| |
| |
| |
De noodzakelijke versterking der zeemacht in Nederlandsch-Indië
Het tij is gekeerd.
Na den stormvloed van 1914-'18 trad de eb snel in en 't grootste deel van 't Nederlandsche volk, ingedut door het zoet gefluit van nationale en internationale ontwapenaars, droomde van een eeuwigdurend laagwater; de dijken konden verwaarloosd en afgegraven worden.
Het tij is al in 1931 opnieuw gekeerd, maar het was eerst nog moeilijk om uit den dommel te ontwaken. Pas de harde slagen van den Italiaansch-Abessynischen oorlog en van al hetgeen sindsdien Europa en Azië verder verontrust heeft, maakten het Nederlandsche volk klaar wakker en, naar buiten kijkend, zag het dat de vloed al hoog stond; het weet nu, dat een stormperiode dreigt, die het water voor langen tijd nog veel hooger op zal zwiepen. De dijken van het Koninkrijk worden hersteld en zij moeten versterkt en verhoogd worden. Als het kan snel, maar in ieder geval goed, want kleine maatregelen zijn nutteloos.
Voor Nederland is men aan den slag en heeft een vast doel voor oogen. Voor Ned. Indië voelt men, weet men, dat er niet genoeg gedaan wordt en dat energiek handelen een dringende noodzaak is.
Maar hoe? Een teruggang in de gebeurtenissen in Oost-Azië kan voor de beantwoording dezer vraag zijn nut hebben.
De fenomenaal snelle ontwikkeling en uitbreiding van het Japansche Rijk heeft aan de lange rust in den Westelijken Pacific en in Oost-Azië een einde gemaakt. Vanuit den toestand van eeuwenlange afgeslotenheid heeft Japan zijn middeleeuwsche
| |
| |
kluisters van zich gegooid en in weinige tientallen jaren, daartoe gedrongen door de sterke toename zijner bevolking, zich een machtige industrie en een uitgebreide handelsvloot geschapen. Uitvoer van industrie-artikelen, invoer van grondstoffen en voedingsmiddelen, de behoefte aan vergrooting van het Rijk en de drang naar overheersching brachten de noodzaak mee tot levendige, als het kon vriendschappelijke, als het moest vijandige aanraking met andere volken en tot den bouw van een machtige militaire en maritieme organisatie.
De Russisch-Japansche oorlog van 1904-'05, hoewel een onmiskenbare aanwijzing, welken weg het Japansche Rijk op ging, werd op te grooten afstand van Nederlansch-Indië gevoerd, om de Nederlandsche Regeering nog voor iets anders bezorgd te maken dan voor het handhaven der neutraliteit, toen de Russische vloot onder Admiraal Rojestwensky op haar rampspoedige reis van Kronstadt naar Port Arthur haar weg door één van de zeestraten van den Archipel kiezen moest. Een zorg, die voorloopig weer vergeten werd, totdat korten tijd voor den Wereldoorlog onder den invloed van de toenemende internationale spanning in Europa besloten werd tot een uitermate belangrijke versterking der Indische vloot, welker aanbouw door het uitbreken van den oorlog en de daarmee voor Nederland ingetreden onmogelijkheid zich de noodige materialen te verschaffen, evenwel niet tot uitvoering kon komen.
Japan, dat na den oorlog met Rusland zich van een vasten voet in Manchourije had verzekerd en kort daarna Korea had ingelijfd, stelde gedurende den Wereldoorlog, gebruik makend van de gebondenheid der Europeesche mogendheden, aan China de beruchte een en twintig eischen, die, waren zij ingewilligd geworden, dit Rijk op verschillend gebied onder voogdij van zijn militanten buurman zouden hebben gebracht, maar die door den tegenstand van China zelf en de tegenwerking van de Ver. Staten van Noord-Amerika voor het grootste deel schipbreuk leden.
Het in 1922 gesloten verdrag van Washington beloofde den uitbreidingsdrang der Japanners aan banden te leggen. Het stelde voor de slagschepen van 't Britsche Rijk, de Vereenigde Staten, Japan, Frankrijk en Italië maximum gezamenlijke tonnages vast in de verhouding 5:5:3:1.67:1.67, terwijl tot 1931 geen nieuwe slagschepen zouden mogen worden op stapel gezet; het
| |
| |
bepaalde 10.000 ton als maximum grens der waterverplaatsing van nieuw aan te bouwen kruissers der deelnemende mogendheden en het verbood den aanleg van nieuwe marinebases tusschen 0o en 30o Noorderbreedte en 110o en 180o Oosterlengte, zoodat de Vereenigde Staten ten Westen van Honolulu het zonder een grootscheepsche basis stellen moesten, doch Groot-Brittanië de vrijheid behield tot het aanleggen van een dergelijke basis te Singapore. Tegelijkertijd werd in het Negenmogendhedenverdrag door dezelfde mogendheden en nog eenige andere, waaronder Nederland, toegezegd dat zij de souvereiniteit, de onafhankelijkheid en de integriteit van China zouden respecteeren.
Hiermede werd dus de maritime bewapening tamelijk sterk geremd en bleef de Japansche vloot de mindere van de Amerikaansche en de Britsche, doch de marinebases van beide laatstgenoemden zouden zoo ver van Japan verwijderd liggen, dat de relatieve zwakte der Japansche vloot meer dan goed gemaakt werd. Voor China beloofde het verdrag van Washington niets dan goeds.
