De Gids. Jaargang 103
(1939)– [tijdschrift] Gids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 122]
| |
Buitenlandsche kroniekSoviet-Rusland en West-EuropaEr is waarschijnlijk geen land, welks buitenlandsche politiek slechter wordt gekend en - mede, doch geenszins uitsluitend daardoor - onjuister wordt beoordeeld, dan Soviet-Rusland. Begrijpelijke afkeer van het communistische regime heeft bij menigeen tot verblinding ten opzichte van het buitenlandsch beleid der Soviets geleid en - wat wellicht nog sterker spreekt - heeft menigen staatsman het nuchter waardeeren van eigen landsbelangen met betrekking tot de Soviets belet. En anderzijds: wie niet bereid is te aanvaarden, dat de regeeringen van Lenin en Stalin ook in hun buitenlandsche politiek zich uitsluitend als dieven en moordenaars, samenzweerders en opruiers hebben doen kennen, wordt al spoedig van crypto-communisme verdacht, terwijl hij, die een bondgenootschap met Soviet-Rusland bepleit, zelfs als openlijken communistenvriend wordt aangemerkt. Hoe moeilijk het is deze en dergelijke vooroordeelen te overwinnen, is in de laatste weken meer dan ooit duidelijk geworden. Vóór den wereldoorlog was Rusland een bondgenoot, om wiens gunsten door West-Europa ijverig werd gedongen. Rusland van zich af te hebben gestooten is een van de eerste domheden van Wilhelm II geweest, de Russische vriendschap te hebben verworven was het eerste groote diplomatieke succes van Frankrijk sinds 1871. Zoo was het toen en zoo is het na 1919 ondanks allen schijn óók geweest, met dit verschil slechts, dat de ‘domheden’ in die periode beurtelings door Frankrijk, Engeland en Duitschland zijn begaan en de successen, dientengevolge, achtereenvolgens door Duitschland en Frankrijk en straks - misschien - door Engeland zullen worden geboekt. | |
[pagina 123]
| |
Toen de Soviet-revolutie uitbrak, was Rusland officieel de bondgenoot van Engeland en Frankrijk. Maar het was bovenal strijdensmoe. Het Russische volk, de Russische soldaat, verlangde vóór alles vrede en de eersten om van dien vredeswil te profiteeren waren de Duitschers. Er is in dagen, waarin een ieder spreekt over de onrechtvaardigheid van het ‘dictaat’ van Versailles, wellicht geen nuttiger lectuur dan het boeiend relaas van de vredes-‘onderhandelingen’ van Brest-Litowsk, van de eigenaardige toepassing van het met den mond erkende ‘zelfbeschikkingsrecht der volken’ door de Duitsche militaire autoriteiten en van de tot stand brenging ‘met de gewapende vuist’ van dat model van een ‘Duitschen’ vrede: het dictaat van Brest-LitowskGa naar voetnoot1). Veel voordeel heeft de vrede van Brest-Litowsk den Duitschers niet gebracht. Bij artikel 116 van het verdrag van Versailles moest Duitschland verklaren, dat het de ‘nietigheid’ van de bepalingen van Brest-Litowsk erkende. Om Duitschland en Rusland nader tot elkaar te brengen was méér noodig dan de militaire vuist. Daartoe behoefde men niet meer of minder dan de blunders der geallieerde diplomaten. De Fransch-Engelsche interventie in den Russischen burgeroorlog is een stuk na-oorlogsche geschiedenis, dat boeit als een filmverhaal, maar waarop de nuchtere beoordeelaar toch moeilijk andere qualificaties kan toepassen dan onverantwoordelijk en dom. Dat de Japanners van de geboden gelegenheid profiteerden om Siberië binnen te vallen, kan niemand verwonderen. Zij kwamen er openlijk voor uit, dat zij slechts voor hun eigen belangen opkwamen en zij wisten die inderdaad te behartigen. Maar de interventie van Engeland en Frankrijk, welke heette in het belang van Rusland te zijn, baatte het Britsche en het Fransche belang al even weinig als het Russische. Wilson had geen ongelijk toen hij op 3 Aug. 1918 verklaarde dat ‘in the judgment of the Government of the U.S. - a judgment arrived at after repeated and very searching consideration of the whole situation - military intervention in Russia would be more likely to add to the present sad confusion than cure it, and would injure Russia, rather than help her out of her distress’. De jaren | |
[pagina 124]
| |
