De Gids. Jaargang 103(1939)– [tijdschrift] Gids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 133] [p. 133] Sonnetten Guila Bustabo Als een prinsesje van Velasquez treedt Zij tusschen 't zwartgerokt orkest naar voren, Het bruine haar lang vallend over de ooren, Heel rank in 't gele, fijngeplooide kleed. Prinsesje van Velasquez. Maar háár wacht Niet een dier koningen van verre landen In 't oud paleis waar steeds de luchters branden En dienaars rondgaan in verjaarde dracht. Gelukkig is haar jeugd door andre dingen Omringd dan overleefde koningspraal. Haar vingers zijn te licht voor pronk van ringen. Toch: kind en heerscheresse met één maal Ook Zij: wanneer in de ademlooze zaal Haar zuivere viool begint zijn Zingen. [pagina 134] [p. 134] Holland.... Amsterdam.... Wanneer gij thans, wellicht om mij te ontvluchten, Gewikkeld in uw mantel van brokaat, Gaat naar het land welks taal gij niet verstaat En dat u slechts bekend is bij geruchte: Denk dan nog dikwijls aan onze avondluchten, Hoe 't al opeens vol donkre wolken staat, En de landouwen in hun schoonsten staat, Bezaaid met dorpen, hoeven en gehuchten. Denk dan nog dikwijls. Want dit land verdient, Dat gij het trouw blijft, zij het in gedachten; Wie 't eens bezocht heeft blijft het altijd vriend. Denk dan daaraan - maar meer nog aan de grachten En torens dezer stad: welk vreemdling wien 't Niet heugt hoe stil daarover viel het nachten? [pagina 135] [p. 135] Venetiaansche nacht Door het nachthuis gaat mijn dwalen - Buiten ruischen de kanalen - Deuren zie ik open staan: In de kamers woont de maan. In de zalen, achter zuilen Schijnt zich schaduw te verschuilen Als ik binnen kom. De vloer Heeft den glans van paarlemoer. In dit oud paleis der Dogen Is sinds eeuwen niet geleefd: Waar de dansers mogen wezen?.... Luchters hangen van de hooge Koepelzoldring. Zacht omzweeft Mij de geest van Veronese. [pagina 136] [p. 136] Najaar Hoe heerlijk is 't een herftdag om te hangen In 't vochtig park, te staren naar de lucht Die telkens somber wordt door wolkenvlucht - Maar altijd weer op 't laatst de zon te vangen! Hoe zalig is 't naar het geluid te luistren Der boomen die zich reppen heen en weer En uit te gaan in 't onheilspellend weer Wanneer de najaarsstromen zich ontkluistren. Hoe goed is 't ook, te wachten op het uur, Dat in de kast, bestrijkend heel den muur, De boeken, die den zomer lang er sliepen, Ontwaken: bij den rooden gloed van 't vuur En wijnglans in het glas - zich te verdiepen In Casanova's laatste avontuur! [pagina 137] [p. 137] Vervulling Gij klaagde 't vaak: dit alles heeft geen doel, Het leven is een zinneloos gebeuren. Het nuttigst werk is nog: den wijn te keuren Die klokkend vult de roemers, groen en koel, Of wel: nadenkend, los van het gewoel, Zich te verliezen in der tuinen geuren. Als was de dag vol noodlottig gebeuren, Zoo is 't ontwaken droef van voorgevoel. Doch in den loop des daags, als eenmaal de uren Zich vullen en 't geluk der avonturen Nog altijd blijkt te zijn op onze hand, Wordt in de ziel het wonder weer voltrokken: De morgen-nevelen zijn opgetrokken En schoon en stralend ligt het wijde land. J.J. van Geuns Vorige Volgende