De Gids. Jaargang 103
(1939)– [tijdschrift] Gids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 323]
| |
Respect voor den tekst!Chr. Möller en Ebbe Rasmussen, Atomen en andere kleine deeltjes. Met een voorwoord van Prof. Niels Bohr. Geautoriseerde vertaling van Ir. Jan Bouten. H.P. Leopold's Uitgevers Maatschappij N.V. 's-Gravenhage 1939.Wanneer men uit de frequentie van aanbod tot die van vraag mag besluiten, moet er onder het Nederlandsche lezerspubliek een sterke behoefte bestaan aan werken, waarin de resultaten der moderne wetenschap voor intelligente en niet geheel onvoorbereide belangstellenden toegankelijk worden gemaakt. Of het nu komt, doordat onze eigen beroepsgeleerden zich te weinig aangetrokken voelen tot wat men neutraal populariseeren, verachtelijk vulgariseeren en euphemistisch humaniseeren van wetenschap noemt, of doordat onze uitgevers van werken van buitenlandsche auteurs een beter debiet verwachten dan van oorspronkelijke Nederlandsche (men kent een analoog verschijnsel in het concertleven), kan in het midden blijven: een feit is echter, dat de voor breedere kringen bestemde, over wetenschappelijke onderwerpen handelende boeken, die hier het licht zien, opvallend vaak vertalingen zijn. Beide motieven zou men moeten betreuren; het eerste, omdat het een geenszins verwerpelijke taak is, om mee te werken aan de onontbeerlijke en op den duur dan ook onvermijdelijke infiltratie van de resultaten van wetenschappelijken arbeid in het algemeene denken der tijdgenooten; het tweede, omdat anti-chauvinisme op dit gebied even weinig gegrond zou zijn als op het stuk van muzikale praestaties. Overigens echter kan men met het verschijnsel vrede hebben: ons land staat gelukkig voor de geestelijke productie van de geheele wereld nog steeds wijd open en en het blijft daardoor behoed voor het gevaar van eenzijdigheid, dat de cultuur van meer uitgebreide taalgebieden steeds bedreigt. Daar | |
[pagina 324]
| |
het echter met het hooggeroemde polyglottisme van zijn bewoners in de practijk vaak niet meevalt, zijn vertalingen onmisbare hulpmiddelen om het contact met de wereld van den geest werkelijk veelzijdig te laten blijven. Dit mag er niet toe verleiden, het problematisch karakter, dat vertaalden boeken eigen is, over het hoofd te zien. Wie een oorspronkelijk werk leest, heeft het voorrecht, rechtstreeks te luisteren naar, ja te converseeren met den auteur; bij gebruik van een vertaling dringt zich tusschen auteur en lezer de twijfelachtige figuur van den vertaler. Wie is hij; welke is zijn competentie; is hij een getrouwe tolk; of hooren we zijn stem meer dan het oorspronkelijke geluid? Men is in den regel geneigd, om zich over deze dingen maar niet al te veel zorgen te maken. Men legt integendeel zelfs een even onbeperkt als ongemotiveerd vertrouwen in vertalingen aan den dag. Men ontleent er zelfs argumenten tegen talenstudie aan, vooral waar het de oude talen betreft: ‘Waarom Grieksch en Latijn leeren? Er bestaan toch goede vertalingen!’ En als antwoord op de voor de hand liggende vraag, hoe men eigenlijk weten kan, of een vertaling goed is, zoolang men haar niet met het origineel vergeleken heeft: ‘men moet toch aannemen, dat, wie een vertaling onderneemt, de vreemde taal en het behandelde onderwerp wel voldoende zal beheerschen.’ De nuance van ergernis jegens den hinderlijk kritischen vrager is onmiskenbaar. Het vertrouwen blijft inmiddels ongeschokt; men voelt geen behoefte, het te motiveeren; men postuleert zoowel de deskundigheid als de betrouwbaarheid van den vertaler. Twijfel rijst nog het gemakkelijkst bij zuiver letterkundig werk. Men wil gewoonlijk wel toegeven, dat niet ieder, die een vreemde taal kent, daarom ook een litterair kunstwerk uit die taal in de eigene kan overbrengen. Voor boeken over wetenschappelijke onderwerpen echter acht men gaarne ieder, die zich als vertolker opwerpt, ook competent. Dat doet niet alleen het groote publiek. Wanneer men de vele recensies over vertaalde boeken leest, waarin ten hoogste over de qualiteit van het Nederlandsch, waarin ze gesteld zijn, opmerkingen worden gemaakt, maar waarin ieder blijk van confrontatie van vertaling en origineel ontbreekt, moet men bij de recensenten eenzelfde uitschakeling van de kritische functie vaststellen. | |
