De Gids. Jaargang 104
(1940)– [tijdschrift] Gids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 236]
| |||||||||||||
Buitenlandsche kroniekDe Wit-, Blauw- en GeelboekenZien wij een oogenblik van Polen af, dan is de serie documenten-publicaties, waarmede de oorlogvoerenden hunne houding vóór en met betrekking tot het tenslotte uitgebarsten conflict hebben willen rechtvaardigen, thans vrijwel compleet. Voor ons liggen thans de navolgende officieele publicaties:
| |||||||||||||
[pagina 237]
| |||||||||||||
Zooals men ziet, dekken de publicaties elkander niet geheel. Over de wederzijds gevoerde onderhandelingen met Moskou verschaffen zij bovendien geen van allen anders dan terloops en zijdelings eenig lichtGa naar voetnoot1). Laten wij niettemin trachten, voor zoover zulks mogelijk is, den loop der historie uit deze documenten te reconstrueeren. Wij zullen daarbij, mèt het Fransche geelboek, het accoord van München tot uitgangspunt nemenGa naar voetnoot2). | |||||||||||||
A. Van München tot Praag.Voor deze periode is de voornaamste bron het Fransche geelboek, daarnevens ook het tweede Duitsche witboek, terwijl de Britsche publicaties over dit tijdvak zwijgen. Het accoord van München van 29 September 1939 (F. no. 12 p. 12) voorzag eene garantie der Tsjechische grenzen door de vier onderteekenaren van het accoord ‘nadat het vraagstuk der Poolsche en Hongaarsche minderheden geregeld was’. Aan deze laatste voorwaarde is, zooals men weet, even later, voor wat Polen betrof door de cessie van Teschen en voor wat Hongarije betrof door de zgn. ‘arbitrage’ van Weenen (‘arbiters’: Ribbentrop en Ciano), voldaan, terwijl het accoord ook overigens, op de garantie na, geheel is ten uitvoer gelegd. Het karakter van het accoord zelf en de wijze waarop Hitler het moet hebben beschouwd, wordt door den Franschen gezant te Berlijn François Poncet (F. no. 16 p. 17) aldus weergegeven: ‘S'il [Hitler] obtient satisfaction quant au fond, il a été obligé d'accepter, en ce qui concerne les modalités d'exécution, une procédure internationale, malgré l'antipathie qu'il a toujours professée contre de telles méthodes’. Het is dan ook niet te verwonderen, dat Hitler zich reeds op 17 October 1939 over het Münchensche accoord op teleurgestelde wijze uitlaat (F. no. 18 p. 23). Wrevel over de internationale interventie in wat hij als eene zuiver Duitsche aangelegenheid beschouwde, sprak | |||||||||||||
[pagina 238]
| |||||||||||||
trouwens reeds uit Hitler's rede van 9 October 1938 te Saarbrücken (D. II no. 219 p. 148): ‘Gouvernantenhafte Bevormundung vertragen wir nicht mehr!’ Bij de zelfde gelegenheid verklaart Hitler, dat Chamberlain's vredelievendheid hem onvoldoende waarborg is, zoolang de mogelijkheid blijft voortbestaan, dat menschen als Duff Cooper, Eden en Churchill weer aan het bewind komen, want ‘wir wissen genau, dass es das Ziel dieser Männer wäre sofort einen neuen Weltkrieg zu beginnen’. München moge dus al eenige ontspanning hebben gebracht, de diplomatieke verhoudingen zelve blijken er nauwelijks door te zijn verbeterd, althans niet voor wat Duitschland en Engeland betreft. Verslag doende van zijn afscheisbezoek aan den FührerGa naar voetnoot1), bericht Poncet op 19 October 1938 (F. no. 17 p. 21): ‘A l'égard de la France, il s'est livré à des appréciations assez indulgentes, mais il a relevé en revanche avec amertume l'attitude anglaise dans laquelle il craignait, disait-il, de voir la manifestation d'un antagonisme foncier’. Speciaal de Britsche herbewapening schijnt den Führer te hebben geïrriteerd, en de rede van Saarbrücken vormde daarop een antwoord (F. no. 18 p. 23). Aan Frankrijk stelt hij een wederkeerige erkenning van grenzen voor, eventueel gepaard aan eene wederkeerige consultatie-verplichting en hij oppert vagelijk de mogelijkheid het bombardeeren van open steden bij internationaal accoord te verbieden. Tegenover den scheidenden gezant houdt Hitler zich ‘calme, modéré, conciliant’, maar als hij over Engeland spreekt, zijn er enkele ‘bouffées de violence’ in het gesprek. Poncet zelf raadt zijne Regeering de aangeboden grens-garantie niet af te slaan, maar ‘ne pas se départir d'une extrême vigilance’. ‘Quels projets roule-t-il déjà dans sa tête? Est-ce la Pologne, la Russie, les Pays-Baltes, qui sont appelés, dans sa pensée, à en faire les frais? Le sait-il déjà?’ ‘Qui pourrait dire au surplus de quels étonnants revirements ce dictateur impressionnable, mobile, malade, est capable, et ce que seront demain son destin personnel et celui de l'Allemagne?’ Reeds den vierden October had de gezant trouwens aan zijn minister (Bonnet) geschreven (F. no. 16 p. 18), dat ‘il est nécessaire, que tout en continuant à affirmer leur volonté de paix et en ne | |||||||||||||
