De Gids. Jaargang 103
(1939)– [tijdschrift] Gids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 240]
| |
Buitenlandsche kroniekDanzigZij die geneigd zijn de rekening van de opstellers van het verdrag van Versailles voor alle moeilijkheden der hedendaagsche Europeesche politiek te debiteeren, zouden goed doen eens van de sederteenige jaren gepubliceerde bronnen, de Parijsche Vredesconferentie betreffende, kennis te nemen. Vaak zal hun dan kunnen blijken, dat de staatslieden en diplomaten van 1919 zich van de bezwaren, aan de ten slotte aanvaarde oplossingen verbonden, zeer wel bewust zijn geweest en dat zij die bezwaren geenszins hebben onderschat. Het in de artt. 100-108 geregelde statuut van Danzig is hiervan een voorbeeld. Aanvankelijk bestond er, in de Commissie voor Poolsche aangelegenheden, eenstemmigheid ten aanzien van de wenschelijkheid de stad Danzig met hare naaste omgeving geheel aan Polen toe te deelen, ook al had men zich daarbij zeer wel gerealizeerd, dat Danzig ‘a purely German town’ was.Ga naar voetnoot1) Daartegenover stond evenwel, dat Wilson's 13e punt aan Polen een uitweg naar zee had beloofd, dat ‘the only Polish outlet to the sea’ Danzig was en dat de haven van Danzig, die geen ander achterland dan Polen bezat, van een inlijving bij dien staat zelf zoude profiteeren, terwijl haven en stad praktisch niet waren te scheiden. De Commissie meende, dat deze overwegingen (waaronder dus het eigenbelang van Danzig) behoorden te prevaleeren.Ga naar voetnoot2) | |
[pagina 241]
| |
In den Council of Ten maakte Lloyd George echter al spoedig (19 Maart 1919) bezwaren: ‘Germania irredenta would be a seed for future war’.Ga naar voetnoot1) Ook Wilson aarzelt en de Raad besluit nadere inlichtingen in te winnen. De Commissie voor Poolsche aangelegenheden blijft evenwel bij hare aanbeveling, doch Lloyd George wordt er niet door overtuigd en Wilson deelt zijne bezwaren. Ten slotte wordt, op 22 April 1919, het statuut van de Vrije Stad Danzig, conform een van Wilson afkomstig ontwerp, vastgesteld. De Raad van Tien meende aldus de politieke belangen van Polen, de economische belangen van Polen en Danzig zelf en de cultureele belangen der Danziger bevolking op eene bevredigende wijze met elkander te hebben verzoend. En kan men, in alle onpartijdigheid en oprechtheid, zeggen, dat de Raad daarmede ver bezijden de waarheid is gebleven? Van 1454 tot 1793, d.i. tot de laatste Poolsche deeling, is Danzig altijd geweest: een stad van Duitsche cultuur, met groote autonomie, maar èn economisch èn politiek met Polen verbonden. De Poolsche suzereiniteit had in de praktijk niet veel te beteekenen, doch zij bestond en werd erkend, en de Vrije Stad Danzig heeft onder dat régime gebloeid. Was terugkeer tot dat oude, beproefde régime onder die omstandigheden zoo vreemd, zoo willekeurig, zoo onverstandig? En daarbij kwam dan nog, dat de jaren van Pruisisch bewind (1814-1920) voor Danzig een gestaag wegkwijnen, tegenover een snellen opbloei van Hamburg, te zien hadden gegeven, een verloop van zaken waartegen de Danzigers zelf vruchteloos hadden geprotesteerd. ‘The fate meted out to Danzig at the hands of its Prussian rulers can be summed up in a single sentence. It was reduced from its former - almost sovereign - independence to the status of a Prussian provincial capital and seaport’.Ga naar voetnoot2) Neen, niet het herstel van de Vrije Stad op zich zelf kan men de Parijsche Vredesconferentie verwijten, maar wel de volstrekt onvoldoende regeling harer rechtspositie en verhouding tot Polen eener- en den Volkenbond anderzijds. De negen artikelen, daaraan gewijd, schiepen geheel onvoldoende klaarheid en zelfs het Verdrag van Parijs van 9 November 1920, ter uitvoering van | |
[pagina 242]
| |
art. 104 van het Verdrag van Versailles tusschen Danzig en Polen gesloten, bracht niet die scherpe afbakening van grenzen, die conflicten onmogelijk maakt of tot de uitzonderingen doet behooren. De tallooze beslissingen van den Volkenbondscommissaris, de eindelooze Geneefsche debatten en het zestal adviezen van het Permanente Hof van Internationale Justitie zijn daar om te bewijzen, dat ruzie tusschen Danzig en Polen geen uitzondering, maar regel is geweest. Aan de voortdurende wrijving tusschen Danzigers en Polen hebben deze beide zelf echter ook schuld gehad. De wil ‘to make the best of the situation’ heeft maar al te vaak ontbroken. Doet het bijv. niet ietwat komisch aan, dat