[pagina 325]
| |
In de volgende bladzijden wordt aan een voorbeeld getoond, dat de bedoelde confrontatie toch waarlijk niet steeds overbodig is. Ze werd in dit geval ondernomen naar aanleiding van enkele volkomen onbegrijpelijke plaatsen in een geautoriseerde vertaling in het Nederlandsch van een Deensch werk over atoombouw; na opheldering van de ondervonden moeilijkheden leidde voortgezette vergelijking van de twee teksten tot een algemeene conclusie over de hier toegepaste wijze van vertalen, die, als niet alle teekenen bedriegen, ook wel in andere gevallen dan het hier behandelde van toepassing zou kunnen zijn. Het werk werd onder den titel Atomer og andre Smaating geschreven door twee Deensche pyhsici, een experimentator en een theoreticus. Hun beider beroemde landgenoot, Prof. Niels Bohr, de grondlegger der moderne atoomtheorie, leidt het met waardeerende woorden bij den lezer in. Wie nu de Nederlandsche vertaling ter hand neemt, zal voorloopig niet het minste onraad bespeuren. Hij vindt een goed gecomponeerde, zeer bevattelijk gestelde en wetenschappelijk verantwoorde uiteenzetting van de resultaten, die de physica op het gebied van den bouw der atomen in de laatste decennia heeft bereikt, weergegeven in een zoo vlot en aangenaam leesbaar Nederlandsch, dat de gedachte aan een vertaling aanvankelijk nauwelijks opkomt. Op den duur zal hij zich wellicht wat geirriteerd voelen door het veelvuldige gebruik van den leelijken vergaderingterm ‘naar voren brengen’, dien de vertaler als gemeenschappelijk aequivalent van de Deensche verba fremhaeve, naevne, omtale, slaa fast en huske schijnt te beschouwen; hij zal zich wellicht verbazen over het wonderlijke contrast tusschen een blijkbaar uiterst zorgvuldige correctie van den tekst op het stuk van wat men tegenwoordig de ‘schrijfwijze’ van de Nederlandsche taal noemt (er is geen buigings-n, die niet tot haar recht komt en spelfouten zijn zeldzaam) en een even blijkbare onachtzaamheid, waar het formules en berekeningen betreft; als hij de stof pas uit dit boek leert kennen, zal hij misschien wel eens in de war komen, doordat een enkele maal kathode- met kanaalstralen, ultrarood met ultraviolet, α- met γ-stralen, electroden met electronen en deze weer met positronen verwisseld zijn; maar hij zal in dit alles niet de minste | |
[pagina 326]
| |
aanleiding kunnen vinden, om hetzij de schrijvers hetzij den vertaler te wantrouwen. Dat wordt anders, wanneer men op kennelijke onjuistheden, ja op volkomen zinledige mededeelingen stuit. Men leest op blz. 43 over electronen, die door ontmoeting met α-deeltjes in heliumatomen veranderd worden; men vindt op blz. 136 het onvatbare betoog, dat, hoewel de snelheid van α-deeltjes tusschen 14.000 en 20.000 km/sec. ligt, hun bewegingsenergie tengevolge van de geringere massa der electronen ten hoogste 2 à 3 millioen electron-Volt bedraagt; op blz. 104 staat men radeloos tegenover een opmerking over een schijnbare waarde aan het eind van het periodiek systeem; en op blz. 46 voelt men zich totaal verontrust, wanneer men in een beschrijving van de ontdekking van het Zeeman-effect leest, dat Prof. Zeeman tusschen de polen van een krachtigen electromagneet een.... scherm plaatste en daarna het spectrum waarnam. Dergelijke ervaringen wekken in hooge mate het onbehagelijke gevoel, dat bij lectuur van een vertaald werk altijd ontstaat, wanneer er iets niet in den haak schijnt te zijn: zijn de auteurs in de war; of misleidt de vertaler