De Gids. Jaargang 103
(1939)– [tijdschrift] Gids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 200]
| |
Agressieve gematigdheidJ. de Kadt, Het Fascisme en de nieuwe vrijheid. Amsterdam, Querido, 1939.De Heer de Kadt is een merkwaardige vrijbuiter in de wereld van onze sociale publicisten. Ik geloof, dat al zijn redeneringen eigenlijk steeds in hun geheel fout waren. Maar hoewel ik dus van tevoren kan vermoeden, dat zijn conclusies mij zullen ontgoochelen, wil ik zijn vertogen toch telkens weer lezen. Want alleen de dogmaticus zal met boeken als de zijne niet zijn voordeel doen. Meestal gaat deze filosoof uit van een verkeerd gegeven, of beter: van een onvolledige praemisse. Maar bij hem is de halve waarheid bepaald niet erger dan een hele leugen. Integendeel: het is zijn grote gave, om, bouwend op wankele basis, toch interessante gedachten-structuren te ontwikkelen. Wie aan deze gevel-architectuur schouderophalend voorbijgaat, heeft ongelijk. De Kadt heeft zijn leven lang heilige doctrine-huisjes ingetrapt, en toch is er in zijn temperament veel, dat herinnert aan den doctrinair. Ja, zelfs thans, nu hij een ‘gematigd socialisme’ voorstaat, verloochent hij daarmee niets van den extremist die hij geweest is, in de tijd, dat hij ‘De Socialist’ redigeerde, het orgaan van de linkervleugel in de S.D.A.P. Immers, hij is bij uitstek een abstract denker, een rechtlijnig redenerend ideoloog, die schematisch aandoet, zelfs wanneer hij te velde trekt tegen het schematische dogmatisme van anderen. Een man, die werkt met bepaalde etiketten en kernbegrippen - toverspreuken, welke voor hem (maar niet altijd voor ons) het ‘sesam, open u’ betekenen tot de werkelijkheid. De Kadt lijkt soepel, omdat hij, met graagte en ook met geestelijke moed, vandaag verbrandt wat hij gisteren nog vereerde, of omgekeerd. Doch waarschijnlijk is hij slechts van de ene formule | |
[pagina 201]
| |
overgegaan op de andere. Gelukkig intussen, dat deze voortdurende beeldenstormerij niemand anders aangaat dan hemzelf en degenen, die ernaar kijken willen. Als ‘leider’ is hij veroordeeld. Wat hem echter redt en belangrijk maakt, is zijn grote scherpzinnigheid, zijn eerlijkheid - én zijn hartstochtelijke poging, om tot een synthese te komen. Dat laatste mislukt wel volkomen, want zijn geest is daar te analytisch-kritisch voor, maar hij is toch weer te weinig individualist en te veel sociaal voelend, om zijn lezers af te schepen met een sceptische glimlach, met twijfel alléén.
En laat ons thans zijn boek op de voet volgen. Dat is niet gemakkelijk, want De Kadt is noch beknopt noch overzichtelijk. Deze (zoals gezegd) rechtlijnige geest, spaart ons geen zijweg. Hij gaat ze zonder uitzondering in, om ons te bewijzen, dat ze allemaal doodlopen. En, omdat hij juist bij die aftakkingen onze meeste kritiek uitlokt, wordt zijn grote lijn onduidelijk. Wat is, vraagt de schrijver, de diepste oorzaak van het fascisme? Hij verwerpt een groot aantal traditionele verklaringen, die, inderdaad ook naar onze mening, onvoldoende zijn. Maar wanneer De Kadt met zijn eigen oplossing aankomt is die dan óók geen halve waarheid, even vruchtbaar én even eenzijdig als b.v. de gedachte, dat het Nazisme slechts een staatsgreep van de middenklasse zou zijn? De strijd tegen andermans onvolledigheid leidt dus in dit boek tot een nieuwe hypothese - die wij graag als zodanig aanvaarden, die straks een waardevolle bouwsteen kan worden voor een werkelijk totaalbeeld.... maar die hopeloos zou worden overschat, wanneer men haar wil promoveren, van hypothese die zij is, tot het laatste (of althans voorlopig het belangrijkste) woord in dezen. Ik meen, dat De Kadt's grondgedachte het scherpst is uitgedrukt op blz. 105, waar hij Mussolini's vertrek uit de socialistische partij uitsluitend wil verklaren uit de teleurstelling van een revolutionnair cultuurmens, die gemeend had, bij het proletariaat strijdgenoten te vinden, en er slechts burgermannetjes aantrof, belust op lotsverbetering. Tegen den klein-materialistischen ‘ondermens’, georganiseerd in de arbeidersbeweging, zou Mussolini's verzet derhalve | |