In deze omstandigheden zou de in 1923 verworpen Vlootwet aan Ned.-Indië een goede kans gegeven hebben, zich buiten elken strijd te kunnen houden en zelfs het minder ver reikende plan-Deckers van 1930 opende daartoe nog een mogelijkheid, al was die ook niet groot. Dit plan omvatte, evenals de verworpen Vlootwet, een vlootorganisatie in hoofdzaak bestaande uit lichte kruisers, torpedobootjagers, onderzeebooten en vliegtuigen. Het beoogde eenige uitbreiding te geven aan de zeemacht in Indië, zooals die noodig geoordeeld was in de in 1927 door de Regeering vastgestelde ‘Grondslagen voor de verdediging van Ned. Indië’. De toon van dit staatsstuk was weifelend en mat; als doel der weermacht stond de neutraliteitshandhaving voorop; de verdediging van het grondgebied zou moeten geschieden met de middelen, die ter wille van de neutraliteitshandhaving aanwezig waren. Het was intusschen zoo klaar als de dag, dat de eigenlijke grondslag der ‘Grondslagen’ was, de verdediging van Ned. Indië vooral niet te veel geld te laten kosten. Toch was het toen de tijd van grooten voorspoed en groote winsten.
Hoe bescheiden de vloot van het plan-Deckers ook was, de maritieme strijdmiddelen der groote mogendheden hielden elkaar in den Westelijken Pacific min of meer in evenwicht. De Ned.
| |
| |
Indische vloot was te beschouwen als een overwicht op de gelijk uitgewogen schalen der balans en kon daardoor voor de veiligheid van Ned. Indië een belangrijker rol vervullen dan met haar sterkte of, beter gezegd, met haar zwakte overeenkwam. En wat er in het vertrouwen daarop ontbrak, moest worden vergoed door dat in de Volkenbondspolitiek
Maar deze voordeelige positie zou niet lang duren.
Reeds in 1931 verbrak Japan zijn in het Negenmogendhedenverdrag op zich genomen verplichting de integriteit van China te zullen respecteeren; het scheurde Manchourije van dit Rijk los en herschiep het staatkundig in den vazalstaat Manchoukwo. De overige mogendheden zagen zwijgend toe.
Toen reeds werd het duidelijk, en het is sindsdien in den thans woedenden Chineesch-Japanschen oorlog nog veel duidelijker gebleken, dat wat men in Europa van de Volkenbondspolitiek nog hopen mocht, zij in Oost-Azië had afgedaan en dat Japan zich niet zou laten weerhouden den al sinds lang gekozen weg van uitbreiding en agressie verder op te gaan.
Voor de weermacht van Ned. Indië werden hieruit niet de voor de hand liggende gevolgtrekkingen gemaakt. Integendeel, de economische inzinking leidde er toe, dat het plan-Deckers slechts voor een klein gedeelte tot uitvoering kwam en nog in 1933 kreeg de Commissie-Idenburg opdracht drastische bezuinigingsplannen op de weermiddelen aan de Regeering in te dienen, van welke plannen onder den invloed van de nieuw ingetreden politieke omstandigheden in Europa intusschen niets is terecht gekomen.
Die omstandigheden, zij zijn bekend genoeg en behoeven hier niet in herinnering gebracht te worden. Zij zijn van vérstrekkenden invloed op de machts- en evenwichtsverhoudingen in Oost-Azië omdat, hoezeer de Britsche vloot ook wordt uitgebreid, deze thans voor een groot deel in en om Europa moet worden vastgehouden, terwijl de Fransche vrijwel in het geheel niet naar den Pacific kan worden uitgezonden. Bedenkt men daarbij, dat de Vereenigde Staten besloten hebben aan de Philippijnen in 1946 hun onafhankelijkheid toe te kennen en het hierdoor onzeker geworden is, in hoeverre zij hun maritieme machtsmiddelen in Oost-Azië zullen kunnen handhaven, houdt men er bovendien rekening mee, dat Japan zich van het vlootverdrag van Washington
| |
| |
en van het daarop gevolgde en van gelijke strekking zijnde verdrag van Londen heeft losgemaakt zoodat het de handen voor vlootuitbreiding vrij kreeg, dan is het duidelijk dat de verhouding, waarin Ned. Indië verkeert ten opzichte van de omliggende mogendheden zich in ongunstigen zin gewijzigd heeft en dat de Ned. Indische weermacht thans een andere rol moet vervullen dan die van een klein overwicht op een in evenwicht zijnde balans.
Aanzienlijke versterking van die weermacht - de Regeering heeft het ingezien - werd onvermijdelijk. De mate, waarin die versterking moet plaats vinden, hangt af van de politieke en strategische verhoudingen tot de omliggende mogendheden en van die mogendheden onderling.
Hoe zijn nu de strategische verhoudingen tusschen de mogendheden, die hun grondgebied of hun belangen in het Verre Oosten hebben?
Men behoeft de kaart van den Westelijken Stillen Oceaan en de aangrenzende kustgebieden maar voor zich te nemen om te zien, dat de strategische positie van Japan daar wel zoo gunstig mogelijk is.
Het eigenlijke Japan is door zijn geisoleerde ligging, zijn machtig leger en zijn sterke vloot volmaakt onaantastbaar; over land is het onbereikbaar; het tegelijk vervoeren van millioenenlegers over zee is uitgesloten; van uit de lucht kunnen, behalve wellicht uit de richting van de Russische haven Wladiwostok, hoogstens speldeprikken worden toegebracht.
Als een octopus ligt het Japansche Rijk over de kaart van den Westelijken Pacific. Zijn grijparmen gaan via de Kurielen in de richting van de Aleuten; over de Marianen en Carolinen tot dicht bij Nieuw-Guinea; over de Marshall-eilanden in de richting van de Amerikaansche vlootbasis bij Honolulu; over Formosa en Hainan naar Hongkong en Fransch Indo-China tot niet ver van Borneo en Singapore; over de smalle Westelijke zeeën naar het tot het Rijk behoorende Korea, naar Manchoukwo, Mongolië en China.
De uitmuntend samengestelde en geoefende vloot vindt, optredende vanuit de van alles voorziene en goed verdedigde bases in het eigenlijke Japan, op de vele eilanden, die in den loop der jaren aan het Rijk zijn toegevoegd, tal van steunpunten, die het
| |
| |
haar mogelijk maken voor langen tijd en in alle richtingen haar acties in dit deel der aarde te doen uitstralen.
