving beschuldigen. De Soviet- | |
[pagina 82]
| |
regeering dacht er trouwens blijkbaar evenzoo over, want zij nam zelf het initiatief tot het Finsch-Russische non-agressieverdrag van 21 Januari 1932, waarin werd overwogen ‘that none of the international obligations which they have hitherto assumed debars the pacific development of their neutral relations’ en waarbij de grenzen van het verdrag van Tartu (‘which shall remain the firm foundation of their relations’) en de demilitarisatie-bepalingen van het verdrag van 1922 nog eens uitdrukkelijk werden bevestigd. Het verdrag van 1932, dat spoedig werd gevolgd door een conciliatie-verdrag, werd in het volgende jaar nog ‘versterkt’ door het tusschen Soviet-Rusland en al zijne buren gesloten verdrag van Londen betreffende de definitie van den aanvaller. Artikel 2 van dat verdrag d.d. 3 Juli 1933 stempelt tot een verboden aanval o.m. het gewapenderhand binnenvallen, met of zonder oorlogsverklaring, in het grondgebied van de wederpartij en het ondersteunen van gewapende benden, gevormd op het territoir van den een en binnengedrongen in het territoir van den ander, zoomede het nalaten alle mogelijke maatregelen te nemen om die benden van allen verderen steun af te snijden, en artikel 3 bepaalt zelfs, dat ‘geen politieke, militaire, economische of andere overwegingen als excuus of rechtvaardiging voor een aanval als bedoeld in het voorafgaande artikel zullen kunnen dienen’, terwijl een Annex dit laatste nog eens met voorbeelden toelicht en precizeert. Een stringenter formuleering van wat als verboden aanval zal zijn aan te merken, dan die welke in het verdrag van 1933 is vervat, is in het internationale verdragsrecht niet bekend en de Soviets hebben er zich bij monde van Litvinow dan ook niet weinig op beroemd, dat zij door dit verdrag aan de geheele wereld een voorbeeld hadden gegeven, hóé men den vrede waarlijk kan bevorderen. Inderdaad, als het op het sluiten van verdragen alléén aankwam.... De nietswaardigheid van dergelijke verdragen en overeenkomsten met een onbetrouwbaren mede-contractant gesloten, kwam reeds aan het licht toen de Soviets op 17 September 1939 besloten Polen - medeonderteekenaar van het verdrag van 1933 - binnen te rukken. Kort daarop bleek tevens, dat naar Sovietsche opvatting de gesloten verdragen ook niet in den weg stonden aan eene verkrijging, door middel van politieke chantage, van luchten vlootbases in het Balticum. Finland was dus gewaarschuwd en | |
[pagina 83]
| |
het kan niet verbazen, dat de Finsche gezant te Moskou, Yrjö Koskinen, toen hem de voor den Finschen minister van buitenlandsche zaken bestemde ‘uitnoodiging’ werd overhandigd, om terstond naar Moskou te komen teneinde ‘over zekere concrete kwesties van politieken aard van gedachten te wisselen’ (p. 42), terstond de vraag stelde, welke politieke kwesties Molotov eigenlijk op het oog had? Naar zijn (Koskinen's) weten vielen er alleen handelsbelangen te bespreken. Het antwoord op deze vraag bleef Molotov echter schuldig.... De Finnen hebben op de ‘uitnoodiging’ gereageerd met de voorzichtigheid, die hun geheele buitenlandsche beleid kenmerkt. Erkko blijft thuis, doch zendt den ex-premier Paasikivi, die destijds de Finsche delegatie bij de vredesonderhandelingen te Tartu had gepresideerd en dus beter dan wie ook van de Finsch-Russische verhoudingen op de hoogte was. Deze onderhandelaar is echter niet naar Moskou's zin en nog minder staat het den Soviets aan, dat Paasikivi slechts voorzien is van ‘de normale volmachten, die iemand meekrijgt als hij gaat onderhandelen over kwesties als die welke tot dusverre waren besproken’. Met deze voorzichtige woorden laat Erkko aan den Soviet-gezant Derevianski weten, dat er voor