1918 tot 1922 hebben de juistheid van dit inzicht volkomen bewezen. De interventie der Geallieerden, in den vorm van militaire financieele en politieke steun aan diverse ‘witte’ generaals (Koltsjak, Denikin, Yoedenitch, Wrangel) heeft hun geen enkel voordeel gebracht, doch den Bolsjewiki gelegenheid gegeven een ‘tegenvordering’ wegens door de interventie berokkende schade in te dienen, waarmede de geallieerde tegenvorderingen uit tsaristische leeningen en wegens confiscatie van de eigendommen (olievelden, mijnen, etc.) hunner onderdanen konden worden ‘gecompenseerd’. Het is voor een juiste waardeering van de verhouding der Soviets tot de Geallieerden niet zonder belang te weten, dat de verloochening van alle aansprakelijkheid, zoo uit hoofde van tsaristische leeningen als wegens de ‘nationalisatie’ van vreemde eigendommen, geenszins van den aanvang af aan tot het politieke programma der Soviets heeft behoord. Deze hebben herhaaldelijk te kennen gegeven, dat er met hen ‘te praten’ viel, en zoowel Wilson als Lloyd George hadden daar aanvankelijk wel ooren naar, maar de Franschen hebben zich gedurende vele jaren met groote hardnekkigheid tegen elk ‘accoord met de misdadigers’ verzet. Interessant is het te weten, dat de neiging van Lloyd George tot grootere inschikkelijkheid jegens de Russen mede werd bepaald door zijne in een ‘geheim’ (doch op 25 Maart 1922 door hemzelf gepubliceerd) memorandum van 25 Maart 1919 tot uitdrukking gebrachte vrees, dat de afwijzende houding der Geallieerden wel eens tot eene Duitsch-Russische blokvorming zoude kunnen leidenGa naar voetnoot1) - een vrees, die in 1922 ook is bewaarheid. Nog op het eind van 1921 heeft het Britsche Foreign Office de pogingen ondersteund, die namens de Koninklijke Shell-groep in het werk werden gesteld om de geconfisqueerde olievelden in den vorm van concessies terug te winnenGa naar voetnoot2). Daarmede kwam de | |
[pagina 125]
| |
Engelsche politiek echter in conflict met die van de Ver. Staten, die er op uit waren de belangen van de Standard Oil te behartigen en met het streven der Franschen niet slechts eigen en Belgische petroleumbelangen voor te staan maar tevens de belangen van de houders van Russische staats- en spoorweg-obligaties te verdedigen. Frankrijk wilde een gemeenschappelijk front tegen Rusland tot stand brengen, dat de exploitatie der Russische bodemschatten zoude kunnen ondernemen ten bate van allen, die door de Soviets in het verleden waren benadeeld. De Britsche eenzijdige steun aan de Deterdinggroep paste natuurlijk niet in dit collectieve plan, doch de Fransche plannen betreffende het ‘internationale consortium’ (na de afwijzing der Amerikanen ook ‘Europeesch consortium’ genoemd) stuitten alras af op de weigering der Soviets, zich aan een vreemde economische overheersching over te gevenGa naar voetnoot1). Nadien kan het Fransche standpunt ten aanzien van de geconfisqueerde eigendommen het korst worden weergegeven met het ééne woord ‘teruggave’, het Britsche met de woorden ‘gedeeltelijk herstel in den vorm van concessies’. De Soviets hebben van de rivaliteit der betrokken groepen een handig gebruik gemeakt. Terwijl Britten, Franschen, Belgen en Italianen èn met de Russen èn onderling kibbelden, waren zij de eenigen, die ‘zaken deden’. Gebruik makend van een korte Paaschpauze in de Conferentie van Genua noodden zij de Duitschers uit om in hun hotel in Rapallo te komen praten en reeds den volgenden dag konden zij de te Genua vergaderde Geallieerden ‘verrassen’ met de mededeeling, dat Duitschland en de Soviet-Republiek over en weer een streep hadden gehaald door de vorderingen uit het verleden en besloten hadden het wederzijdsch economisch verkeer (op basis eener meestbegunstigingsclausule) zooveel mogelijk te stimuleeren. Het verdrag van Rapallo (1922) beteekende voor beiden een groot moreel succes, het was echter voor beiden tevens het beginpunt eener vruchtbare en voordeelige samenwerking. Bovendien belette het practisch elke regeling der geallieerde vorderingen op de Soviets door de toevoevoeging, dat in dat geval òòk de Duitsche vorderingen door de Soviets zouden worden voldaan. Als de Soviets eenige maanden | |
[pagina 126]
| |
