De Gids. Jaargang 104(1940)– [tijdschrift] Gids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 271] [p. 271] Ode ten afscheid Aan den dichter Rui Ribeiro Couto bij zijn vertrek uit Nederland. Ribeiro, wie de Zanggodin Met gunstig oog bij 't goed begin Bezien heeft, raakt geen leven kwijt Aan ondermaansche ellendigheid, Maar zingt en zingt, van leed getemd Noch vreugd, als waar zijn leven lang De weerklank van haar hemelzang, Op stervlings harteklop gestemd. Haar wellust, die zijn eerzucht voedt Naar niets dan naar een rijk gemoed Is hem veel meer dan elk aardsch deel. Terzij van 't menschlijk veel-te-veel Zoekt hij zijn zorg in eenzaamheid En van den morgen tot den nacht Houdt hij de woorden overdacht, Die hij voor haar te dansen reit. Hem is te land noch stad gebouwd Een veilig huis en geen vertrouwd Geluk verwacht hij uit bezit. Heimwee naar 't schoone ontvlamt de pit Van zijn verlangen, die onthutst Voor elk bereiken walmt en deinst, Maar laait, waar hij op 't waagstuk peinst Van 't achterlaten aller kust. [pagina 272] [p. 272] De zee is wijd, maar wijder 't hart, Door schoonheids honger uitgetart Tot vreugden, verder dan 't verschiet, Tot oeverloosheid van verdriet En boven beiden 't vast gevoel, Dat geen ding langs den horizon De moeite loont, die 't hart begon Om baat uit levens gekrioel. Zij enkel, maar op aarde geen, Is troost genoeg: waar zij verscheen, Daar lichten als in 't paradijs De wolken zelf; geen uur is grijs, Geen dag wordt moe, geen avond zwart Van slapeloosheids dreigement. Voor wie haar felle liefde kent Zijn wake en slaap tot droom verward. Den ochtend vindt hij balsemzacht Gestreken langs doorzongen nacht Als nieuw-verkwikkend medicijn. Zijn middag heelt zijn morgenpijn, Elk uur is aller uren troost, Zoolang 't als blanke oneindigheid Buiten den ban van angst om tijd In zingens vreugd wordt weggepoosd. Haar gratie leidt hem overland Naar vrienden van gelijk verstand Dier zoete wellust; zuivre smaak Zout wederzijds de samenspraak En de oogopslag wordt woord genoeg Voor wie in haar elkaar verstaan: Bij 't zwijgend naast elkander gaan Beantwoordt de een wat de ander vroeg. [pagina 273] [p. 273] Van gloeiend bergland afgedaald Ter koeler vlakte, is niet verdwaald Wie binnen zich haar landschap voert, Geen droombedrog, doch een ontroerd Herkennen van dien staat der ziel, Toen zij nog niet verbannen was Uit schoonheids tuin, waar elk gewas Licht zoog, dat uit háár glimlach viel. Zijn zang is reis, en wederkeer Naar 't moederland van 't oudst weleer, Waar hij den zin der menschheid vindt; Hij ziet zichzelf weerom als kind En speelt met bloemen in zijn droom, Noemt vlinders bij hun kindernaam, Viert aller vreugden eerst verzaam Ten schaduw van den levensboom.... Wie heengaat zal niet eenzaam zijn, Wie achterblijft gevoelt geen pijn, Zoolang die zangdrift in hen is En gunt hun heldre heugenis Te juichen om wat langs den tijd Aan leed en vreugd tot niets vergleed. De wereld is wat elk vergeet. Alleen het lied kent eeuwigheid. Anton van Duinkerken Vorige Volgende