Finland geen andere kwesties aan de orde zijn dan de reeds langeren tijd aanhangige regeling der handelsbetrekkingen en dat Paasikivi slechts volmacht heeft te onderhandelen, en niet om zijn land te binden. Voorbeelden van gevolmachtigde ‘onderhandelaren’, die hun land op slag aan de wederpartij uitleverden of gedwongen werden zulks te doen, stonden de Finsche regeering stellig nog helder voor den geest en evenals Polen op 30 Augustus 1939 wantrouwde Finland onderhandelingen, waarmede een machtige buur plotseling zoo'n haast schijnt te willen maken.... ‘I hope’, zegt Erkko op 8 October tegen Derevianski ‘that the negotiations will proceed normally and peacefully’. Het antwoord luidt echter weinig geruststellend: ‘The example of the Baltic states shows that negotiations can be successfully managed’, en Erkko vindt het dan ook noodig terstond te waarschuwen: ‘It is impossible tot conceive that Finland could approve of an arrangement such as has been intended there.’ Daarbij blijft het dan voorloopig, en Paasikivi zal Maandag 9 October vertrekken. Paasikivi's oorspronkelijke instructies zijn in het Blauwboek | |
[pagina 84]
| |
volledig weergegeven. Hij heeft last ‘from the very beginning to maintain a clearly deprecatory attitude towards any proposals which might endanger Finland's political position.... or her policy of neutrality’ en zal er op moeten wijzen, dat geen Finsch afgevaardigde ‘even if he be a Cabinet minister’ het recht heeft zijn land te verbinden tot zaken, waarvoor krachtens de Finsche grondwet de medewerking van het Parlement is vereischt (p. 47). Als de Russen militaire steunpunten op de Aalandseilanden of het Finsche vasteland verlangen, moet Paasikivi zulks weigeren en elke discussie daarover onmogelijk verklaren. Het zelfde geldt voor wijziging van de grens op de Carelische landengte. Over vergemakkelijking van het Russische transit-verkeer via Petsamo laat zich spreken, over cessie van eenigen Finschen haven echter niet. Cessie van bepaalde eilanden in de Finsche Golf - met uitzondering van Suursaari - zoude als uiterste concessie mogelijk zijn, mits zoowel Finland zelf als de van honk verdreven eilandbewoners daarvoor redelijke compensatie zouden ontvangen. Als terrein van mogelijke territoriale compensaties wordt Oost-Carelië en het kustgebied van de IJszee (het schiereiland Rybatsji) aangewezen. Een wederkeerig bijstandverdrag met de Soviets tenslotte is niet aanvaardbaar. Praktisch mag Paasikivi dus alleen onderhandelen over cessie van eenige eilanden in de Finsche golf tegen compensatie elders en over economische zaken. De eetlust der Soviets is echter belangrijk grooter. Moskou verlangt: 1. een vlootbasis in Hangö gedurende 30 jaar; 2. cessie van een aantal eilanden in de Finsche golf (met inbegrip van Suursaari); 3. cessie van een stuk Finsch territoir op de Carelische landengte; 4. cessie van het Finsche deel van het Rybatsjischiereiland, 5. ‘versterking’ van het bestaande non-aggressie verdrag; 6. demilitarisatie van de thans versterkte zones aan beide zijden van de grens. Hiertegenover biedt Rusland aan a. territoriale compensatie in Oost-Carelië en b. toestemming in de versterking van de Aalands-eilanden door Finland (mits zonder medewerking van anderen, zelfs niet van Zweden).Ga naar voetnoot1) Van deze wenschen schrok Paasikivi zóó, dat hij zich naar | |
[pagina 85]
| |
