De Gids. Jaargang 103
(1939)– [tijdschrift] Gids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 364]
| |
Dr. Jan Kalf en zijn heengaan van het rijksbureau voor de monumentenzorgNaar aanleiding v.d. Feestbundel voor dr. Jan Kalf, samengesteld door de redactie van het Oudheidkundig Jaarboek, Mei 1939. - E.J. Brill, LeidenHet heengaan van dr. Jan Kalf, directeur van het Rijksbureau voor de Monumentenzorg, is niet met veel uiterlijk vertoon gepaard gegaan. Toch is dr. Kalf gehuldigd en wel op een wijze, die hijzelf ongetwijfeld allereerst zal hebben gewaardeerd. Het is over die huldiging, die den vorm kreeg van een Feestbundel, dat wij hier enkele woorden willen neerschrijven. Die bundel verscheen als overdruk van het Oudheidkundig Jaarboek en werd 6 Mei 1939 door het bestuur van den Nederlandschen Oudheidkundigen Bond aan den scheidenden directeur aangeboden. Wanneer het nog niet algemeen bekend mocht zijn, dan is wel niets zoozeer in staat, te doen beseffen, welk een breed en kundig man de Nederlandsche staatsdienst in Kalf verliest, dan deze verzamelde opstellen. En wel allereerst de laatste der bijdragen: de bibliografie der geschriften, samengesteld door den tegenwoordigen Chef van de Afdeeling Kunsten en Wetenschappen van het Ministerie, waaronder Monumentenzorg ressorteert, mr. J.K. van der Haagen, doet ons die buitengewone veelzijdigheid van dr. Kalf beseffen. Kalf bezat vele en velerlei aspiraties en hij beschikte over evenvele kundigheden. Hij is een ‘érudit’, maar allerminst een kamergeleerde, iemand vol temperament, wiens ‘défauts’, zoo gaarne geciteerd, door zijn ‘qualité's geheel in den schaduw worden gesteld. Dat zijn levensgang er niet een was van een streven van het begin af aan, naar wat uiteindelijk maatschappelijk werd bereikt en dat ook niet kòn zijn, is duidelijk: er bestond immers in Kalfs jonge jaren nog geen ‘Monumentenbureau’ in den tegenwoor- | |
[pagina 365]
| |
digen zin, al had Victor de Stuers reeds veel in die richting georganiseerd. Als gymnasiast, als student daarna, gingen Kalfs gedachten nog niet direct dien kant uit, hoeveel hij toen ook al om onze oude monumenten gaf. Eerst zijn het religie, philologie, letterkunde, die hem boeien. Prof. Vogelsang en dr. H.E. van Gelder vertellen op innemende wijze van dien tijd, van die jongens- en jongelingsjaren. En wat treft het meest in hun herinneringen? Datgene, wat karakteristiek voor Kalf bleef, zijn liefde voor het verleden gepaard aan belangstelling voor eigen tijd. In zijn vroege jaren: Hrotswitha en Vondel èn de tachtigers, nu - ruim veertig jaar later dus - liefde voor onze oude monumenten èn een open oog voor het nieuwe. Er is niet alléén met, doch ook door Jan Kalf veel nieuw inzicht gekomen in onze Nederlandsche monumentencultuur: hij is de stuwende kracht geweest bij het fundeering-leggen van deze twee belangrijke zaken: hoe onze oude monumenten te beschrijven en hoe onze oude monumenten te herstellen, liever nog, zooals Kalf het zelf uitdrukt, te behoeden en te behouden. Wie ook maar even met deze onderdeelen van ons verleden in aanraking is geweest, kent de verschillen van voorheen en thans; hij kent de ‘Noord-Hollandsche Oudheden’ van v. Arkel en Weissman en hij kent Kalfs ‘Baronie van Breda’, hij kent tevens Haarzuylen en hij kent.... wel, een aantal van de honderden bouwwerken, waarvan de restauratie onder de auspiciën van Kalfs bureau werd tot stand gebracht. Rond 350 voltooide herstellingen zijn het, vertelt ons de bijdrage van dr. Vermeulen; 76 restauraties van beteekenis zijn loopende, daarnaast nog ongeveer 200 in behandeling. Voorwaar, respectabele getallen! En wanneer men bedenkt, dat dit alles, met de daarbij behoorende ambtelijke rapporten, maar ook met de bestekken en begrootingen, met de financiën, de leeningen en voorschotten en aflossingen en wat niet al, is gegaan door de handen van hem, die in zijn jonge jaren sonnetten en later ‘droefeindende blijspelen’ en ‘wrange grappen’ in drie bedrijven schreef en die nog weer later directeur van de Tooneelschool wilde worden, dan beseft men de veelheid in deze eene persoon en men denkt aan de zelfdiscipline, die hij zich moet hebben opgelegd, om niet ‘in stukjes uit elkaar te vallen.’ | |
[pagina 366]
| |
Kalf vermocht zijn vele tegenstrijdige eigenschappen en kundigheden, blijkens het verkregen resultaat, te coördineeren: hij was een dichterlijk ambtenaar en een ambtelijk dichter; (wie schreef ooit zulke rapporten, die zich laten lezen als een roman)Ga naar voetnoot1) hij was een opbouwend strijder en een strijdend opbouwer. Men herinnere zich hoe hij Weissmanns geschiedenis bestreed en in diezelfde critiek het stramien aangaf, dat den grondslag gaf voor de toekomstige wetenschappelijk verantwoorde bouwkunsthistorie van ons land. Van zijn strijdend opbouwen heeft menig architect den kracht ervaren. Kalf was daarbij tegenover kleinburgerlijkheid niet malsch; men kon soms wel denken, dat hij zich de woorden van Schumann's Davidsbündler tot motto had gekozen: ‘Todschlagen möchte ich alle Philister, musikalische wie sonstige’, daarbij ‘musikalisch’ door ‘architektonisch’ vervangende. Ja, inderdaad ‘the gentle art of making ennemies’ heeft Kalf daardoor wel gekend, maar wie ontgaat dat, die iets nieuws wil dóórzetten! Kalf moest een nieuw régime doorvoeren; had hij het uitsluitend met zachte hand willen doen, veel zou hem dan zeker niet gelukt zijn. ‘Quand on dit d'un roi qu'il est bon, le règne est manqué’ moet Napoleon eens aan zijn broeder Louis naar Holland geschreven hebben. ‘Goed’ wordt bij iemand, die te regeeren heeft, al gauw voor ‘goedig’ aangezien; wie aan het hoofd staat van een bureau, dat mede te regeeren heeft en mede verantwoordelijk is voor onze oude bouwwerken van Groningen tot Hulst en van Egmond tot Maastricht, kan en mag niet ‘goedig’ zijn. Hij mòet wezen een ‘lastig’ mensch, maar een, die toch weer takt heeft en vooral een, toegerust met die mate van kundigheid, die respect afdwingt en die daardoor maakt, dat men hem tenslotte het moreele recht geeft ‘lastig’ te zijn.
Met deze enkele regels zijn, meenen wij, de hoofdzaken gezegd; wat Van Beresteyn, Brom, Luthmann, Huib Luns, J.G. van Gelder en J.A.G. van der Steur schreven naast de reeds genoemde auteurs, het gaat alles in dezelfde richting: herinnering, waardeering en.... veelzijdigheid. Dat men doorwerke in zijn geest; het kan slechts ten zegen zijn van een Nederlandsch cultuurgoed. J.H. Plantenga |
|