[pagina 202]
| |
zijn gegaan. Aldus De Kadt, die in dezen aan de kant van den condottiere staat, tegenover de ‘massa’. Laten wij de karakteristieke zinnen geheel citeren, want hier hebben wij de sleutel tot dit boek, met al zijn fouten en verdiensten: ‘Mussolini was in opstand gekomen tegen het oude, corrupte Italië van Giolitti, de grondbezitters, de geldwolven, de cultuur voor de luxedieren, die zich wilden amuseeren. Ook het proletariaat was in opstand tegen diezelfde machten, en zo schenen hunne wegen samen te lopen. Doch in wezen ging de strijd van het proletariaat slechts om een volle maag en een rustig, genoegelijk bestaan van tevreden, verzadigde kudde, terwijl de strijd van Mussolini om intellectuele en culturele waarden ging, om dingen die het proletariaat malle fantasterij vindt, en die de middenklassen - voor zover hun élite betreft - ernstig nemen, ernstiger dan wat ter wereld ook.’ Van deze passage is nu werkelijk geen woord geheel waar of onwaar. Alles is hier abstract, rechtlijnig, schematisch, eenzijdig, scherpzinnig en onrechtvaardig, naïef en hyper-intellectueel gedacht. Hoe realistisch ook voorgedragen - het blijft volkomen in de sfeer van de paradox. Doch wel is het de moeite waard, deze beweringen te toetsen aan de werkelijkheid. Stuk voor stuk.
Ten eerste. Is het waar, dat Mussolini het socialisme liet varen, omdat hij hier te veel plat, opportunistisch ‘maag’-reformisme gevonden had, naast schreeuwerig ‘arbeiderisme’? Ik zou die vraag niet gaarne bevestigend beantwoorden, ofschoon ik mij ervan bewust ben, dat men altijd veilig doet, bij zijn vijanden goede trouw en ‘idealisme’ aan te nemen. In dit geval echter ben ik niet overtuigd. Zeker, de ‘verburgerlijking’ van de Italiaanse socialistische beweging moge een dankbaar oratorisch motief zijn geweest - ik kan er geen werkelijke innerlijke rechtvaardiging in zien voor den lateren Duce, ook niet subjectief voor hem persoonlijk. De zaak is werkelijk eenvoudiger: Mussolini wilde af van de partij-discipline, van een georganiseerde groep, die hem kritisch controleerde. Hij wilde een eigen ‘onafhankelijke’ formatie, zonder eigen ideologie, zonder traditie, zonder structuur, zelfs zonder eigen stijl. Hij wilde mensen om zich heen, die politieke desperado's en condottiere's zouden zijn, doch hem persoonlijk dienstbaar, figuren, die hem vandaag zouden toejuichen omdat hij republikeins sprak, en morgen omdat hij den koning beschermde. Was het hem om cultuur te doen geweest - deed hij dan geen slechte ruil, door | |
[pagina 203]
| |
de partij van Claudio Treves (laat mij slechts dat ene voorbeeld ter illustratie noemen) te verwisselen voor die van.... ja, van wie eigenlijk? .... Laat men mij goed begrijpen. Ik kan mij voorstellen, dat Mussolini's anarchistisch temperament, zijn individualistische levenskracht, hem dreef tot onberekenbare daden voor eigen rekening. Ik kan zelfs een aesthetische bewondering hebben voor den enkeling, die alleen gaat staan met zijn eerzucht, om, door een verrassende, zuiver persoonlijke politieke veldtocht, tot een staatsgreep te geraken. Maar laat men daar liever niet Nietzsche bij citeren, of Macchiavelli. De filosofie is bij dat alles slechts een façade.... met een balkon. Heeft de ideoloog De Kadt hier niet ten onrechte gepoogd, zijn eigen ideologen-verzet