Helsinki terugspoedde om nadere instructies en versterking te halen. De versterking bestond in den tweeden gedelegeerde Tanner en de nieuwe instructies machtigden de Finsche onderhandelaren tot het doen van een aantal verdere concessies. De Finsche tegenvoorstellen van 23 October 1939 kwamen neer op cessie der eilanden in den Finschen golf tegen compensatie elders, een voor beide partijen bevredigende regeling met betrekking tot Suursaari, cessie van eenig gebied in de Carelische landengte (minder dan Moskou verlangde), doch géén vlootbasis in Hangö en géén cessie in het Noorden. Moskou haast zich op de gebruikelijke wijze te verklaren, dat zijn oorspronkelijke eischen ‘minimum-eischen’ waren geweest. Van Hangö kunnen de Soviets niet afzien, het te cedeeren territoir in de Carelische landengte moest aanmerkelijk grooter zijn dan de Finnen hadden aangegeven, al kan het dan ook wellicht iets kleiner zijn dan de Russen aanvankelijk hadden verlangd, en de eischen betreffende het Rybatsji-schiereiland en de demilitarisatie van de Mannerheimlinie blijven gehandhaafd. Na consultatie van het Finsche Parlement besluit de Finsche regeering de Russische eischen betreffende Hangö af te wijzen, doch op de Carelische landengte nog grootere concessies te doen dan te voren al was geschied, en in gedeeltelijke cessie van het Rybatsji-schiereiland toe te stemmen - alles tegen behoorlijke territoriale compensatie elders. Nu betoont ook Moskou zich eenigermate tegemoetkomend (als men die uitdrukking tenminste mag bezigen wanneer er slechts sprake is van vermindering van ongegronde eischen), want wel blijft er geschil bestaan over de Carelische grens en over Hangö (ook Moskou's alternatieve eisch, althans een paar eilandjes in de buurt van Hangö te bekomen, is voor de Finnen onaannemelijk), doch de eisch van slechting der Mannerheim-linie laten de Soviets thans vallen en de Finsche voorstellen tot gedeeltelijke cessie van het Rybatsjischiereiland zullen ‘in overweging worden genomen’. Het struikelblok Hangö bleek echter onoverkomelijk en zoo liepen de onderhandelingen tóch vast. Op 13 November 1939 keeren Paasikivi en Tanner onverrichterzake huiswaarts. Onmiddellijk daarop zet van Soviet-zijde een radio-campagne in en worden zgn. grensincidenten geënsceneerd. Op 28 November 1939 zegt Moskou het non-agressieverdrag op, | |
[pagina 86]
| |
hoewel dit nog op 7 April 1934 tot 31 December 1945 was verlengd. De nota, waarbij deze opzegging geschiedt, is in den in de laatste jaren bij dergelijke gelegenheden gebruikelijk geworden vlegelachtigen toon gesteld. Zelfs de schijn eener rechtvaardiging wordt niet nagestreefd, over toepassing van het conciliatie-verdrag wordt niet gerept, en een Finsch voorstel tot het instellen van een conciliatie-commissie ter fine van onderzoek of, alternatief, tot het onderwerpen van de zgn. grensincidenten aan arbitrage wordt niet eens beantwoord. Op 30 November vallen de Soviet-troepen Finland binnen en worden de Finsche steden voor de eerste maal gebombardeerd. De rest der historie is spoedig verteld. Finland appelleerde aan den Volkenbond, waarvan Rusland en Finland nog beiden lid waren. Middererwijl liet Finland, via Zweden, aan Moskou weten dat het desnoods nog verdergaande concessies wilde doen, doch het Russische antwoord daarop was de vorming van de marionetten-regeering van Kuusinen, waarmede Moskou een ‘verdrag’ sluit, dat de fictie van een ongestoorden vrede tusschen de Soviets en de Finsche republiek moet helpen in stand houden. Als vanuit Genève gepoogd wordt, de onderhandelingen weer op gang te brengen, heet het dan ook, dat de verhoudingen tusschen Soviet-Rusland en de ‘Democratische Republiek Finland’ niets te wenschen over laten. Genève dacht er echter anders over. In een rapport, dat voorzichtigheidshalve mede op de officieele Tass-berichten is gebaseerd, wordt het verloop van zaken uiteen gezet en de conclusie getrokken, dat de Soviets onder schending van het Volkenbonds-handvest en een aantal andere verdragen tot een aanval zijn overgegaan. De Raad stoot de U.S.S.R. deswege