[pagina 239]
| |||||||||||||
négligeant aucun moyen d'entente avec les Etats autoritaires (les démocraties occidentales) éliminent les causes de faiblesse intérieure, qu'elles comblent au plus vite les lacunes de leurs armements et qu'elles offrent à l'étranger le spectacle du travail, de la cohésion et de la force’. Conform Poncet's advies gaat minister Bonnet op de suggestie betreffende de Duitsch-Fransche verklaring in (F. no. 19 p. 27), ook de Poolsche gezant te Parijs, die op de hoogte wordt gebracht, juicht het denkbeeld toe (F. no. 22 p. 28) en op 6 December 1938 wordt de ‘verklaring’ door Bonnet en Ribbentrop te Parijs onderteekend (F. no. 28 p. 23; D. II no. 329 p. 222). Toch is Frankrijk verre van gerust. Men vreest niet onmiddellijk voor zichzelf, doch voor een ‘coup’ ‘ergens in Europa’. De door Duitschland oprecht verlangde pacificatie in het westen heeft, zoo schrijft Poncet's opvolger Coulondre op 15 December 1938 aan zijn minister (F. no. 33 p. 38), als tegenhanger den wensch naar expansie in het oosten. ‘La première partie du programme de M. Hitler - intégration du Deutschtum dans le Reich - est exécutée dans son ensemble; c'est maintenant l'heure du “Lebensraum” qui sonne’. Göring, Ribbentrop, allen behalve Hitler zelf, spreken er reeds openlijk over, zij het dan ook dat zij daarbij verschillende termen gebruiken: ‘belangensferen’, ‘economische penetratie’, enz. Voorloopig schijnt de Oekraine het eerst aan de beurt: ‘tout le personnel national-socialiste en parle’ en de kwestie der koloniën is van den weeromstuit geheel van het tapijt verdwenen. ‘Les dirigeants nazis appliquent la méthode cartésienne et sérient les questions’. Hoe men de Oekraine zal trachten onder zijn invloed te krijgen, is nog niet te zeggen, doch Tsjechoslowakije ‘dont la vassalisation est malheureusement déjà un fait à peu près accompli’, zal daarbij als springplank en vooruitgeschoven bastion kunnen dienst doen. Economische begeerten, politieke ambities, alles dringt de Duitsche machthebbers naar het oosten ‘vers l'est, vers “la belle aventure” et la grande réalisation du régime’. Op 16 December 1938 bericht de Fransche gezant te Sofia Ristel Leuber evenwel van een merkwaardig gesprek, dat hij met den Bulgaarschen eersten minister Kiosséivanov heeft gehad (F. no. 34 p. 41). Ook deze gelooft aan een Duitsche actie in het oosten, maar hij ziet Polen als het eerste slachtoffer. Een Russisch- | |||||||||||||
[pagina 240]
| |||||||||||||
Poolsche toenadering zou daarom wenschelijk zijn ‘mais les deux peuples slaves se détestaient si profondément que leur entente ne pouvait être qu'éphémère et factice. Au contraire, M. Kiossèivanov n'excluait pas, surtout au cas ou le Komintern accepterait d'atténuer sa propagande, la possibilité d'un rapprochement entre l'U.R.S.S. et le Reich. Tel avait toujours été le rêve d'une partie de l'Etat-Major allemand. Ce jour-là un quatrième partage de la Pologne permettrait à l'Allemagne de poursuivre sa puissante marche vers l'est! Woorden, die van een vooruitzienden blik getuigen en slechts de fout maken de eerstvolgende phase over te slaan. Want de eerstvolgende ‘slag’ zou niet Polen, maar het overgebleven deel van wat eens Tsjecho-Slowakije was treffen. Reeds op 12 December 1938 blijkt, dat Duitschland met den Tsjechischen rompstaat andere plannen heeft, dan te München was bepaald. Als Coulondre den Duitschen Staatssecretaris von Weizsäcker over de volgens het Münchensche accoord aan Tsjechoslowakije te verleenen internationale garantie aanspreekt, ‘le baron de Weizsäcker s'est montré réticent’. Glimlachend vraagt deze tenslotte: ‘Est-ce que cette affaire ne pourrait pas être oubliée? Etant donné la prédominance de l'Allemagne dans cette région, la garantie du Reich ne suffirait-il pas, en fait?’ Daarbij blijft het, maar de Fransche gezant heeft den indruk ‘que [son] interlocuteur avait sa réligion fait à ce sujet’ (F. no. 35 p. 41).