De centra der andere groote mogendheden voor zoover zij belangen in Oost-Azië hebben, Groot-Brittannië, Rusland, Frankrijk, de Vereenigde Staten liggen op duizenden mijlen afstand.
Groot-Brittannië heeft een groot vlootbasis aangelegd te Singapore, strategisch onvergelijkelijk goed gelegen, maar tengevolge van den grooten afstand moeilijk door het moederland van al het in den oorlog noodige te voorzien; het meer noordelijk nabij Canton gelegen steunpunt Hongkong ligt al te ver in het door de Japansche strijdkrachten beheerschte gebied.
De Russische oorlogshaven Wladiwostok ligt wel is waar dicht bij de Japansche hoofdeilanden, maar de verbinding over land met het Europeesche Rusland en met de Siberische industriestreken geschiedt door den bekenden langen spoorweg, die vanuit Manchoukwo gezien, kwetsbaar gelegen is.
Frankrijk heeft in Indo-China wel enkele marinesteunpunten, maar zijn vloot is voorloopig gebonden in de Middellandsche Zee en den Atlantischen Oceaan.
Aan de overzijde van den Stillen Oceaan zijn de Vereenigde Staten al even onaantastbaar als Japan dit in het Westen is; de vooruitgeschoven basis bij Honolulu vormt een eerste klasse oorlogshaven, maar de afstand tot Yokohama bedraagt toch nog 3450 zeemijl, d.w.z. ongeveer gelijk aan dien van Amsterdam tot New-York. De vlootsteunpunten op de Philippijnen kunnen met die te Singapore en Honolulu in de verste verte niet op één lijn gesteld worden en zijn thans niet geschikt om een sterke Amerikaansche vloot van daaruit langen tijd achtereen te doen optreden.
Zoo reiken de grijparmen der groote Westersche zeemogendheden maar zwak in het uitgestrekte zeegebied, waar de vloot van het Japansche Rijk zich in al haar kracht kan laten gevoelen.
Tegenover deze maritiem-strategisch zoo uiterst gunstige ligging staat voor Japan de noodzaak zijn handelsverbindingen over zee ten allen tijde te kunnen handhaven. Het land moet, wil zijn bevolking in leven blijven, zijn industrie-artikelen kunnen exporteeren en op groote schaal grondstoffen kunnen invoeren. Mocht tusschen Japan en één of meer der Westersche zeemogend- | |
| |
heden een oorlog uitbreken, dan zullen deze niet den hersenschim najagen van een rechtstreekschen aanval op de groote Japansche eilanden, zij zullen zich vermoedelijk ook niet wagen aan het grondig afsnijden van de zeeverbindingen tusschen Japan en China en Manchoukwo, maar des te zekerder zullen zij door economische en militaire maatregelen den verder reikenden zeehandel trachten af te snijden en daarmee den invoer te beletten van minerale oliën, tin, rubber, katoen, wol en nog eenige andere grondstoffen, die noch in Japan noch in zijn Westelijke buurlanden in voldoende mate gevonden worden; daarmee gepaard zal dan gaan het stopzetten van den voor het economische leven van het Japansche volk noodzakelijken uitvoer.
Dat actief verzet tot het uiterste hiertegen van Japansche zijde te verwachten is spreekt vanzelf.
Naar een volledige hegemonie in Oost-Azië, ook op economisch gebied, gaan veler verlangens in Japan ongetwijfeld uit. Een Japansch economisch blok, dat zichzelf alle noodige grondstoffen leveren kan en een bevolking bevat, die de geproduceerde industrie-artikelen betalen en verbruiken kan, zal den Japanner als een redelijk doel van zijn streven voor oogen staan. Maar van dit doel is het nu nog ver verwijderd.
De rechten, de belangen en de macht van de andere mogendheden staan daar nog in groote uitgebreidheid tusschen.
Het ligt niet in de bedoeling van dit opstel de grootte van de kans te wikken en te wegen, dat uit dit alles een oorlog volgen zal, maar dat die kans geleidelijk aan grooter geworden is en thans in verontrustende mate bestaat, zal zelfs de grootste optimist moeilijk meer kunnen betwijfelen. En dat de oorlog een in hoofdzaak maritiem karakter zal hebben kan als zeker worden aangenomen.
Hoe ligt nu het Ned. Indische eilandenrijk en hoe is zijn beteekenis ten opzichte van een verondersteld Pacific-conflict?
Zijn zeestraten verbinden den Stillen en den Indischen Oceaan, een uitgebreid handelsverkeer kiest zijn wegen door Straat Malakka, Straat Soenda of langs de meer oostelijk gelegen eilanden. Het bevat in ruime mate grondstoffen, zooals aardolie, tin, rubber, bauxiet, die andere landen ontberen en die zij moeten invoeren; het heeft een groote bevolking, die wel verre van koop- | |
| |
krachtig is, maar toch een te waardeeren afnemer van verschillende industrie-producten vormt.
Zoo ligt Ned. Indië in vredestijd niet buiten of aan den rand van het wereldgebeuren, integendeel, het ligt er midden in. En in oorlogstijd zal het daar zijn, dat een belangrijk deel van den strijd om het afsnoeren van den zeehandel wordt afgespeeld. De partijen zullen zich daarbij niet ontzien, wanneer zij dit in hun belang achten en niemand het hun belet, gebruik te maken van de Ned. Indische wateren, beslag te leggen op gunstig gelegen punten, vanwaaruit zij hun acties kunnen voortzetten, en op de landstreken, die de grondstoffen leveren, zooals aardolie en tin, waaraan zij zelve gebrek lijden.