uit den Bond en de Vergadering doet een beroep op alle Volkenbondsleden voor materieele en humanitaire hulp. Die hulp is Finland niet onthouden, doch zij was tegenover de overmacht der Russen volstrekt onvoldoende. Tengevolge van de starre houding der Skandinavische staten bleef zij nl. tot materiaal en enkele vrijwilligers beperkt. Georganiseerde militaire bijstand kon Finland van de zijde dergenen, die daartoe bereid waren, slechts bereiken als Noorwegen of Zweden doortocht toestond en de Skandinavische rijken hebben gemeend daartoe niet te kunnen besluiten. Zij hebben dit besluit stellig ongaarne en slechts ter beveiliging van eigen levensbelangen genomen, doch | |
[pagina 87]
| |
dat neemt de droeve waarheid niet weg, dat Finland, ondanks zijn tallooze heldendaden, waarvoor de geheele wereld in bewondering stond, den al te ongelijken strijd heeft moeten opgeven, omdat het door de houding zijner Noordsche ‘broeders’ van doeltreffender hulp van buiten was afgesneden. Het staat na Daladier's verklaringen vast, dat de geallieerden sedert 4 Februari 1940 tot het zenden van een expeditie-leger bereid zijn geweest en dat alle daartoe noodige maatregelen op 26 Februari waren getroffen. Doch wat baat een hulp-expeditie, die bij de grenzen van Zweden of Noorwegen rechtsomkeerd maken moet? Het Finsche volk is dus, ondanks geld en goede woorden van buiten, op eigen kracht aangewezen geweest. Dat die kracht, militair gesproken, onvoldoende is gebleken, kan men niet zeggen, doch de psychische belasting was te zwaar en de Finsche leiders hadden blijkbaar geen hoop meer op voortzetting van het tot dusverre gevoerde heroieke verweer. En dus hebben zij den kop gebogen en een ‘vredes’-diktaat aanvaard, dat alle vroegere voorstellen in hardheid verre overtreft. Behalve de geheele Carelische landengte (met inbegrip van Viipuri, de stroomversnellingen van Imatra en de geheele Mannerheim-linie) en het Finsche gedeelte van het Ladoga-meer (met het klooster-eilandje Valamo) verliezen de Finnen een strook benoorden het Ladoga-meer, een hap in het Noord-oosten, ter versmalling van de toch reeds smalle Finsche ‘wespentaille’ bij Kuolajärvi, en een groot stuk van het Rybatsji-schiereiland, en moeten zij Hangö en eenige daarbij gelegen eilanden gedurende 30 jaar voor een Russische vlootbasis afstaan, terwijl de Finsche vloot in de IJszee tot een aantal uiterst kleine eenheden wordt beperkt. De Soviets daarentegen verkrijgen een strategische spoorlijn tot in het hart van de Finsche ‘wespentaille’. Van territoriale compensaties elders is thans bovendien nergens meer sprake. Het vredes-verdrag werd in den nacht van 12 op 13 Maart 1940 te Moskou geteekend. Voor ratificatie was de goedkeuring door het Finsche parlement vereischt, die echter met bijna algemeene stemmen werd gegeven. Inmiddels was de terugtocht van het tot neervallens toe vermoeide leger en de uittocht van de bevolking der succesvol verdedigde en niettemin verloren gebieden al begonnen. Reeds spreken de leiders van het Finsche volk van wederopbouw en herstel van toegebrachte wonden. Doch tegelijkertijd | |
[pagina 88]
| |
is men in Finland en elders zich ervan bewust, hoe kwetsbaar het Noordsche bastion der Europeesche beschaving geworden is en hoezeer het gevaar voor een nieuwe beproeving, dan waarschijnlijk met algeheele vernietiging van den Finschen staat als oogmerk van den vijand, is vergroot. Zoo moest de Finsche premier wel gewagen van de spade in de eene en het zwaard in de andere hand. De vrede is hersteld, indien men althans het ophouden der vijandelijkheden ‘vrede’ wenscht te noemen, doch de rust in het Noorden is nog lang niet weergekeerd, noch de angst voor een hernieuwden aanval verdwenen....