Inmiddels was de Duitsch-Britsche verhouding er eerder slechter op geworden, dan verbeterd. Berlijn verwijt aan Londen een aantal anti-Duitsche uitlatingen in redevoeringen van officieele en niet-officieele personen (o.a. Duff Cooper in Parijs; D. II no. 232 p. 155) en is bizonder ontstemd over een blijkbaar kort voor Kerstmis in den News Chronicle verschenen (en in het witboek niet, zelfs niet in excerpt weergegeven) artikel van Wells, waarin Hitler en andere ‘leitende Staatsmänner Deutschlands’ worden beleedigd. (D. II no. 233 p. 156; no. 238 p. 159). Doch bovenal is Duitschland ontevreden over de actie tot herbewapening en de instelling van een ‘register’ van voor militairen dienst in aanmerking komende jongemannen, waarvoor in Engeland wordt geijverd. Voor het overige tasten wij hier in het duister. De Duit- | |||||||||||||
[pagina 241]
| |||||||||||||
sche documenten over deze periode geven wel extracten uit redevoeringen, maar buitengewoon weinig werkelijke diplomatieke berichten. Over de Britsche houding in zake Tsjechoslowakije bevat het Duitsche witboek tusschen 3 November 1938 en 14 Maart 1939 in het geheel niets. Het blijkt dus bijv. volstrekt niet of en hoe over Duitschlands plannen in het oosten in deze periode door Britsche staatslieden en diplomaten is gesproken en gedacht. (Zooals reeds gezegd, vangen de Britsche documenten eerst na de bezetting van Praag aan). Dat in de maanden na München het diplomatieke verkeer tusschen Berlijn en Londen tot het klagen over een paar artikelen in de pers beperkt is gebleven, is moeilijk aan te nemen. De Duitsche collectie documenten, die de pretentie heeft ook deze periode te bestrijken, vertoont hier dus een ernstige leemte. In het algemeen maakt met name de Fransche streng chronologisch geordende verzameling van in hun geheel weergegeven brieven en dépêches een veel openhartiger en daardoor objectiever indruk, dan de als even zoovele ‘argumenten’ voor eenige Duitsche ‘stellingen’ gerangschikte en verknipte, zonder inachtneming van tijdsorde afgedrukte en daardoor buitengewoon onoverzichtelijke Duitsche uittreksels uit stukken, die voor het grootste deel bovendien op openbare redevoeringen betrekking hebben. Het is dan ook niet de schuld van schrijver dezes, als hij voorloopig meer uit de Fransche dan uit de Duitsche bronnen citeert: deze zelve geven daartoe aanleiding. Hoe dit alles echter ook zij, dat de Britsch-Duitsche verhouding bij den aanvang van 1939 slecht was, blijkt ook uit een rapport van het Fransche gezantschap te Berlijn (F. no. 36 p. 45): ‘En dépit de l'accord de Munich, les rapports anglo-allemands n'ont jamais été aussi mauvais’. Ook de Duitsch-Poolsche vriendschap, ‘naguère encore si belle matière pour les toasts officiels et leitmotiv habituel des discours pacifiques du Führer, s'est considérablement refroidie’, wat echter den Führer niet belet op 5 Jan. 1939 in een gesprek met Beck te verzekeren, ‘dasz sich in dem Verhältnis Deutschlands zu Polen, wie es sich auf Grund der Nichtangrifferklärung vom Jahre 1934 darstelle, nicht das geringste geändert habe’. (D. II no. 200 p. 127). Het vraagstuk van Danzig moest echter nader onder de oogen worden gezien en hij, de Führer, dacht ‘an eine Formel, nach der Danzig politisch zur deutschem Gemeinschaft gelange, wirtschaftlich aber bei Polen | |||||||||||||
[pagina 242]
| |||||||||||||
bliebe’.Ga naar voetnoot1) Voor het corridor-vraagstuk was wellicht zelfs een oplossing te vinden, waarbij deze aan Polen bleef, mits Duitschland dan de vrije verbinding met Oost-Pruisen verkreeg en dan zou de Führer er misschien zelfs toe kunnen overgaan de Poolsche grenzen te garandeeren op dezelfde wijze als hij dit met de Duitsch-Fransche grens had gedaan. Een en ander wordt den volgenden dag in een onderhoud tusschen Beck en Ribbentrop nader bevestigd (D. II no. 201 p. 129). Over de behandeling van de Duitsche minderheden in Polen is door den Führer in het geheel niet, en door von Ribbentrop slechts even, ‘am Schluss der Unterhaltung’ gesproken. Erg belangrijk vond men ze dus toen blijkbaar nog niet. T.a.v. de problemen Danzig en Corridor houdt Beck zich in zijn antwoord op de vlakte, al zegt hij ernstige overweging toe, en als v. Ribbentrop op 26 Jan. 1939 een bezoek aan Warschau brengt, levert het gesprek met den Poolschen minister, volgens de Duitsche aanteekening daaromtrent (D. II no. 202 p. 130), niets nieuws op. Tussschen dit bezoek (eind Januari) en de bezetting van Praag, geeft het Duitsche witboek over Danzig en (of) Corridor wederom niets. Uit een brief van den Franschen gezant te Warschau d.d. 4 Febr. 1939 (F. no. 43 p. 50) vernemen wij evenwel, dat Polen reeds toen van een ‘corridor (of: exterritorialen weg) door den Corridor’ niets wilde weten. De ‘Cartesiaansche methode’ van het Derde Rijk, om alle kwesties één voor één te liquideeren, bracht in Febr. 1939 dus blijkbaar mede, dat de Poolsche kwestie voorloopig bleef rusten, totdat de Tsjechische kwestie tot hare ‘oplossing’ was gebracht. De Fransche gezant te Warschau schreef later aan Bonnet (F. no. 117 p. 123): ‘Pendant tout le temps où se prépare, puis s'effectue le dépeçage de la Tschécoslovaquie, tout est calme (t.w. in Polen). La minorité allemande fait preuve du loyalisme le plus exemplaire. On dirait que la question minoritaire n'existe plus’.