het hoogste internationale gerechtshof zich heeft moeten uitspreken over de vraag of het Poolsche recht tot het onderhouden van een eigen postdienst in Danzig óók de bevoegdheid omvat, brievenbussen buiten aan het Poolsche postkantoor te plaatsen en aan het publiek de gelegenheid te geven deze te gebruiken? Wie beweert, dat de internationale status van Danzig ‘onhoudbaar’ is, overdrijft schromelijk, want anders dan bijv. de Sudeten-Duitschers (en de Tsjechen!) genieten de Danzigers de meest volstrekte autonomie en is het hun zelfs onder het huidige régime vergund hunne nationaal-socialistische gezindheid ten volle uit te leven. Doch wie, anderzijds, zoude beweren, dat in Danzig ‘tout est pour le mieux dans le meilleur des mondes’, toont daarmede toch wel voor de ernstige bezwaren, die uit den bestaanden toestand voortvloeien, blind te zijn, of.... er de oogen voor te sluiten. Het verlangen, het statuut van Danzig te herzien, is dus op zich zelf geenszins onredelijk, en een Poolsche regeering, die a priori en onder alle omstandigheden zoude weigeren over eene herziening te onderhandelen, zou haar recht op steun moreel verliezen. Iets geheel anders is het echter, wanneer Polen weigert te onderhandelen onder bedreiging met geweld of op grondslagen, welke in zich voor Polen onaanvaardbaar zijn. Vergissen wij ons niet, dan is de bedreiging met geweld, althans voorloopig, opgeheven, iets waaraan de houding van Italië wel niet vreemd zal zijn. Een merkwaardig gesprek, dat de schrijver dezer regelen nog zeer kort geleden met een hem bekend vooraanstaand lid der fascistische partij hebben mocht, scheen er duidelijk op te wijzen, dat Italië zich in geval van oorlog over Danzig niet ver- | |
[pagina 243]
| |
plicht zoude achten aan Duitschlands zijde te strijden, iets waarvoor men in Italië in het algemeen al niet veel voor schijnt te gevoelen. De stelligheid en openhartigheid waarmede dit alles werd verklaard, geeft reden te veronderstellen, dat Duitschland van deze inzichten en bedoelingen niet onkundig zal zijn, hetgeen zonder twijfel tot matiging zal aansporen. Daartegenover staat natuurlijk wat de ex-nationaal-socialistische ex-president van den Danziger Senaat, Rauschning, de uitgesproken voorkeur der nationaal-socialisten voor geweld en bedreiging met geweld als politieke ‘methode’ heeft genoemd. Men is te Berlijn het werkelijke onderhandelen langzaam aan wat verleerd.... Wat het tweede punt, den grondslag van een nieuwe regeling, betreft, staan de beide partijen voorloopig nog wel heel ver van elkaar. Duitschland verlangt algeheele aansluiting, Polen wenscht Danzig's autonomie te behouden. In theorie is dat onverzoenbaar, maar aansluiting met vergaande ‘waarborgen’ voor de Poolsche belangen en autonomie met eene - reeds thans bestaande - vergaande ‘gelijkschakeling’ gelijken op elkaar als twee druppels water. Het verschil is meer een prestigevraag dan een reëele, politieke of economische kwestie. De vraag is dus slechts welke waarborgen Polen in geval van een Anschluss verlangt en bovenal.... in hoeverre Polen op toezeggingen van Berlijn zal durven bouwen. Wanneer Polen er voorloopig weinig voor gevoelt in een inlijving van Danzig bij het Derde Rijk toe te stemmen, ook al zouden daarbij vergaande toezeggingen worden gedaan, dan zal niemand, die het lot van Praag nog niet is vergeten, dat kwalijk kunnen nemen. Zoo is het ‘probleem’ Danzig eigenlijk meer een psychologisch vraagstuk dan iets anders. Waren de psychologische complicaties er niet, dan zou er al heel spoedig blijken, geen werkelijk probleem te bestaan, al zoude er ook, ja juist dan, aan den bestaanden toestand met recht een en ander kunnen worden verbeterd. Men zegge niet, dat dit bemoedigend klinkt. Wanneer vrijwel de geheele wereld zich thans bezighoudt met één stad van nog geen 800 vierkante mijl en met even boven de 400.000 inwoners, dan bewijst dat, hoe groot het latente oorlogsgevaar in Europa is en hoezeer een kwestie, die dien naam eigenlijk evenmin verdient als een smeulende lont ‘vuur’ mag heeten, wegens de overal opgehoopte brandstof een | |
[pagina 244]
| |
grooter gevaar scheppen kan, dan bijv. de toch waarlijk niet geringe plaatselijke brand in Oost-Azië. Danzig is geen oorlog waard, dit is zeker, maar de moord te Serajewo was zulks ook niet. En is het eigenlijk wel een paradox als men beweert, dat een oorlog zelden of nooit uitbreekt om een reden, die dien oorlog ‘waard’ is? B.M.T. |
|