later op de Conferentie van 's Gravenhage nogmaals op het concessie-denkbeeld terugkomen, geschiedt dat dan ook niet meer in den vorm van een aanbod tot gedeeltelijke schadevergoeding, maar ‘omdat de vorige eigenaren uiteraard over de meeste ervaring beschikten’ en de Soviet-regeering er dus belang bij had in geval van concessie-verleening aan vreemdelingen, juist aan hen de voorkeur te geven. Ook de Haagsche Conferentie is echter mislukt tengevolge van de onderlinge oneenigheid tusschen de Westersche mogendheden. Onder aandrang van Washington nam de Conferentie zelfs het besluit alleen met teruggave of schadevergoeding genoegen te zullen nemen, waarmede het Russische concessie-voorstel - waarvoor Engeland aanvankelijk sympathie had betoond - voor goed van de baan was. Nadat de collectieve pogingen waren mislukt, trachtten de Westersche mogendheden langs eigen weg met de Soviets in commercieele relatie te komen. Een kleine erkennings-wedloop tusschen Mussolini en Mac Donald bleef onbeslist. Mussolini beweerde de Soviets op 30 November 1923 in een rede in het Parlement het eerst te hebben erkend, (de politiek van niet-er-kenning noemde hij bij die gelegenheid een vijgeblad, ongeschikt om de naakte waarheid van het bestaan der Soviets te bedekken), doch Mac Donald beriep zich op het feit, dat de Britsche diplomatieke erkenning op 2 Februari 1924 en de Italiaansche eerst op 7 Februari 1924 was afgekomen. Beide staten ontvingen als eerst over den brug gekomenen van de Soviets een ‘prijs’, in den vorm van een handelsverdrag. Om hun aandeel in den Russischen handel dongen de mogendheden in de jaren 1923 en volgende, op de politieke steun der Russen zouden zij eerst veel later prijs gaan stellen. De eerste commercieele resultaten van Rapallo waren niet bijster gunstig. Rusland was uitgeput door den burgeroorlog en het staatsmonopolie voor den buitenlandschen handel werkte remmend op de ontwikkeling van het commercieele verkeer. Maar in den handel met de Soviets, die mogelijk bleek, had Duitschland na Rapallo, het grootste aandeel, daarin slechts benaderd door de Ver. Staten. In 1925 begon Rapallo echter ook in politiek opzicht uitwerking te hebben: Duitschland verstond zich met Moskou over de uitwisseling van militaire gegevens, deskundigen en materieel, en de Russische ‘vriendschap’ was het | |
[pagina 127]
| |
eenige gewicht, dat Duitschland in de politieke weegschaal kon leggen tegenover vrijwel algeheele ontwapening, Roerbezetting en Engelsch-Fransche samenwerking. De vrees voor een Duitsch-Russische blok bewerkte meer concessies aan Duitschland dan eenig ander motief en de verdragen van Locarno, gepaard gaande met Duitschland's opneming in den Volkenbond dient men wel degelijk te zien als een poging der West-Europeesche mogendheden Duitschland's blik weer naar het Westen te richten, in de hoop dat de banden met Moskou daardoor zouden verslappen. Geen wonder dus, dat Stresemann terstond bereid was, Rusland de geruststellende verzekering te geven, dat Duitschland's lidmaatschap van den Volkenbond geenszins de strekking had Berlijn in een actie tegen Moskou te betrekken. In het Berlijnsche verdrag van 24 April 1926 wordt het verdrag van Rapallo nog eens uitdrukkelijk bevestigd en gepreciseerd: in een niet-uitgelokten oorlog van de eene partij met derden zal de andere verdragspartij neutraal blijven, en aan een economischen boycot van derden tegen één der verdragsluitende partijen zal de ander niet deelnemen. Een begeleidende nota-wisseling stelt vast dat en hoe deze verbintenissen op eene eventueele Volkenbondsactie tegen Rusland betrekking hebben. Het is wellicht nuttig hierbij op te merken, dat het verdrag van Rusland speciaal op aandrang van de rechtsche partijen in Duischland (onder aanvoering van v. Brockdorff Rantzau) en als tegenwicht tegen de westersche oriëntatie van Locarno tot stand is gekomen. In de jaren 1926 en volgende blijft Duitschland dan ook de maîtresse en titre der Soviets, wier verhouding tot Frankrijk en Engeland in die jaren eerder verkoelt dan verbetert. Zoo kon Molotov nog op 24 Januari 1933 verklaren, dat Duitschland in het geheel der buitenlandsche betrekkingen der Soviet-Republieken ‘een aparte plaats innam, en dat het niet toevallig was, maar veeleer een gevolg van de gemeenschappelijke belangen van beide landen, dat economische banden met Duitschland zoo bizonder hecht waren’. Aan deze verhouding heeft Hitler's regeering, gelijk destijds die van Wilhelm II, een abrupt eind gemaakt. Het politiek programma van Mein Kampf sloot zich - in dit opzicht althans - ten nauwste aan bij de Duitsche politiek van Brest-Litowsk: Polen en de Oekraina zijn bestemd Duitsche ‘levensruimten’ | |
[pagina 128]
| |