Begin Februari brengen Engeland en Frankrijk de aan Tsjecho-Slowakije te verleenen internationale garantie opnieuw ter sprake | |||||||||||||
[pagina 243]
| |||||||||||||
(F. no. 44 p. 51; no. 47 p. 54), waarop door Duitschland echter niet vóór Maart zal worden geantwoord. Inmiddels stelt Duitschland voor deze nakoming zijner verplichtingen uit het accoord van München aan Tsjecho-Slowakije zelve niet minder dan tien nieuwe voorwaarden (F. no. 48 p. 55): Tsjechoslowakije moet ‘volstrekt neutraal’ zijn en (tegelijk) een buitenlandsche politiek voeren ‘en accord avec celle du Reich’; het moet uit den Volkenbond treden, op aanzienlijke schaal ontwapenen, een deel van zijn goudvoorraad aan Duitschland afstaan, de Neurenbergsche wetten afkondigen, enz. enz. Als eindelijk, op 1 Maart 1939, het officieele Duitsche antwoord aan Frankrijk binnenkomt (F. no. 51 p. 56) worden weer andere condities gesteld: ook Polen en Hongarije (van wier garantie het accoord van München niet repte) zullen moeten meedoen en dat zal pas mogelijk zijn, als de grenzen met hen definitief zijn geregeld. De ‘arbitrage’ van Weenen (door Ciano en v. Ribbentrop) heeft geen bevredigende regeling gegeven en het zal niet zoo gemakkelijk zijn de grenzen met juistheid te trekken. Tot zoolang is een internationale garantie ‘prématurée’. En bovendien behoort Tsjechoslowakije tot de ‘sphère des intérêts les plus essentiels du Reich et non seulement du point de vue historique, mais encore du point de vue géographique et avant tout économique’. De Fransche gezant Coulondre interpreteert dit laatste aldus: ‘Traduite en langage clair, cette phrase signifie que les Puissances occidentales n'ont plus aucun droit de regard en Europe centrale’, en noemt het inderdaad merkwaardige document (dat in het Duitsche witboek evenmin als de Fransch-Britsche nota van 8 Februari afgedrukt is) ‘loin d'être rassurant’. De rest van het verloop der Tsjechische historie kent men: veertien dagen later was het land, welks grenzen hadden moeten zijn gewaarborgd, door Duitschland bezet. Het Fransche geelboek bevat eenige rapporten omtrent het verloop van het ‘bezoek’ van Hacha en Chvalkovski aan Berlijn, die wat reeds bekend was bevestigen. Nieuw licht op den bewogen Idus van Maart werpen zij niet. | |||||||||||||
B. Van den Idus van Maart tot de onderhandelingen met Moskou.De psychologische gevolgen van de bezetting van Praag zijn, zooals thans algemeen bekend is, buitengewoon ingrijpend ge- | |||||||||||||
[pagina 244]
| |||||||||||||
weest. Met name in vele Balkan-staten bracht 15 Maart 1939 een ommekeer in de richting der buitenlandsche politiek. Doch ook elders trok men zijn conclusies. Coulondre besluit zijn uitvoerig rapport van 16 Maart (F. no. 73 p. 77) met een krachtige waarschuwing: ‘L'Allemagne hitlérienne vient de jeter le masque.... Aujourd' hui il est clair que le soif de domination du Führer ne connaît plus de limites. Il est clair également qu'il est van d'espérer opposer avec succès au Führer d'autres arguments que la force.... L'Allemagne reste le pays des “chiffons de papier”. La sécurité nationale aussi bien que la paix mondiale exigent donc avant tout du peuple français un immense effort de discipline et d'organisation......’. Het is hetzelfde geluid als begin October 1938 van dezelfde plaats van François Poncet werd vernomen, doch nu nog krachtiger en zonder hoop op een vreedzame-ontwikkeling-ondanks-alles. En drie dagen later precizeert Coulondre (F. no. 80 p. 87): voortzetting der Duitsche actie naar het westen is niet waarschijnlijk, wegens de steeds toenemende bewapening der westersche mogendheden (‘qui est observé ici avec plus d'inquiétude et de sourde irritation qu'on ne veut l'avouer’) en vermoedelijk is thans Polen of Roemenië aan de beurt. Conclusie: ‘Il importe que, dès maintenant a) Nous portions au maximum notre effort de réarmement; b) Dans la mesure du possible, nous évitions toute publicité autour de ce réarmement intensif’. In Londen constateert de Duitsche gezant (D. II no. 263 p. 177) een ‘Versteifen der Stimmung’ en een vergrooting van den invloed der ‘schärfere Richtung innerhalb des Kabinets’. ‘Da man in England ein Scheitern der Methode freundschaftlicher Verhandlung feststellen zu können glaubt, wird man jetzt Deutschland durch scharfes Auftreten...... “zur Vernunft zu bringen” versuchen’. In Polen zelf verwacht men eveneens thans ‘aan de beurt te zijn’. (F. no. 75 p. 83; D. II no. 203 p. 130).