ons? Raadpleging van het origineele werk noodzaakte onmiddellijk de eerste onderstelling uit te schakelen. De Deensche schrijvers zeggen, dat Zeeman een Lyskilde (lichtbron) tusschen de polen plaatste; zij hebben het over een tilsyneladende Uorden (schijnbare wanorde) in het periodiek systeem; zij berekenen de kinetische energie van α-deeltjes, zonder over de massa van een electron te spreken en gebruiken deze pas, wanneer ze de analoge berekening voor β-deeltjes gaan uitvoeren; en ze laten niet electronen, maar heliumionen in heliumatomen overgaan. Achteraf is dus alles heel duidelijk. Maar de normale lezer kent nu eenmaal den oorspronkelijken tekst niet en voor hem blijft slechts de keus tusschen hoofdschuddend overslaan en begripsverwarring. Bij nadere beschouwing blijken de boven opgesomde onjuistheden of onbegrijpelijkheden misschien wel de ergste, maar zeker niet de eenigste te zijn. Op blz. 46 maakte de vertaler van de frie Elektroner, der danner Katodestraalerne (die vrije electronen, die de kathodestralen vormen) vrije electronen, die door de kathodestralen gevormd worden; op blz. 58 laat hij een electrode | |
[pagina 327]
| |
met negatieve spanning, waarvan gezegd wordt, dat zij electronen afstoot (frastöde), in plaats daarvan electronen uitzenden. Dat is alles heel ernstig. Toch zou het ons geen aanleiding hebben gegeven, hier het problematisch karakter van vertaalde werken aan de orde te stellen, wanneer niet voortgezette vergelijking van de twee teksten nog een andere eigenschap van de vertaling van Ir. Bouten aan het licht had gebracht dan de wat al te groote frequentie van zinstorende en voor hem zelf natuurlijk ook achteraf onverklaarbare vergissingenGa naar voetnoot1). Die andere eigenschap, die in tegenstelling tot de eerste een hem ongetwijfelde bewuste eigenaardigheid is, bestaat in de zeer vèrgaande vrijheid, die hij zich gunt, om desgewenscht zinnen of deelen van zinnen uit den tekst weg te laten en om uitdrukkingen, termen en qualificaties door andere, die hem beter lijken, te vervangen. Een sprekend voorbeeld van wat volgens zijn opvatting vertalen is, vindt men in zijn vertolking van de woorden, waarmee Prof. Bohr het werk inleidt. Deze spreekt daar aan het eind over den hvert Menneske iboende Trang til bag Tilvaerelsens Mangfoldighed og Omskiftelser at söge Orden og Harmoni. In het Hollandsch leest men daarvoor over den drang, die iedereen eigen is, achter de veelvormigheid en de wisselingen der ‘rhapsodie van waarnemingen’ orde en harmonie te zoekenGa naar voetnoot2). Dat geeft de gedachte wel weer; maar waar, zoo vragen we ons af, is die rhapsodie vandaan gekomen? Het is blijkbaar een citaat; Ir. Bouten vond, dat het hier paste en schreef het dus neer. Maar men bedenke de situatie! Onmiddellijk onder deze woorden staat de groote naam van Niels Bohr, een van de voornaamste physici van dezen tijd. Men meent zijn woorden te lezen; inplaats daarvan is bij monde van Ir. Bouten een onbekende aan het woord. Wanneer Prof. Bohr iets over een rhapsodie had willen zeggen, zou hij daardoor ongetwijfeld in het Deensch de woorden hebben kunnen vinden. Hij deed het niet; ligt het op den weg van Ir. Bouten, om hem deswege te corrigeeren? En hetzelfde recht op exacte vertolking, waarop Bohr aan- | |
[pagina 328]
| |