tegen de S.D.A.P. gespiegeld te vinden in den daad-mens Mussolini? Ten tweede. Kan men ‘het’ proletariaat zijn ‘materialisme’ verwijten? Zeker niet het Italiaanse, dat heroïsch tegen kapitalisme en fascisme gestreden heeft - tegen benden tenslotte, die, geholpen door de machtsmiddelen van een op zijn minst welwillend neutrale staat, hun aanvallen slechts dán plachten door te zetten als ze gegarandeerd in de meerderheid waren. Een proletariaat bovendien, welks zwakke zijde waarlijk niet gelegen was in gezapigheid, doch veeleer in ontvankelijkheid voor woordenroes. Wie naar heroïek zoekt in de episode van de fascistische staatsgreep, komt bij Matteotti uit en waarlijk niet aan de overkant. Ook hier is De Kadt in de war: wat hem stootte in de Hollandse S.D.A.P. neemt hij aan als motivering voor het optreden van Mussolini. Maar ik vraag verder: is De Kadt's eigen Hollandse ervaring juist? Ook dat niet! He is de ervaring van den typischen buitenstaander. Zeker, ik ontken niet, dat er arbeiders rood stemmen om zeer simplistische redenen, ontleend aan hun eigenbelang. Maar.... moeten ze dan stemmen daar tegen in? Heeft men het recht, om aan de leden van een klasse, wier overgrootvaders en gedeeltelijk ook nog grootvaders niet anders waren dan ‘armen’, ‘bedeelden’, paupers - mag men hun verwijten, vraag ik, dat zij zich verbonden voelen aan een beweging, die de eerste was om voor hen op te komen? Mag men er zich over verbazen, dat zij niet onmiddellijk volgroeide cultuur-humanisten waren? Gaat | |
[pagina 204]
| |
de strijd voor méér levenszekerheid niet onverbiddelijk vooraf aan de groei van een waarachtige volkscultuur? Misschien zal De Kadt antwoorden: ik ben tot de ‘materialistische’ actie bereid, doch dan moet ik begin zien van iets anders daarná - en juist dat ontbrak. Ik antwoord: daaruit blijkt dan precies, dat ge een buitenstaander gebleven zijt! Dit ‘andere’, die volkscultuur groeit wel degelijk. Aarzelend, tastend en onzeker, maar het groeit. Niet automatisch, ongetwijfeld. Maar wie het hiér om te doen is, kan (voor zo ver hij niet bij een kerk behoort) er toch eigenlijk alleen in de arbeidersbeweging min of meer massale tekenen van waarnemen. De Kadt miskent het onbaatzuchtige, zuivere idealisme, waar zonder de arbeidersbeweging het in deze jaren waarlijk niet zou hebben uitgehouden. Wie over ‘het proletariaat’ spreekt als hij - die kent ‘het proletariaat’ niet, en zeker niet het socialistische. Ten derde. Wat de schrijver aan het proletariaat ontzegt, deelt hij aan ‘de middenklassen’ toe. Laatste en misschien grofste misvatting! Want hoe eenvoudig zou het zijn, een philippica op te stellen tegen de geestelijke traagheid van deze ‘middenklassen’! Laat mij de door De Kadt zo mateloos verheerlijkte intellectuelen nemen. Hoevelen hiervan nemen de cultuur werkelijk ernstig - terwijl zij toch niet het excuus der arbeiders hebben, het excuus, dat ze er nooit traditioneel en door hun opleiding mee in aanraking zijn gebracht!.... Zeker, ook ik ben tegenstander van het mystieke ‘arbeiderisme’, waarvan De Kadt zoveel kwaad zegt. Ook mij is het te doen om een breed-vertakte volkscultuur, waaraan allen gelijkelijk, naar hun gaven, kunnen deel hebben en deel nemen. Ook ik wil een volkscultuur, gedragen door allen, boeren, arbeiders, ‘middenstanders’ - allen. Maar de traditioneel achteruit gestelde groepen moeten hier toch speciaal in ogenschouw genomen worden, niet omdat ze ‘uitverkoren’ zijn, maar wijl hier (om sociale redenen) het meeste volkskracht sluimerend gebleven, en sluimerend gehouden is. Ik ben geen ‘arbeiderist’, evenmin als ‘agrariaan’, maar ik zou het tenslotte nog liever wezen dan ‘middenstandist’, gelijk De Kadt schijnt te worden.