En dit is dan zóó te verstaan, dat deze aantasting van Ned. Indië, in welken vorm men zich dit ook denken wil, óók kan plaats hebben vóórdat een algemeene Pacific-oorlog is uitgebroken en dus voorloopig nog niets anders is als een conflct tusschen één der zeemogendheden en Ned. Indië, door eerstgenoemde op touw gezet, als voorbereiding van verdere plannen.
Hoezeer ook een goed bestuur, een verstandig beheer, een wijs buitenlandsch beleid en een open-deur politiek onmisbare voorwaarden zijn om Ned. Indië sterk aan Nederland gebonden te houden, tegenover den drang naar machtsuitbreiding, zooals wij die vooral in de laatste jaren in Europa en in Azië hebben leeren kennen, zullen zij niet voldoende zijn en aangevuld moeten worden met een weermacht, sterk genoeg om het indringen in de rechten en het gebied van Ned. Indië te weerstaan.
Geen gemakkelijke taak voorwaar. Het eilandenrijk, in vogelvlucht gemeten van den Noordwestpunt van Sumatra tot de Oostelijke grenzen van Nederlandsch Nieuw-Guinea reikt over een afstand gelijk aan dien van IJsland tot voorbij de Kaspische Zee. De mogelijkheden op aantasting van het grondgebied en op schending der onzijdigheid zijn legio; zij kunnen evenzeer plaats vinden nabij het centrum Soerabaja als op 1400 zeemijlen afstand ten Westen of ten Oosten daarvan. Het grondgebied zelf is verdeeld over ontelbare eilanden.
Geen wonder, dat men vroeger de verdediging beperkt wilde zien tot het eiland Java, waarbij dan ten volle van het daar geconcentreerde Ned. Indische Leger partij getrokken zou kunnen worden, maar deze opvatting geeft geen oplossing, want de
| |
| |
schending der neutraliteit, het afsnoeren onzer scheepsverbindingen, de greep naar geschikt gelegen steunpunten, de in beslagneming van grondstoffen produceerende landstreken, zullen veeleer plaats vinden in de Buitenbezittingen en de aangrenzende zeeën dan juist op of vlak bij het eiland Java. Er valt niet aan te ontkomen, onze weermacht moet in den geheelen Archipel kunnen optreden en mag zich niet bepalen tot een enkel eiland, hoe belangrijk dit op zichzelf beschouwd ook zijn mag; het zou geisoleerd en buiten spel gebracht kunnen worden, zonder dat er een schot gelost werd.
De strijd, waar het om gaat, heeft een bij uitstek maritiem karakter. Elke bedreiging van Ned. Indië ligt op zee of komt over zee. Het verzet hiertegen moet in hoofdzaak ter zee en dus door een zeemacht geboden worden en het is hierbij in wezen onverschillig of dit geschieden zal onder, op of boven de wateroppervlakte. En ook in het geval, dat de aanval van den indringer zich rechtstreeks richt op het eiland Java of op één der bijzondere punten, waar het Leger zich geconcentreerd heeft - door zich over verschillende eilanden te verspreiden zou het zich al te zeer verzwakken - blijft de zeemacht haar volle waarde behouden, zoowel bij dien aanval zelf als later om de overzeesche verbindingen van den indringer, zonder welke zijn positie in het bezette gebeid onhoudbaar is, te belemmeren en onmogelijk te maken.
Zoolang de taak van de weermacht in de practijk zich nog tot het handhaven der neutraliteit beperkt, zal dit in minstens negen van de tien gevallen ter zee dienen te geschieden; en wordt Ned. Indië tegen wil en dank in een reeds in gang zijnden oorlog betrokken, dan is het de zeemacht, die het bondgenootschappelijke werk zal hebben te verrichten, niet alleen in den Archipel zelf maar ook daarbuiten.
Dit alles geeft bij uitstek aan een zeemacht de preventieve kracht om Ned. Indië buiten den oorlog te houden. Van een landmacht gaat deze kracht niet uit.
Dat de organisatie der weermacht van Ned. Indië met deze stelling nog weinig in overeenstemming is, wordt duidelijk geïllustreerd door de cijfers van het kort geleden verschenen ontwerp voor de Indische begrooting voor 1940. Hieruit blijkt, dat de voor het Indisch Leger uitgetrokken sommen dubbel zoo
| |
| |
groot zijn als de totale bedragen voor de Marine in Ned. Indië, zooals zij deels door Nederland, deels door Ned. Indië bekostigd moeten worden. Het luchtwapen is hierbij voor beide deelen der weermacht inbegrepen.
Deze verlegging van het financieele zwaartepunt der weermacht naar de landmacht zal wel in niet geringe mate het gevolg zijn van het feit, dat Ned. Indië de kosten van het Leger in hun geheel, die voor de Marine slechts voor een betrekkelijk klein deel dragen moet en het twee verschillende Ministers zijn welke de verantwoording voor het Leger en die voor de Marine hebben, terwijl de uitgaven voor de Marine in sterke mate gedrukt worden door de hooge eischen, die aan het Nederlandsche Leger moeten worden gesteld. Van dezen druk is het Ned. Indisch Leger vrij.
Het zou geen overdreven weelde zijn, wanneer de geheele defensie van het Koninkrijk der Nederlanden meer imperiaal gezien en georganiseerd werd. Het Koninkrijk is staatkundig één geheel, maar men zou dit uit zijn weermacht niet opmaken; het Nederlandsche Leger en het Ned. Indische Leger zijn nagenoeg even los van elkaar alsof zij tot twee rijken in plaats van tot een enkel behoorden.
Hierboven is reeds uiteengezet, dat in het huidige decennium de internationaal-politieke en strategische verhoudingen zich voor Ned. Indië in ongunstigen zin gewijzigd hebben en er werd de conclusie uit getrokken, dat de weermacht zich aan deze veranderde omstandigheden had aan te passen.