Nu de Tsjechische zaak afgedaan is, wordt de Poolsche kwestie inderdaad weder opgenomen. Minister Ribbentrop laat er zelfs geen gras over groeien en ontbiedt reeds op 21 Maart den Poolschen gezant Lipski bij zich (D. II no. 203 p. 130). Deze geeft uitdrukking aan de ernstige bezorgdheid van Polen, met name wegens het Duitsche protectoraat over Slovakije, doch | |||||||||||||
[pagina 245]
| |||||||||||||
Ribbentrop antwoordt, dat dit geenszins tegen Polen is gericht. Zijnerzijds merkt hij echter op, ‘dasz sich in dem deutschpolnischen Verhältnis eine allmähliche Versteifung bemerkbar mache’. De besprekingen in de Duitsch-Poolsche minderhedencommissie (Februari 1939) hadden geen resultaat opgeleverd (D. II no. 178 p. 111). In Danzig hadden Poolsche studenten (naar aanleiding van een papier waarop stond ‘Hunden und Polen Zutritt verboten’) in een café relletjes veroorzaakt (D. II no. 195 p. 122). De toon van de pers was hoogst onwelwillend tegen Duitschland en er waren zelfs betoogingen tegen het Duitsche gezantschap te Warschau geweest (D. II no's 146 en 147 p.p. 95-6). Doch dit alles vormde slechts de inleiding tot het hoogtepunt van het gesprek. Ribbentrop herhaalt het Duitsche aanbod: ‘Rückkehr Danzigs zum Reich, exterritoriale Eisenbahn- und Autobahnverbindung zwischen Ostpreuszen und dem Reich, und hierfür Garantie des Korridors’. Eventueel zou daarna t.a.v. het protectoraat over Slowakije ook wel een bevredigende regeling kunnen worden getroffen. Het is opmerkelijk, dat over de Duitsche minderheden in Polen ook in dit voorstel niet wordt gesproken. Zijn de kwesties van Danzig en Corridor eenmaal op bevredigende wijze opgelost, dan interesseert het lot dier minderheden, waaraan later 140 pagina's van het tweede Duitsche witboek zullen worden gewijd, Berlijn blijkbaar niet meer. Lipski belooft er Beck over te zullen schrijven, maar Ribbentrop dringt er op aan, dat hij (Lipski) zich persoonlijk naar Warschau begeeft: ‘es käme darauf an, dasz [der Führer] nicht den Eindruck erhalte, dasz Polen einfach nicht wolle’. (Deze opmerking wordt in latere gesprekken nog eenige malen door von Ribbentrop herhaald). Polen vertrouwt de zaak blijkbaar niet, en roept den 24sten Maart drie lichtingen (1910-1912 of 1912-1914) op (D. II no's 204-207 pp. 132-3). Twee dagen later, op 26 Maart, bezoekt de Poolsche gezant Ribbentrop echter opnieuw (D. II no. 208 p. 133), nu om hem Polen's weinig toeschietelijk antwoord te brengen: tot ‘Vereinfachung und Erleichterung des Eisenbahn- und Kraftwagenverkehrs zwischen Ostpreuszen und dem übrigen Reich’ is Polen bereid, ‘jedoch nur im Rahmen der polnischen Souveränität...... eine Exterritorialität der Verkehrswege kann daher nicht im Frage kommen’. En t.a.v. Danzig heet het kortweg ‘dass jegliche weitere Verfolgung dieser deutschen Pläne, | |||||||||||||
[pagina 246]
| |||||||||||||
insbesondre soweit sie eine Rückkehr Danzigs zum Reich betraäfen, den Krieg mit Polen bedeute’. Praktisch komt dit natuurlijk neer op afwijzing van het Duitsche voorstel, dat Ribbentrop een paar dagen later ‘einen groszzügigen Vorschlag’ zal noemen (D. II no. 209 p. 135). Over die ‘Groszzügigkeit’ denkt Polen blijkbaar anders, doch Duitschland trekt uit eigen opvatting de consequentie, dat ‘das Angebot des Führers an Polen ein einmaliges gewesen sei’, hetgeen door v. Weizsäcker op 6 April aan Lipski wordt medegedeeld. De stemming in Polen is inmiddels steeds anti-duitscher geworden en de Duitschers beklagen zich over verschillende relletjes, o.a. in Bromberg, bij welke gelegenheid het echter bij betoogingen is gebleven en geen bloed is gevloeid (D. II no. 349 p. 237). Het is duidelijk, dat Polen een ‘putsch’ in of tegen Danzig vreest. De oproeping der drie lichtingen wordt daarmede gerechtvaardigd en Beck verklaart op 28 Maart nog eens uitdrukkelijk aan den Duitschen gezant te Warschau, ‘dasz falls deutscherseits ein Versuch unternommen werden sollte, das Statut der Freien Stadt einseitig abzuändern, Polen hierin den casus belli sehen würde. Dasgleiche gelte auch, wenn etwa der Danziger Senat einen solchen Versuch unternehmen würde’ (D. II no. 211 p. 136). Ook Duitschland had trouwens te kennen gegeven ‘einen polnischen Gewaltakt gegen Danzig’ als casus belli te zullen beschouwen. Het is van belang hier te constateeren, dat dit alles al had plaats gehad verscheidene dagen vóórdat Chamberlain op 31 Maart 1939 eene ‘voorloopige’ toezegging van hulp en bijstand aan Polen gaf voor het geval ‘of any action which clearly threatened Polish independance and which the Polish Government accordingly considered it vital to resist with their national forces’ (B. II no. 17 p. 36). Men kan dus stellig niet beweren, dat die Britsche garantie Poolsche ‘koppigheid’ zoude hebben veroorzaaktGa naar voetnoot1). Het is zelfs opvallend, dat de Polen in dit stadium geheel op eigen houtje met Duitschland hebben onderhandeld en, naar uit het Fransche geelboek blijkt, de Franschen (dus waarschijnlijk ook de Engelschen) daarover uiterst karig en officieel zelfs in het geheel niet hebben ingelicht (Zie bijv. F. no. 87 p. 99). Bovendien | |||||||||||||
[pagina 247]
| |||||||||||||
zijn zij, tenminste tot 23 Maart, tegenover een Britsche garantie sterk afwijzend gebleven (D. II no's 274-5 p. 185; zie ook D. II no. 216 p. 143). Met een ‘opstoken’ van Polen door Engeland en Frankrijk is dit alles niet wel vereenigbaar. Dit verwijt wordt door v. Weizsäcker dan ook voor het eerst (aan den Britschen gezant Sir Nevile Henderson) gemaakt op 26 April 1939, als de vier tot zes weken, die inmiddels zijn verstreken, de chronologische volgorde van een en ander hebben doen vergeten (D II no. 293 p. 195). Op 28 April zegt Hitler het Duitsch-Poolsche non-agressieverdrag van 1934 op, of liever constateert hij, dat Polen, door de Britsche garantie-verklaring mede te onderteekenen, het verdrag zelf heeft verloochend. Op denzelfden dag wordt aan Londen medegedeeld, dat door de Britsche ‘Einkreisungspolitik’ aan het Duitsch-Britsche vlootverdrag van 1926 ‘die Grundlage entzogen’ is, waardoor het verdrag èn het aanvullingsverdrag van 1937 ‘auszer Kraft gesetzt’, ‘hinfällig geworden’ zijn. Van 28 April of daaromtrent schijnt ook de Duitsch-Russische toenadering te dateeren. In een uiterst curieus gesprek, hetwelk op 6 Mei 1939 door ‘een lid van de Fransche Ambassade’ met ‘un des familiers du Führer’ is gevoerd en waarbij deze laatste, ‘selon son habitude...... s'est animé au cours de la converstion et très vraisemblablement a dit beaucoup plus qu'il n'était autorisé à dire’, zegt de daarom in het rapport met X aangeduide ‘dasz etwas im Osten im Gange ist’. ‘Vous avez bien eu vent de certaines tractations en cours’. X wijdt daarover nog wat uit, wijst op de wezenlijke overeenkomst tusschen nazisme en communisme, op de mogelijkheid, dat Rusland voor een aandeel in de Poolsche buit wel te koop zal zijn en eindigt ‘s'animant de plus en plus, de déclarer: Il y a eu trois partages de la Pologne; eh bien! croyez-moi, vous en verrez un quatrième!’ (F. no. 123 p. 127). Coulondre gelooft nog niet hard in de a.s. volte-face, hij wijst op de voor de hand liggende argumenten, die daartegen schijnen te pleiten, maar toch óók op de coincidentie met Litvinovs ontslag en op de mogelijkheden, die een Duitsch-Russische combinatie zoude bieden. Op 9 Mei is het nieuwtje echter al ‘dans toute la capitale berlinoise’ verspreid en blijkt de zaakgelastigde der Sovjets door het bericht der a.s. frontverandering zelfs uiterst verontrust (sic!). Weet Gij er iets van? informeert hij ‘plein | |||||||||||||
[pagina 248]
| |||||||||||||
d'émotion’ bij Coulondre, die hem natuurlijk antwoordt, dat die vraag eerder door Coulondre kon worden gesteld! (F. no. 125 p. 135) De ‘cartesiaansche methode’ bracht uiteraard mede, dat gedurende de onderhandelingen met de Sovjets de overige kwesties en speciaal die met Polen, smeulende werden gehouden, zonder dat het vuur te zeer oplaaide. ‘Up to the beginning of August, though the clouds were black and the peace front negotiations dragged on interminally, the situation remained serious, but not immediately dangerous’ (B. III no. 13 p. 5). De periode van begin Mei tot half Augustus wordt voornamelijk gekenmerkt door het steeds toenemen der spanningen in en om Danzig, welks militarisatie zich langzaam maar zeker, zij het in het geheim, voltrekt. Berlijn gelooft, althans op 15 Juli, nog altijd, dat Engeland om Danzig niet zal vechten, ook al heeft Sir Nevile Henderson met nadruk en bij herhaling het tegendeel verzekerd (D. II no. 302 p. 202; B. II no. 36 p. 76)Ga naar voetnoot1) en ook al bericht de Duitsche gezant te Londen op 10 Juli 1939 ‘dasz die Kampfbereitschaft [der Britten] sich gehärtet hat; dasz das Gefühl zugenommen hat: wir dürfen uns nichts mehr gefallen lassen, unsre Ehre ist im Spiel; wir müssen kämpfen; die Regierung darf nicht nachgeben’ (D. II no. 252 p. 169). Op 21 Juli wordt echter bericht, dat de Führer thans van den ernst der Fransch-Britsche toezeggingen overtuigd zoude zijn (F. no. 169 p. 192). | |||||||||||||