Het vrij plotselinge einde van den Finschen strijd heeft tot tweeëerlei nabeschouwing aanleiding gegeven. Over de ‘schuldvraag’ eenerzijds, over de beteekenis van den Moskouschen ‘vrede’ voor de Europeesche politiek in het algemeen aan de andere zijde. Met een innerlijke tegenspraak, die zoo vaak van vooringenomenheid het symptoom is, heeft men van zekere zijde aan Engeland en Frankrijk het dubbele verwijt gemaakt, den Finschen strijd als pretext te hebben willen gebruiken voor een onder geallieerde hegemonie brengen van het Skandinavische noorden en - tevens - de Finnen niet voldoende te hebben gesteund. Het eene verwijt weerlegt het andere: afdoende steun aan de Finnen is uitgebleven omdat de geallieerden de onafhankelijkheid en onzijdigheid der Noordsche staten hebben willen eerbiedigen en zich van zwaren diplomatieken druk op de ‘broeders van Oslo’ hebben onthouden, en het verwijt, dat afdoende steun aan de Finnen tenslotte niet is verleend kunnen worden, treft dan ook niet Engeland en Frankrijk maar de Skandinaviërs, die zulks door hunne houding hebben belet. In dit verband is het van belang de woorden van maarschalk Mannerheim te citeeren, wiens laatste dagorder, voor zoover ik weet, in de Nederlandsche dagbladen niet in extenso is weergegeven. Over het uitblijven van voldoende buitenlandsche ondersteuning zeide de maarschalk het navolgende: ‘Onze buren, de Skandinavische staten, wien het door hunne geographische ligging gemakkelijk zoude zijn geweest troepen te zenden, hebben gemeend zulks niet te kunnen doen. Hun politiek van strikte onzijdigheid heeft hen daarvan weerhouden. Ons herhaald verzoek en onze herhaalde beroepen op hen zijn zonder | |
[pagina 89]
| |
weerklank gebleven. En daarbij komt nog, dat zij door het publiceeren van hun negatief antwoord onze militaire positie zeer veel kwaad hebben gedaan.’ ‘De westersche mogendheden, die aanvankelijk hebben geaarzeld, hebben zich later bereid verklaard een volledig uitgerust expeditie-corps te zenden, als Finland daarom vroeg. Deze belofte is ook in de afgeloopen dagen nog herhaaldelijk bevestigd. Tenslotte hebben Daladier en Chamberlain openlijk verklaard, dat hun land bereid was zich op ons verzoek onmiddellijk aan onze zijde te scharen tegen den aanvaller.Ga naar voetnoot1) Ons opperste commando heeft die plannen zorgvuldig bestudeerd en wij hebben uitgebreide onderhandelingen gevoerd over de détails hunner uitwerking, doch wij zijn tot de conclusie gekomen, dat het zenden van een expeditie-leger niet afdoende was. Er was in die plannen slechts één zwak punt: hoe konden de troepen Finland bereiken? De geographische situatie werkte tegen. De zeeweg door de Oostzee was versperd. De weg over Petsamo was lang en moeilijk en bovendien door den vijand bezet. De eenig mogelijke weg was die door Zweden en Noorwegen. Finland heeft zich herhaaldelijk tot de regeeringen dier landen gewend om vrijen doortocht voor de geallieerde troepen te verkrijgen. De geallieerde regeeringen hebben eenzelfde verzoek gedaan. Maar de doortocht is star geweigerd door beide landen, wegens hunne houding van strikte onzijdigheid. Het is dit absolute verbod, hetwelk de geallieerde hulp heeft verijdeld en zoo is ons land aan zijn lot overgelaten om alleen den strijd tegen zijn grooten tegenstander uit te vechten.’ Uit de woorden van den grijzen Finschen maarschalk spreken bitterheid en verwijt. Het is niet ons recht hem daarin te volgen. Een plicht het buurvolk bij te staan, wanneer men overtuigd is daardoor zichzelf aan groot gevaar bloot te stellen, is nòch juridisch, nòch zedelijk aanwijsbaar. Zoodanige plicht bestaat zelfs niet, krachtens het nationale recht, tusschen burgers; de Parijsche hoogleeraar Barthelémy heeft er onlangs in de Temps nog eens op gewezen. Terecht waarschuwde hij: ‘Si le droit interne en est encore à ce stade arriéré, comprenons que le droit international ne soit pas plus avancé’. Indien men Zweden en Noorwegen iets wil verwijten, dan is het (behalve misschien kortzichtigheid ten | |
[pagina 90]
| |
aanzien van hunne eigen levensbelangen op den langen duur) dat zij bij hunne betuigingen van Oslosche broederschap verzuimd hebben duidelijk de grens dier uiterst platonisch gebleken onderlinge ‘vriendschap’ te beseffen en aan te geven. Te Oslo, zoomin als te Genève, hebben de staten zich tot opoffering hunner eigen (echte of vermeende) vitale belangen, ten behoeve van het slachtoffer van een aanval, verplicht. Wanneer het soms anders klónk, dan kwam dat, omdat de gesproken woorden de politieke werkelijkheid niet langer dekten. De houding der Skandinaviërs, wier wereldburgerzin vroeger menigeen ten voorbeeld werd gesteld, moge dan ook velen in de herinnering blijven, als straks, te Genève of elders, gesproken mocht worden over een ‘veranderde wereld’, die voortaan het onrecht, den naasten aangedaan, als zelfondervonden onrecht zal wreken.... Barthelémy had gelijk: ‘Résignons-nous à voir des nations qui se vantent d'être civilisées assister impassibles à l'assassinat de nations innocentes. Mais qu'on ne nous demande pas plus que cette résignation attristée’. Voor ons Nederlanders, wordt dit gevoel van ‘weemoedige berusting’ echter met iets anders vermengd: met het gevoel van voldoening en dankbaarheid, dat in November 1939 onze Zuiderburen van een andere opvatting omtrent hunne waarachtige levensbelangen hebben doen blijken dan de Skandinavische buren van Finland. Ook Brussel's houding mag door den wensch eigen belangen te dienen bepaald zijn geweest - het zou verkeerd zijn van eenigen staat, welken ook, iets anders te verwachten - de Belgische visie op België's welbegrepen eigenbelang is toch meer met de belangen zijner buren in overeenstemming geweest dan de kortzichtige Skandinavische politiek met de levensbelangen der Finnen. En dat stemt tot verheugenis....