De vraag dringt zich daarbij vanzelf naar voren, tot hoever en in welke mate die weermacht veranderd en versterkt moet worden. Het is voor de beantwoording daarvan allereerst noodig, na te gaan van welke mogendheid of welke combinatie van mogendheden het meeste gevaar dreigt.
Met het politieke en militaire verleden van Japan voor oogen, zooals zich dat over de laatste tientallen jaren aan ons voordoet, zou men geneigd zijn dat land al dadelijk als het eenige te beschouwen, waarnaar Ned. Indië de organisatie harer weermacht te richten heeft. Maar onze neutraliteits- en zelfstandigheidspolitiek, zooals die tot dusver door onze hoogste Regeeringspersonen verklaard is, zou ongetwijfeld ook tot een werkelijkheid kunnen leiden, die niet met deze stellige verwachting overeenkwam.
| |
| |
Zoolang het gaat enkel en alleen om de handhaving der neutraliteit in een bestaand conflict tusschen andere mogendheden heeft men zich trouwens niet te richten naar één der partijen, doch naar beide. Deed men dit niet, dan zou het begrip neutraliteit daarmee geheel in strijd zijn. Maar blijkt het niet meer mogelijk de neutraliteit te bewaren, wordt eenmaal het Koninkrijk der Nederlanden in een oorlog meegesleurd en dit aan de zijde der totalitaire mogendheden Duitschland en Italië met of zonder Japan tegen de Westersche mogendheden, al of niet gesteund door Rusland of de Vereenigde Staten, dan zal het meer in Europa dan in Ned. Indië zijn, dat het lot van het Koninkrijk bepaald wordt, dan is de verdediging van Ned. Indië van ondergeschikt belang geworden en zal zijn zeemacht waarschijnlijk beter elders benut kunnen worden.
De weermacht in Ned. Indië komt des te meer op den voorgrond in het geval, dat Nederland in een algemeenen of meer beperkten oorlog aan de andere zijde staat en dan moet in hoofdzaak 't oog gericht worden op Japan, ook al zouden misschien de totalitaire mogendheden, gedreven door hun kolonialen honger, begeerige blikken naar 't Verre Oosten werpen.
In het verdrag van Washington waren de vlootsterkte van Japan beperkingen opgelegd, die door de bevolking weinig gewaardeerd werden; het Rijk heeft zich dan ook eenige jaren geleden aan het verdrag onttrokken, doch de samenstelling der vloot, zooals zij thans is, draagt nog zeer duidelijk het stempel der te Washington overeengekomen bepalingen. Thans wordt niet meer bekend gemaakt welke en hoeveel schepen op stapel gezet worden, doch men zal niet ver aan den lagen kant zijn, wanneer men aanneemt, dat de vloot is samengesteld uit:
12 slagschepen; |
10 vliegkampschepen; |
12 10.000 tons kruisers met geschut van 20 cm. |
26 wat kleinere kruisers met geschut van 15 cm; |
80 groote torpedobootjagers; |
60 groote onderzeebooten; |
met de gebruikelijke aanvulling van hulpschepen, mijnenleggers en kleiner materieel en nog verschillende onbekende extra's.
Hierbij moet men dan nog in aanmerking nemen, dat de slagschepen, de betrekkelijk lage maximum snelheid van 22 à 26
| |
| |
zeemijl per uur hebben, de kruisers een maximum snelheid van 33 mijl.
De maritieme strijdkrachten, die de andere zeemogendheden in of bij den Westelijken Pacific thans bijeen hebben zijn hiertegen, zelfs al neemt men ze allen samen, geenszins opgewassen.
Zijn de politieke verhoudingen zóó dat Nederland alleen tegenover Japan staat, hetzij doordat de andere zeemogendheden zich buiten den strijd wenschen te houden, hetzij doordat zij dusdanig in de Europeesche of Amerikaansche wateren gebonden zijn en gebonden blijven, dat er van hun hulp ook in de toekomst niets te verwachten is, dan kan Ned. Indië alleen veilig gesteld worden door een zoodanige uitbreiding der zeemacht, dat deze geheel buiten de practische mogelijkheden valt. Dit wel zeer ongunstige geval kan hier verder onbesproken blijven. De ongelijke strijd zou gevoerd, wellicht gerekt en ten slotte verloren worden.
Maar geheel anders wordt de toestand, wanneer, zooals veel waarschijnlijker is, Ned. Indië betrokken wordt in een reeds bestaanden oorlog en de Westersche zeemogendheden een belangrijk deel hunner vloten reeds in of bij Oost-Azië aanwezig hebben of wanneer Ned. Indië aanvankelijk nog tegenover Japan alleen zou staan, doch die mogendheden vroeger of later hun strijdkrachten in de gebeurtenissen in den Westelijken Pacific zouden laten ingrijpen.
De Westersche zeemogendheden zijn vergeleken bij Japan, hoe gunstig zijn positie in den Westelijken Pacific ook zijn mag, zoo sterk, dat het in het geval waar het hier om gaat, tegenover hen het belangrijkste deel zijner vloot intact moet houden en dit belangrijkste deel omvat al zijn slagschepen en het grootste deel der overige vloot; het resteerende deel kan dan op de kaart van Ned. Indië worden ingezet. Deed Japan dit niet dan zou het doel, waarvoor het zijn vloot heeft gebouwd, de veiligheid en onaantastbaarheid van het Rijk, daarmee geheel uit het oog verloren zijn.
Het hangt dus van de sterkte onzer weermacht af en meer in het bijzonder van de vloot, of Japan ons in den oorlog brengen wil en brengen zal. Hoe sterker onze zeemacht is, hoe grooter deel zijner maritieme middelen het daartegenover zou moeten stellen en hoe zwakker hij tegenover zijn hoofdtegenstanders zou komen te staan. Voor Ned. Indië blijkt hieruit de groote
| |
| |
preventieve kracht, die van een sterke zeemacht uitgaat. Het heeft van een oorlog geen enkel voordeel, maar des te meer nadeelen en rampen te verwachten; voor gaan enkel land is het si vis pacem para bellum meer toepasselijk dan voor het Koninkrijk der Nederlanden.