C. De Laatste Phase.Gedurende de maanden Juni en Juli heeft Berlijn in de Cartesiaansche methode nog eene verfijning aangebracht: het Poolsche probleem wordt daartoe nog verder ontleed en van de aldus geproduceerde elementen wordt in de genoemde maanden alleen op | |||||||||||||
[pagina 249]
| |||||||||||||
het onder-probleem Danzig het diplomatieke vernuft in toepassing gebracht. Het tweede Duitsche witboek geeft tusschen 1 Mei en 31 Juli een groot aantal consulaire rapporten, vol met klachten over de behandeling der Duitsche minderheden door Polen, doch van geen dier klachten blijkt, dat zij ook aan de Poolsche Regeering zijn doorgegeven. Daarentegen blijkt zoowel uit het Duitsche wit- als uit het Fransche geelboek zeer duidelijk, dat in die periode Danzig in het middelpunt van aller belangstelling stond. ‘On avait espéré annexer Dantzig sans avoir à affronter une guerre générale’ (27 Juli, F. no. 173 p. 200). Toen omstreeks 20 Juli (zie boven) bleek, dat die hoop ijdel was (hetgeen naar de meening van het Fransche gezantschap te Berlijn een échec voor Ribbentrop en een ‘gelijkkrijgen’ voor Göring beteekende), heeft men de zaak anders opgezet. ‘Il ressort, non plus seulement de conversations mais d'articles de presse, que le problème limité de Dantzig est en train d'etre remplacé par un problème du Corridor et même par un probléme de la structure de la Pologne’ (30 Juli; F. no. 174 p. 202). Natuurlijk wordt het (inmiddels militair aanzienlijk versterkte) Danzig daarbij niet verwaarloosd, doch het kader der Duitsche actie verwijdt zich. Intusschen overtuigen Londen en Parijs zich er geregeld van, dat Warschau hun niet onder de beenen zal wegloopen, doch de berichten over de Poolsche reserve en voorzichtigheid blijven uiterst bevredigend. Op 15 Augustus komt Coulondre van vacantie in Berlijn terug en brengt hij een uurtje bij staatssecretaris von Weizsäcker door. Deze klaagt terstond over het Poolsche optreden tegen de Duitsche minderheden en voegt er deze ‘hint’ aan toe: ‘A quelque chose malheur est bon. Cette politique polonaise doit avoir pour avantage de relâcher en fin de compte les liens qui vous unissent à Varsovie; je me refuse à croire que la France entende toujours couvrir les incartades polonaises’. En even later in het gesprek precizeert hij: de Britsch-Fransche garantie zal toch wel niet bedoeld zijn te werken zelfs in geval van een door Polen zelf uitgelokten aanval? Doch Coulondre laat den Duitschen diplomaat geen hoop en raadt hem ‘de ne pas se perdre dans les subtilités’. Men is in Parijs ten volle overtuigd van de gematigdheid en zelfs van de voorzichtigheid der Poolsche Regeering en zal de these van een uitgelokten aanval niet licht aanvaarden (F. no. 194 p. 224; D. II no. 449 p. 285). Ook Henderson | |||||||||||||
[pagina 250]
| |||||||||||||
bezoekt von Weizsäcker dienzelfden dag en ook hij verzekert, dat Londen van oordeel is ‘Polen sei vernünftig und ruhig’, doch von Weizsäcker houdt vol, dat de Poolsche politiek ‘sich aus tausend Provokationen zusammensetzte’, en ziet geen anderen uitweg dan ‘dasz Polen in dem akuten Problem Danzig zugeben und in seinem gesamten Verhalten zu [Deutschland] schleunigst Vernunft annehmen müsse (D. II no. 450 p. 286). De Britsche gezant te Warschau daarentegen seint op 24 Augustus: ‘I am satisfied from enquiries I have made that the campaign is a gross distortion and exaggeration of the facts’ en zijn telegraphische démentis van talrijke gruwelverhalen volgen elkaar snel op (B. II no's 52 e.v. p. 93). Deze tegenstrijdigheid der feitelijke berichtgeving duurt tot het laatste toe voort.