te worden. Als Hugenberg dit op 17 Juni 1933 in een Memorandum aan de Londensche Economische Conferentie kenbaar maakt, beschouwt West-Europa het als bluf en wordt het officieele karakter van zijn uitlatingen door Berlijn terstond geloochend. Litwinov doet zelf óók eerst of hij het als een misplaatste grap opvat, maar langzamerhand gaat hij - en Moskou - er anders over denken. Had niet Rosenberg, de cultureele apostel van het nationaal-socialistische régime, kort te voren op een diner te Londen, waaraan Oekrainische agitatoren mede-aanzaten, dezelfde ideeën verkondigdGa naar voetnoot1)? Op 22 Juni 1933 protesteert Moskou officieel tegen Hugenberg's Memorandum en van dan af voltrekt zich in steeds sneller tempo tusschen de gelieven van Rapallo de breuk. Het kon niet anders of Hitler's optreden moest Soviet-Rusland, althans aanvankelijk, van Duitschland verwijderen en nader tot Frankrijk brengen. Wat Frankrijk tot dusverre steeds had geweigerd, de schuldenkwestie te begraven, daartoe werd het thans, onder den druk van het Duitsche gevaar, bereid. En anderzijds: de Volkenbond, waarin Rusland tot dusverre steeds het instrument had gezien, waarmede West-Europa een nieuwe interventie zoude kunnen beproeven, kreeg na Duitschlands uittreden eenige aantrekkelijkheid voor de Soviets als onderdeel eener collectieve verdediging tegen Duitsche agressie. Zoo zien wij de Soviet-Unie op 18 Sep. 1934 te Genève het volkenbondslidmaatschap aanvaarden, terwijl op 2 Mei 1935, nadat onderhandelingen over een zgn. ‘Oost-Locarno’, waarbij ook Duitschland partij zoude zijn, waren mislukt, het Fransch-Russische en op 16 Mei 1935 het Tsjechisch-Russische alliantieverdrag tot stand kwamGa naar voetnoot2). De Soviets zijn, in twee jaar tijds, van Duitschland's naar Frankrijk's zijde overgegaan. De officieele anti-Russische politiek van het Derde Rijk heeft stellig evenmin als de politieke ommezwaai van Wilhelm II in Duitschland algemeene instemming ondervonden. Het is aannemelijk, dat met name in militaire kringen de waarde van de Russische vriendschap te hooger werd aangeslagen naarmate een | |
[pagina 129]
| |
conflict met Engeland en Frankrijk dreigender werd. Vriendschap tusschen het Duitschland van Hitler en het Rusland van Stalin was echter door de anti-communistische agitatie in Duitschland een politieke onmogelijkheid geworden. Voor het herstel der Duitsch-Russische goede relaties stond dus nog slechts één weg open: de val van Stalin, gevolgd door een Duitsche verklaring, dat zijn opvolger (wie dan ook) geen communist, maar een nationaal-socialist was (wat is ten slotte het verschil?), met wien men gaarne vriendschap wilde sluiten. Het is thans geen geheim meer, dat de Duitsche Generale Staf dezen weg heeft beproefd en dat zij daarbij in de kringen der Russische legerleiding aanvankelijk sympathie heeft ondervonden. Dat de massa-executie van hooggeplaatste Soviet-officieren uitsluitend onschuldigen heeft getroffen, gelooft in de West-Europeesche kabinetten en kanselarijen niemand. De laatste, geheime, poging tot herstel van de Duitsch-Russische betrekkingen volgens het Berlijnsche verdrag van 1926 zijn echter, naar het schijnt, mislukt en de Russische onderhandelaars hebben hun sympathie voor die plannen met den dood moeten bekoopen. Of dat echter eene herhaling van de poging, dan met grooter succes, zal beletten...? De Fransch-Russische alliantie van 1935 had geenszins het Britsche enthousiasme gewekt. Integendeel, de regeering van Nevil Chamberlain stond al even argwanend tegenover de Russische buitenlandsche politiek als zijn halfbroeder Sir Austen had gedaan. Zelfs de bezetting van Praag door de Duitschers is nog maar nauwelijks voldoende gebleken om den Britschen premier dat wantrouwen te doen overwinnen. En anderzijds: Soviet-Rusland is zich ten volle bewust van het gewicht, dat zijn houding in geval van een Europeesch conflict voor de verhouding der wederzijdsche krachten hebben zal, en trekt daaruit de logische gevolgtrekking, dat zijn vriendschap, wel verre van gewantrouwd, op hoogen prijs moet worden gesteld! Of wil het ook zijnerzijdsch den weg van samengaan - ondanks alles - met Duitschland openhouden? De vrees, die Lloyd George in 1919 en in 1922 heeft geuit, speelt ook thans een gewichtige rol. Op het oogenblik dat dit geschreven wordt, is het zelfs nog te vroeg om te verzekeren, dat die vrees voortaan geheel ongegrond zal zijn! 18 Juni 1939. B.M.T. |
|