Wat is de sterkte van de Nederlandsche Zeemacht, zooals die tot dusver, officieel althans, door de Regeering is noodig geoordeeld?
Zij bestaat uit drie kruisers, twee flottieljeleiders, twaalf torpedobootjagers, achttien onderzeebooten, benevens een aantal vliegtuigen, torpedobooten en mijnenleggers. Hierbij kan men dan nog rekenen een niet onbelangrijk aantal vliegtuigen, die weliswaar tot het Leger behooren, maar die toch bestemd zijn, om in het grootste deel van den Archipel te kunnen optreden en dus niet, zooals het eigenlijk Leger zelf, aan zeer enkele eilanden of plaatsen gebonden zijn.
Hiertegenover kan Japan, zonder de hoofdmacht zijner vloot in verband met de tegenwoordige internationale verhoudingen op gevaarlijke wijze te verzwakken, meer dan genoeg maritieme middelen inzetten om op sprekende wijze in de meerderheid te zijn.
Zooals de organisatie der Ned. Indische vloot thans is, wordt daarin terecht een belangrijke plaats aan de onderzeeboot toegekend, uitgaande van de gedachte, dat de zwakkere altijd goed zal doen, zich die bijzondere wapens uit te kiezen, waarop de hoofdwapens van den sterkere geen vat hebben. De onderzeeboot is voor slagschepen, kruisers en transportschepen een gevaarlijke tegenstander, maar heeft zelf van hen weinig te duchten. Zij heeft de voordeelen dat zij zich onzichtbaar kan maken en zich dus door niets en niemand behoeft te laten wegjagen en dat de tegenstander gedwongen wordt tot het nemen van inspannende afweermaatregelen, onverschillig of de onderzeeboot in zijn onmiddellijke nabijheid, dan wel op honderden mijlen afstand is. Tegenover de onderzeebooten past nu de sterkere een soortgelijken maatregel toe, als de zwakkere tegenover hem deed en wel door het gebruik van met vliegtuigen samenwerkende kleine, snelle, bewegelijke en met z.g. dieptebommen bewapende schepen, waarmee hij in hooge mate de activiteit van de onderzee- | |
| |
booten belemmert, zonder dat deze zich daartegen verweren kunnen. Dit noopt weer den zwakkere, in casu de Ned. Indische vloot, tot het gebruik van kruisers, teneinde die talrijke kleine bovenwaterschepen van de zee weg te drijven en hierop zal de sterkere, in casu de Japansche vloot wederom antwoorden door het gebruik van een grooter aantal en liefst wat sterkere kruisers, waardoor hij dan ten slotte de overmacht behouden zal.
Het gebruik van vliegtuigen, mijnenleggers en torpedobooten vult dit alles verder aan, elk wapen op zijn eigen wijze, maar hoe men het ook beziet, de indringer zal in de meerderheid kunnen blijven en hij wordt in geen enkel opzicht genoodzaakt een beroep te doen op zijn slagschepen en het daarbij behoorende deel zijner hoofdmacht.
De preventieve waarde van de Ned. Indische zeemacht, zooals die thans is en zijn zal na toevoeging van het in aanbouw zijnde materieel blijft daardoor onvoldoende. Geen wonder, want zij berust in hoofdzaak op het in 1930 ontworpen vlootplan, dat door de wijzigingen, die sindsdien in de internationale verhoudingen zijn ingetreden, onmogelijk meer kan voldoen aan de krijgskundige eischen, zooals zij thans moeten worden gesteld.
Geheel anders worden de verhoudingen, wanneer aan de Indische vloot eenige slagkruisers d.w.z. snelle, krachtige artillerieschepen, worden toegevoegd. Schepen, veel zwaarder bewapend en beter door pantser beschermd, dan de gewone kruisers, die in de buitenlandsche vloten in zoo grooten getale voorkomen en minstens even snel als deze. Hiermede zet men de kruiservloot van den indringer schaakmat, de overmacht is in dit opzicht dan niet meer bij hem maar bij de Ned.-Indische vloot. Er blijft hem dus niet anders over dan een beroep te doen op zijn hoofdmacht, met name op zijn slagschepen, die hij nu dus niet meer intact zal kunnen houden voor den strijd tegen de te verwachten of reeds aanwezige machtiger tegenstanders, en die bovendien met hun betrekkelijk geringe snelheid tegenover de Ned. Indische slagkruisers nog geenszins succes zouden kunnen waarborgen.
Door de toevoeging van slagkruisers worden de gevechts- en de preventieve waarde der Indische weermacht tot een veelvoud verhoogd.
| |
| |
Evenals de onderzeeboot is deze slagkruiser het bijzondere wapen voor den zwakkere, waarmee hij den sterke de gelegenheid ontneemt zijn hoofdwapen, het slagschip, op succesvolle wijze in het geding te brengen. En zoo gezien zou de toevoeging aan de Ned. Indische vloot van slagschepen in plaats van slagkruisers zeker geen waarborg voor een betere versterking der weermacht zijn. Niet alleen zou dit leiden tot een aanzienlijke vermeerdering van de toch al hooge kosten, maar het zou den indringer, zoodra hij eenmaal besloten had zijn slagschepen in te zetten, ook in de volle gelegenheid stellen ze te gebruiken en daarmee zijn superioriteit volledig te benutten. De slagkruisers der Indische vloot geven hem die gelegenheid niet.