spraak kan maken, komt toch zeker ook aan de schrijvers toe. Zij gebruiken, over Röntgenstralen sprekend, den term det vidunderligste Hjaelpemiddel; en Bouten: een prachtig hulpmiddel (blz. 48). Lorentz leidt volgens hen iets af ved ganske simple Betragtninger; de Hollandsche tekst zegt: op vrij eenvoudige wijze (blz. 46). Dybtliggend werd belangrijk (blz. 45). Een zin over de mathematische moeilijkheden van de theorie van Dirac werd weggelaten (blz. 119), een beschouwing over de hoop van naïeve zielen, om met behulp van de intra-atomaire energie van de aarde een luilekkerland te maken, onderging hetzelfde lot (blz. 195). Wanneer de schrijvers zich op blz. 114 van den Deenschen tekst de onschuldige scherts veroorloven, dat ze Rutherford stikstof laten beschieten met sine kaere α-Partikler (zijn dierbare α-deeltjes), weigert Ir. Bouten, om dat in het Nederlandsch over te brengen. De schrijvers vinden het op blz. 115 van hun tekst morsomt (vermakelijk, curieus), dat een zuurstofisotoop met atoomgewicht 17, die bij botsing van α-deeltjes en stikstofatomen gevormd bleek te worden, eerst vele jaren later in gewone zuurstof ontdekt werd. Ir. Bouten vindt dit niet curieus, maar jammer. Verschil van appreciatie? Of verleidde hem hier de morose klank van het woord morsomt? Op blz. 116 - om nog één voorbeeld te noemen - zetten de schrijvers uiteen, dat men, om met α-deeltjes, die door een radiumpraeparaat worden uitgezonden, bij 1 gram van een element kernsplitsingen teweeg te brengen, een billioen jaar aan den gang zou moeten blijven en dat dit geen rendabele bezigheid zou zijn. Ir. Bouten daarentegen meent, dat het niet gedaan wordt, omdat men dan te veel van het geduld van de experimentatoren zou vergen (blz. 140). Men zal begrijpen, dat wat hier opgenoemd wordt, slechts enkele weinige voorbeelden uit tientallen zijn. Men vindt ze op iedere bladzijde en dat is geen wonder; immers ze zijn niet het gevolg van tijdelijke onachtzaamheid, maar van een permanent systeem. Men begrijpt ook, dat de consequenties van dat systeem soms volkomen onschadelijk zijn. Wanneer er sprake is van radiogolven (blz. 38), ligt het voor de hand, de 426 meter van Stockholm door de 415 meter van Jaarsveld te vervangen en het is geoorloofd dat te doen, omdat de lezer wel beseft, dat de Deensche schrijvers niet over een Hollandschen zender zullen | |
[pagina 329]
| |
spreken. En zoo zal iedereen ook wel inzien, dat de visch, die op blz. 112 door de Westerschelde zwemt, niet de oorspronkelijke Deensche is. Men moet ook niet meenen, dat de aangebrachte veranderingen altijd de qualiteit van het betoog verzwakken. Soms wel: wanneer de schrijvers op blz. 45 van hun tekst, sprekende over interferentie van Röntgenstralen, opmerken, dat er om de centrale vlek heen een groot aantal vlekken komen, svarende til saadanne Retninger (d.w.z. overeenkomende met de richtingen), waarin de stralen elkaar door interferentie hebben versterkt, dan gaat die zin er bepaald op achteruit, wanneer Ir. Bouten de cursief gedrukte woorden vervangt door overeenkomstig de wijze (blz. 51). Wanneer hij daarentegen op blz. 111 en lille Brökdel af en Millimeter wijzigt in afmetingen, die de orde van grootte van die der golflengte benaderen, dan is dat in het verband bepaald een verbetering. Dit komt echter zelden voor. En zelfs, wanneer het regel was, zouden wij ons nog niet met het toegepaste procédé kunnen verzoenen. Want ten slotte - en hier komen we tot een conclusie, die mutatis mutandis voor toepassing op alle vertalingen vatbaar is - willen we weten, wat Möller en Rasmussen zelf zeggen; het zijn hun namen, die op den omslag staan en zij zijn voor den inhoud verantwoordelijk. Ir. Bouten treedt als hun tolk op; wanneer hij niet bereid is, hen aan het woord te laten en nauwkeurig over te brengen, wat zij zeggen, dan is hij voor het ambt van tolk niet geschikt. Het blijkt hem dan te ontbreken aan het allereerste, wat een vertaler behoort te bezitten: respect voor den hem toevertrouwden tekst. Hij was niet tevreden met de bescheiden plaats van middelaar; hij wilde liever zelf schrijven en waarlijk, hij liet het niet na! Dat pleit misschien voor zijn paedagogischen drang, maar zeker tegen zijn philologisch geweten. En het is in het belang van de betrouwbaarheid van Nederlandsche vertalingen van buitenlandsche werken ernstig te hopen, dat zijn opvattingen over de vrijheid van den vertaler geen navolging zullen vinden. E.J. Dijksterhuis |
|