De beteekenis van den vrede van Moskou voor het verloop van den hoofdstrijd, welke in Europa wordt gestreden, is in een hoofdartikel van de Temps onlangs oprecht en precies geformuleerd: ‘La conclusion de la paix entre la Finlande et la Russie des Soviets constitue pour la France et l'Angleterre un échec caractérisé. Sans doute n'ont-elles point subi de défaite militaire, puisqu'elles n'ont pas effectivement combattu sur ce terrain d'opérations. Mais diplomatiquement et moralement il n'est pas | |
[pagina 91]
| |
douteux que Staline vient d'enregistrer un succès dont, en dernière analyse, Hitler est le grand bénéficiaire. S'illusionner sur les conséquences d'un tel événement serait puéril autant que dangereux. Est-ce à dire que le prenant au sérieux, il y ait lieu, de surcroît, de le prendre au tragique? L'erreur ne serait pas moindre....’.. Hitler's winst is dubbel: het gevaar voor een verplaatsing van den strijd naar Noord-Europa schijnt, voorloopig althans, bezworen en zijne communistische vrienden kunnen zich thans ongestoord aan de uitvoering hunner leveranties op Duitsche bestelling wijden. Er dreigt in dit verband nog slechts één gevaar: wat in Noord-Europa niet is geschied, zou bij de Kaukasus en in Zuid-West Rusland kunnen plaats grijpen. Daar is eene geallieerde actie tegen de Soviets echter aan de (actieve of passieve) medewerking van Turkije en, zij het in mindere mate, van Roemenië gebonden. Het is voor Duitschland van het hoogste belang, dat de vrede in die streken gehandhaafd blijft, want Trans-Kaukasië levert vrijwel alle Russische olie èn het mangaanerts, waaraan Duitschland dringende behoefte heeft en dat het nergens anders kan krijgen. Een geallieerde actie vanuit Roemenië zou bovendien Duitschlands oostgrens kunnen bedreigen. Geen wonder dus, dat de Duitsche diplomatie alle zeilen bijzet, om Roemenië en Turkije tot voortgezette onzijdigheid, zoo al niet tot eene geheel op Duitschland afgestemde politiek, te bewegen. Gelukt die actie, en er is voorloopig geen enkele reden te veronderstellen, dat zij niet zoude gelukken, dan staan de geallieerden opnieuw voor het probleem, dat zij sedert September niet hebben durven aanpakken: hoe Duitschland op de knieën te brengen door militaire actie in het westen? Zeven maanden zijn er noodig geweest, de geallieerden dit probleem als onontwijkbaar te doen beseffen, doch het heeft er allen schijn van, dat dit besef thans is gewekt. Van de geweldige moeilijkheden, die aan de oplossing ervan zijn verbonden, is men zich van den aanvang af bewust geweest. Zoo groeit langzamerhand de zekerheid, dat het einde van dezen oorlog nog vèrre en het leed, zonder hetwelk de overwinning niet zal kunnen worden verkregen, nog onoverzienbaar is.
B.M.T. |
|