Het mag van algemeene bekendheid verondersteld worden, dat van verschillende zijden is aanbevolen in de weermacht van Ned. Indië het zwaartepunt niet in de zeemacht, maar in de luchtmacht te leggen, in de verwachting daarmee meer waar voor 't zelfde geld te krijgen. In den gedachtengang van de verst gaande propagandisten van het luchtwapen zouden de bestaande kruisers en de toekomstige slagkruisers veilig gemist kunnen worden, mits in groote hoeveelheden vliegtuigen aan de weermacht werden toegevoegd. Door den aankoop van een flink aantal bommenwerpers voor het Leger is de Regeering al eenigszins dezen weg opgegaan.
Maar een luchtmacht - hoe men over de tactische waarde van het vliegtuig als oorlogswapen ter zee ook denken mag - voldoet niet aan den primairen eisch, dien men aan de Ned. Indische weermacht stellen moet, en wel een preventief middel te zijn om buiten den strijd te kunnen blijven.
Nooit zal een Ned. Indische luchtmacht, hoe sterk zij ook zijn mag, er de Japansche Marineleiding toe brengen haar slagschepen of zware kruisers naar den Archipel te zenden; zij kan de hoofdmacht harer vloot rustig bijeen houden tegenover of in afwachting van de vloten der andere zeemogendheden en zij kan den strijd tegen de Ned. Indische luchtmacht opnemen met klein materiaal, zooals torpedobootjagers, goed voorzien van luchtafweergeschut en van enkele vliegkampschepen.
Voor bondgenootschappelijke acties buiten den Archipel heeft een luchtmacht, vooral als zij uit aan vliegvelden gebonden land- | |
| |
vliegtuigen bestaat, weinig te beteekenen. Bij de practische neutraliteitshandhaving, waarbij het waarschuwen, het aanhouden en het onderzoeken van verdachte schepen een groote rol spelen, kan het vliegtuig alleen de bij-rol vervullen van verkenner.
Dit alles maakt, dat de preventieve waarde van een luchtmacht met die van een vloot met slagkruisers als kern nauwlijks vergeleken kan worden.
En wat de duurte van den slagkruiser en de ‘goedkoopte’ van het vliegtuig betreft, ontkomt dit laatste niet aan den algemeenen regel, dat klein materieel relatief duurder is dan groot.
Op grond van het officieele rapport, een tweetal jaren geleden uitgebracht door een Britsche officieel benoemde commissie van marine- en luchtvaartdeskundigen mag worden aangenomen, dat de kosten van aanschaffing, vervanging en exploitatie van een modern slagschip overeenkomen met die van 43 middelzware bommenwerpers en de kosten van één kruiser met die van 15 dezer bommenwerpers. Naar schatting zouden de verhoudingscijfers voor de hier ter sprake gebrachte slagkruisers daar als 30:1 tusschen in liggen. Zijn deze cijfers ongeveer juist, en daar valt moeilijk aan te twijfelen, dan zouden voor de kosten van de nagenoeg 120 bommenwerpers, die het Ned. Indische Leger over eenigen tijd hoopt te bezitten, vier slagkruisers kunnen worden aangeschaft en geëxploiteerd.
Een vergelijking alleen van de aanschaffingskosten - en op deze berust veelal de veronderstelde goedkoopte van het vliegtuig - zou inderdaad tot geheel andere cijfers leiden, doch daarmee zou men dan over 't hoofd zien, dat de levensduur van het vliegtuig vergeleken bij dien van het schip maar kort en de personeelsvoorziening kostbaar is en dat de grondorganisatie eener luchtmacht en meer in 't bijzonder wanneer zij uit landvliegtuigen bestaat een respectabel aantal goed geoutilleerde en goed verdedigde vliegkampen en vliegvelden vereischt.
Hoe onmisbaar het vliegtuig bij de verdediging van den Archipel ook zijn zal, aan zijn algemeene waarde als wapen in den zeeoorlog ontbreekt teveel om het de kern van de weermacht te doen zijn. Daarvoor is het te zeer een gelegenheidswapen. Het is bij het practisch gebruik in den Spaanschen burgeroorlog allerminst gebleken, dat het tegenover het anti-luchtvaart geschut van oorlogsschepen veel in te brengen had; wel werden door beide
| |
| |
partijen op ruime schaal vliegtuigen gebruikt en verbruikt, doch geen enkel oorlogsschip is het slachtoffer van hun bomaanvallen geworden. En ook de vele aanvallen der Chineesche luchtmacht op ten anker liggende Japansche oorlogsschepen bleven vruchteloos.
Met dit alles voor oogen kan men zich moeilijk aan de conclusie onttrekken dat een versterking van de Ned. Indische weermacht met slagkruisers verre de voorkeur verdient boven een uitbreiding van het luchtwapen en dit niet alleen door hun zooveel grootere preventieve waarde, maar evenzeer door hun belangrijker algemeene waarde in den zeeoorlog.
In verband met het opnemen van slagkruisers in de vlootformatie zou men kunnen betwijfelen en men heeft het ook betwijfeld, of Soerabaja, op grond van de geringe diepte der toegangswegen, wel als marinebasis behouden kan blijven en men dus niet tot den tijdroovenden en kostbaren maatregel zou moeten overgaan elders een tweede basis in te richten. Deze twijfel is niet voldoende gegrond; het Westervaarwater biedt thans reeds een diepte, die den toegang naar de reede van Soerabaja voor de slagkruisers verzekert en het is mogelijk die diepte nog te vergrooten. Van grooter practisch belang is de noodzakelijkheid de marinebasis onaantastbaar tegen vijandelijke aanvallen te maken, want het is duidelijk, dat hoe sterker de Ned. Indische vloot is, hoe eerder de indringer geneigd zal zijn niet die vloot zelf, maar haar basis aan te grijpen. Is de basis aan de vloot ontvallen, dan komt, tenzij zij van de hulp van de bases van bondgenooten gebruik kan maken, aan haar actief bestaan, vooral aan dat van het kleine materieel al gauw een einde.