Zoo zorgvuldig is alles wat de onderhandelingen met Moskou betreft uit alle publicaties geweerd, dat de 23de Augustus nauwelijks door iets bizonders van de andere dagen wordt onderscheiden. Het behoeft wel geen betoog, dat tegenover een dergelijke capitale lacune elke poging tot objectieve weergave der daarop volgende feiten tot mislukking gedoemd is. Slechts één ding kan men vaststellen: Henderson heeft Moskou altijd gewantrouwd en is er tenslotte niet rouwig om geweest, dat deze partner zich uiteindelijk als wederpartij verbond (D II no. 455 p. 290). Overigens is eigenlijk van 23 Augustus af in de politieke situatie geen wijziging meer gekomen. Men aarzelt en hoopt, doch werkelijk uitzicht op het behoud van den vrede wordt dan toch niet meer geopend. Op 29 Augustus schijnt niettemin even de zon door te breken: in een stormachtig onderhoud met Henderson aanvaardt Ribbentrop namens Hitler het beginsel van directe Duitsch-Poolsche onderhandelingen, mits Polen uiterlijk 30 Augustus een gevolmachtigde naar Berlijn heeft gezonden. Deze zou ‘natuurlijk’ behoorlijk en op voet van gelijkheid worden behandeld (B. II no's 78-79 pp. 135 en 138) en hem zouden de voorstellen worden voorgelegd, welke Berlijn inmiddels zou uitwerken. In Warschau is men echter bevreesd voor eene herhaling van hetgeen met Oostenrijk, Tsjechoslowakije en laatstelijk nog met Lithauen was geschied en weigert men een gevolmachtigden onderhandelaar te zenden, vóór de voorstellen bekend zijn gemaakt. Londen keurt | |||||||||||||
[pagina 251]
| |||||||||||||
die houding goed: ‘we cannot advise the Polish Government to comply with this procedure, which is wholly unreasonable’. De normale weg is: éérst voorstellen doen, dàn onderhandelen en dan pas, als men het over de basis van het te sluiten accoord eens is, een gevolmachtigde zenden (B. II no. 88 p. 142). Als Henderson op 30 Augustus tegen middernacht deze boodschap aan Ribbentrop overbrengt, wordt hem het bekende ‘lengthy document’ voorgeraffeld (gabbled through), waarin de Duitsche voorstellen waren vervat. Als Henderson om een afschrift vraagt, krijgt hij ten antwoord dat de voorstellen al ‘überholt’ zijnGa naar voetnoot1), nu er vóór middernacht geen Poolsche gevolmachtigde zich heeft aangemeld. Als den volgenden dag de Poolsche gezant zich zonder volmachten meldt, krijgt hij de voorstellen dan ook niet eens te zien (B. III no. 61 p. 19). Wel worden de ‘voorstellen’ (die dus niet waren gedaan) door de radio aan het publiek en daarna schriftelijk aan Henderson bekend gemaakt, dit laatste echter zonder commentaar, blijkbaar alleen ter informatie (B. III no. 62 p. 20). Onmiddellijk daarna begon de opmarsch van het Duitsche leger, hetwelk op 1 September in de vroegte, zonder oorlogsverklaring, Polen binnenviel, terwijl ook de luchtmacht haar operaties aanving.
Het bovenstaande is uiteraard verre van volledig. Het is zelfs nog véél onvollediger dan de ons aangeboden documenten-verzamelingen zelve. Doch is hetgeen wij thans weten niet voldoende? Détails, die de historici eener volgende generatie zullen interesseeren, kunnen de groote lijnen van hetgeen in één jaar tijds met bijna onontkombare noodlottigheid geschied is, toch niet veranderen. En wat die groote lijnen betreft, die zich inderdaad uit de thans gepubliceerde bronnen wèl laten aflezen, verschillen zij eigenlijk wel, anders dan in enkele betrekkelijk onbeteekenende détails, van de voorstelling van zaken, die wij ons ook zonder officieele gegevens al hadden gemaakt? Niet om ons nieuws te leeren, doch om legenden-vorming tegen te gaan en om reeds bekende | |||||||||||||
[pagina 252]
| |||||||||||||
waarheden te bevestigen, zullen de publicaties zijn geschied. Geen ander doel dan dit laatste stond in elk geval den schrijver dezer kroniek voor oogen. De historische waarheid is in dit geval uiterst weinig gecompliceerd. Laten wij dus volstaan haar in haren droeven en dreigenden eenvoud in ons geheugen te griften. B.M.T. |
|