Men zal uit het bovenstaande misschien de conclusie getrokken | |
[pagina 205]
| |
hebben, dat ik den schrijver van Het Fascisme en de nieuwe Vrijheid beschouw als een warhoofd, die ressentimenten overhield uit een kortstondig verblijf in de socialistische beweging, welker geest aan hem voorbij ging. Zó is mijn beschouwing echter geenszins. Want De Kadt is - behalve een generalisator van eigen misvattingen - ook een uitnemend beschouwer van de dingen waarbij hij zich niet persoonlijk in het geding brengt. En bovendien: een man van geestes-cultuur. Zo slecht als hij m.i. Mussolini en het fascisme begrijpt (hier ‘interpretiert’ hij voortdurend zichzelf ‘hinein’), zo scherp analyseert hij ‘Hitler, of de Triomf van het Kazernisme’. En dan komt hij, bij het toetsen van zijn patriotisme aan het soldeniers-chauvinisme der Nazis, tot merkwaardige uitspraken. Wij hebben zo net een citaat gegeven, dat des te fouter was, omdat het kernen van waarheid bevatte - thans geven wij er één, dat volkomen belangrijk is, en goed: ‘Van het land, waarin men leeft, en met welke eigenaardigheden men volkomen vertrouwd is, een land te maken met een bloeiende, voorname cultuur, met sociale rechtvaardigheid en sociale welvaart, dat is werkelijk nationalisme, en dat veronderstelt verbinding met andere culturen; politieke en economische samenwerking met andere volken en staten’ (blz. 157). Dat is een formule om te onthouden. En hier is er nog één: ‘....de democratie geeft niet alleen gelijke rechten, doch allen een minimumrecht’ (blz. 259). Of de volgende, waarvan wij alleen kunnen toejuichen, dat ze ook in deze tijd nog neergeschreven heeft kunnen worden: ‘Het harmonische is niet het middelmatige, maar de vereniging van het geniale en de matiging’. (blz. 267). Terwijl het laatste hoofdstuk, ‘De Toekomst der Westerse Beschaving’, enkele maanden vóór de oorlog afgesloten, getuigt van een scherpe kijk en van sterk, consequent denken. Maar bovenal bevalt mij - nu ja: ten dele!.... - de geest, waaruit dit boek geschreven is. Ik erken zeker de beperktheid van De Kadt's intellectueel individualisme. Hij is (men kan het niet genoeg herhalen) typisch géén sociaal mens. Hij ‘geeft’ zich blijkbaar moeilijk. Zijn analyse van arbeiders en arbeiders-beweging is schromelijk | |
[pagina 206]
| |
onvoldoende, onrechtvaardig en hooghartig. Maar toch heeft hij ideologisch begrepen, waar het heen moet: naar een sociale democratie van geestelijk vrije, maatschappelijk tegen onzekerheid beveiligde, zakelijk samenwerkende mensen. Een samenleving met een eindeloos getal ‘leiders’ (want wie is tenslotte geen ‘leider’ op een bepaald gebied?), d.w.z.: van mensen, die verantwoordelijkheid durven dragen. Een samenleving dus zonder heersers en zonder slaven-(zielen), doch waarin ieder, volgens de hem geschonken ‘talenten’, bijdraagt wat hij kan. En tenslotte: een samenleving, waarin een behoorlijke plaats gereserveerd is voor de sfeer der autonome persoonlijkheid.Ga naar voetnoot1) ‘Socialisme terwille van het individualisme’, zegt De Kadt, ‘terwille van de menselijke persoonlijkheid’, zou ik gaarne corrigeren. Het spijt mij voor De Kadt, dat hij voor de verwezenlijking van dit ideaal niet méér doen kan, dan boeken schrijven - boeken, die te verward zijn nog, om er een grote invloed van te verwachten. Want ik meen, dat, wanneer men zijn denkbeelden ontdoet van alle ressentiment en onbegrip en misverstand, ze de grondgedachten bevatten van het nieuwere democratische socialisme der S.D.A.P. En daarom wordt ik, bij het lezen en bespreken van Het Fascisme en de nieuwe Vrijheid, telkens geslingerd tussen twee gevoelens: dankbaarheid voor wat dit boek brengt aan positieve waarde, aan bevruchtend denken - en anderzijds: een geprikkelde boosheid op den schrijver, die zijn beste hoofdstukken telkens weer moedwillig schijnt te bederven door de bekrompen zuurheid van een ondemocratisch temperament. H. Brugmans |
|