De verdediging van de basis kan men niet aan de vloot opdragen, want hierdoor zou deze steeds nauw aan de basis gebonden zijn en niet meer gebruikt kunnen worden voor het eigenlijke doel waarvoor zij gebouwd werd en wel ten allen tijde te kunnen optreden in den geheelen Archipel. De basis is de dienares van de vloot; de rollen kunnen niet worden omgekeerd. Vandaar dat de verdediging van de basis te Soerabaja is opgedragen aan het Leger, waarmede dit, in verband met de er mee samenhangende verdediging van Java, en met de bescherming van enkele bijzonder belangrijke punten buiten Java, de handen al meer dan vol zal hebben.
| |
| |
Dat het behoud van Ned. Indië krachtige maatregelen tot versterking van de vloot noodig maakt, is waarlijk niets nieuws. In de jaren vóór den Wereldoorlog, toen de internationale verhoudingen gespannen en onheilspellend waren, zij het ook niet op een voor iedereen zoo duidelijke wijze als nu, zag de Nederlandsche Regeering in, dat een aanzienlijke versterking van de zeemacht in Ned. Indië noodzakelijk was en zij koos daartoe, op initiatief van den Minister van Marine ad interim H. Colijn en zijn opvolger J.J. Rambonnet, een vloot waarvan de kern uit een vier-tal zware slagschepen zou bestaan. Het uitbreken van den Wereldoorlog heeft de uitvoering dezer plannen onmogelijk gemaakt.
Ned. Indië lag in een deel der aarde, waar toen de storm van den strijd zich slechts met flauwe zuchtjes deed gevoelen. Op een herhaling van dit uitzonderlijke geluk kan niet gerekend worden; in een volgenden oorlog zal Ned. Indië niet aan den uitersten omtrek maar veeleer midden in den storm liggen. Wat in de jaren kort voor den Wereldoorlog noodig geoordeeld werd, is daarom nu in nog veel sterker mate noodzakelijk ter wille van de veiligheid en het behoud van dit zoo bij uitstek belangrijke deel des Rijks.
Het is nooit moeilijk redenen naar voren te dragen, om het brengen van noodzakelijke offers na te laten.
Zoo zou het al te laat zijn, om nog met den aanbouw van slagkruisers te beginnen; in de jaren, die daarmee heengaan, zou het lot van Ned. Indië zich al voltrokken kunnen hebben. Inderdaad, het is laat. Vanaf 1931 was het reeds te zien in welke richting de toestanden in Oost-Azië zich zouden wijzigen. Maar laat en te laat zijn niet synoniem. Een volk dat niet tot de uiterste inspanning bereid is waar zijn levensbelangen op het spel staan, ook al bestaat de mogelijkheid, dat die inspanning vergeefsch zal zijn, is een volk in verval en bestemd voor den ondergang.
Het zou niet mogelijk zijn de bemanning te vinden, die voor de uitbreiding der vloot noodig zal zijn. Deze drogreden is niet in ernst vol te houden, wanneer men ziet hoe andere naties, die hun vloten sterk en snel vergroot hebben, de bemanningen wel kunnen vinden. Zou een zeevarend volk als het Nederlandsche
| |
| |
voor haar vloot niet een beroepspersoneel van nog geen 15.000 man kunnen bijeenbrengen? Het klinkt als een wrange grap, wanneer men daarbij bedenkt, dat de groote vloten van de Ruyter door meer dan 20.000 koppen bemand werden en de bevolking der provinciën, die hen leverden nauwlijks een achtste bedroeg van die van het tegenwoordige Nederland. Voorzeker, de opleiding van het personeel vereischt nu veel langer tijd dan toen en het is zeer wel mogelijk, dat als eenmaal de schepen gereed zullen liggen, de bemanningen nog niet voor de volle honderd procent geoefend bijeen zullen zijn, maar dergelijke tekorten kunnen in enkele jaren worden ingehaald.
De kosten zouden te hoog zijn. Niemand kan ontkennen dat zij hoog zijn. Volgens den Minister van Defensie zouden de aanschaffing van vier slagkruisers en de daarmee gepaard gaande uitbreiding van de vlootbasis een uitgave in eens vereischen van circa 340 millioen gulden, terwijl de jaarlijksche exploitatiekosten met circa 40 millioen verhoogd zouden worden. Dit laatste dan alleen in het geval dat die vier schepen alle in dienst zijn, hetgeen in tijden van minder spanning in de internationale verhoudingen onnoodig en overbodig is.
Zijn bedragen van deze orde voor het behoud van Ned. Indië te hoog? Het is aan op dit terrein meer bevoegden om dat uit te maken. Maar zij zouden toch wel zeer sterke argumenten moeten aanvoeren, om de overtuiging te vestigen, dat het Nederlandsche volk de financieele lasten niet zou kunnen dragen. Een volk, dat jaarlijks voor ver over de honderd millioen gulden aan tabak in rook doet opgaan en voor tientallen millioenen aan buitenlandsche vacantiereizen verteert, dat ongetelde, naar het buitenland wegvloeiende schatten neerlegt voor luxe automobielen en bioscopen, dat de Zuiderzee omzet in een landbouwprovincie en het land overdekt met netten van wegen en kanalen, waarvan de wedergade in Europa nauwlijks te vinden is, een volk dat vele honderden millioenen onbelegd kapitaal in zijn safe's heeft liggen en zich aan een levensstandaard gewend heeft, die één der hoogsten van ons werelddeel is, dat volk zou niet bij machte wezen de middelen op te brengen, die noodig zijn voor het behoud van het prachtige overzeesche gebied, waar het met zoo nauwe banden aan verbonden is en waar zijn welvaart in zoo groote mate op berust? Het is ondenk- | |
| |
baar. Het is alleen denkbaar, als bij dat volk het begrip van de juiste verhoudingen tusschen zijn velerlei belangen volkomen teloor is gegaan.
Voor de weigering het offer te brengen, zou later tot in het tien- en twintigvoudige geboet moeten worden.
G.L. Schorer
|
|