| |
| |
| |
Arbeidsdienst
De arbeidsdienst is een sociale instelling uit de na-oorlogsche periode, al is het wel aan te nemen, dat het sociale leven der volken in den loop der tijden meermalen dergelijke instellingen en dergelijke vormen van verhouding tusschen enkeling en gemeenschap zal hebben voortgebracht. Maar de moderne arbeidsdienst is voor het eerst ingevoerd in Bulgarije in 1920 ter verzekering van goedkoope arbeidskrachten voor het herstellen van verkeerswegen en spoorlijnen, welke tijdens den wereldoorlog deerlijk gehavend waren, en voor het uitvoeren van andere openbare werken. Voorts is in Duitschland de arbeidsdienstbeweging opgekomen in bepaalde nationalistische jeugdbonden en politieke organisaties, terwijl in Zwitserland studenten er de pioniers van geweest zijn. Vooral sedert het uitbreken van de economische wereldcrisis is het aantal landen, waar arbeidsdienst ingevoerd werd, nogal sterk uitgebreid, zulks in verband met de bestrijding van de werkloosheid onder de jeugd. In enkele staten heeft deze instelling reeds een plaats van beteekenis ingenomen in het staatkundige en maatschappelijke leven; in de andere landen is een groeiende beweging merkbaar om den arbeidsdienst in te voeren.
In Nederland geschiedt er op het gebied van den jeugdwerkloozenzorg wel één en ander, dat eenige gelijkenis vertoont met den arbeidsdienst, maar arbeidsdienst in den vollen zin van het woord is dat niet. Er is evenwel ook in ons land veel belangstelling voor zulk een dienst en den laatsten tijd is de organisatie ervan nogal eens bepleit. Op het Congres van de Nat. R.K. Commissie voor Jeugdwerkloozenzorg, op 17 Juni 1938 in den Bosch gehouden, is een resolutie in dezen zin aangenomen. Dr. W.K.H. Feuilletau de Bruyn bepleitte kortgeleden in een reeks lezingen te Utrecht de invoering van den arbeidsdienstplicht als één der maatregelen, welke noodig zijn in verband met
| |
| |
de economische verdedigingsvoorbereiding. Zoo zijn er nog van verschillende organisaties en personen resoluties en uitspraken aan te halen, vele vóór, enkele tegen. De arbeidsdienst is in ieder geval een zaak, die in den sfeer der publieke belangstelling ligt.
Wat is onder arbeidsdienst te verstaan, welke zijn de wezenlijke kenmerken van deze sociale instelling in die landen, waar ze ingevoerd is en welke beteekenis zou deze instelling kunnen hebben voor Nederland. Ziedaar de vragen, waarop wij in dit artikel een antwoord willen trachten te geven.
Tot het begrip van arbeidsdienst behoort als eerste wezenlijk bestanddeel het verrichten van arbeid ten nutte van de gemeenschap. Het vervaardigen van voorwerpen voor eigen gebruik of voor het gezin op een door de overheid georganiseerde werkloozen-cursus is geen arbeidsdienst in den eigenlijken zin van het woord. Er moet arbeid gepraesteerd worden ten bate van de gemeenschap. Zoo bestaat het werk van den arbeidsdienst in de Vereenigde Staten in het onderhouden van bosschen, die aan de Unie of aan de afzonderlijke staten toebehooren als een onderdeel van het program van de ontwikkeling der natuurlijke hulpbronnen van het land. In Polen arbeiden de jonge werkloozen aan de kanalisatie van rivieren, in Bulgarije leggen de arbeidsdienstplichtigen verkeerswegen en spoorlijnen aan. Arbeid ten nutte van de gemeenschap behoeft niet alleen verstaan te worden in den zin van arbeid ten behoeve van den Staat. In Duitschland volbrengen de meisjes haar arbeidsdienstplicht door het verrichten van huishoudelijke werkzaamheden in gezinnen, welke door instellingen van Maatschappelijk Hulpbetoon worden aangewezen of ze zijn behulpzaam bij het binnenhalen van de oogst of ander werk op het land. De jongens ontginnen woesten grond voor kolonisten, in het kader van het groote plan ter verzekering van de autarkie voor wat betreft de levensmiddelenvoorziening. In Polen vervaardigen de vrijwilligers van den arbeidsdienst in de wintermaanden, als het buitenwerk stilligt, allerlei voorwerpen ten behoeve van sociale instellingen. In Zwitserland helpen studenten de boeren in de arme berggemeenten bij het herstellen van schaden, door lawines of onweersbuien aangericht. Ook dit alles is arbeidsdienst ten bate van de gemeenschap. Dit begrip moet dus in ruimen zin opgevat worden.
Het verrichten van deze arbeid heeft, bezien vanuit het stand- | |
| |
punt der deelnemers, het karakter van het bewijzen van een persoonlijken dienst - verplicht of vrijwillig - aan de gemeenschap, zooals het dienen bij de landsverdediging in oorlogstijd het beschikbaar stellen beteekent van zijn persoon voor de zaak van het vaderland. De arbeidsdienst beoogt dan vooral de verbetering van de economische uitrusting van het land of van grootere of kleinere kringen van de gemeenschap. De door den arbeidsdienst uitgevoerde objecten zijn van dien aard, dat ze door den Staat of door de sociale vereenigingen of groepen der bevolking niet tegen normale loonen of in vrij bedrijf uitgevoerd kunnen worden hetzij wegens gebrek aan middelen, omdat deze reeds aan allerlei andere objecten weggaan, waarvan de uitvoering noodzakelijker is, hetzij omdat er, economisch of financieel bezien, weinig of geen rendement van te verwachten is, terwijl de uitvoering ervan onder andere opzichten toch weer nuttig, misschien zelfs noodzakelijk is voor de gemeenschap. De uitvoering tegen normale marktvoorwaarden door den Staat of in vrij bedrijf kan dus niet bekostigd worden of is economisch niet verantwoord. Nu is juist de idee van den arbeidsdienst de jonge menschen hun arbeidskrachten gratis of tegen geringe vergoeding in dienst van de gemeenschap te laten stellen teneinde de uitvoering van deze nuttige of noodzakelijke objecten, die anders achterwege zouden blijven, mogelijk te maken. Niet door een gift maar door een persoonlijken daad dragen ze tot het welzijn van de gemeenschap bij. Juist deze intentie bij de jonge vrijwilligers of dienstplichtigen en - objectief bezien - dit doel van den arbeidsdienst vormt er een wezenlijk bestanddeel van, is er als het ware de ziel van.
De arbeidsdienstbeweging is dan ook één der verschijnselen, die de reactie op het individualisme, het verleggen van het accent van het individu naar de gemeenschap markeeren. Vooral bij de pioniers van deze beweging: de Duitsche jeugd - en de Zwitsersche studentenorganisaties is dit streven zeer bewust aanwezig geweest.
De arbeidsdienst spreekt dan ook het sterkst tot de verbeelding van de jonge menschen als hij voor een groot nationaal object wordt ingeschakeld gelijk de aanmaak of verbetering van een millioen hectare cultuurgrond in Duitschland ter verzekering van de autarkie inzake voedselvoorziening, of het onderhoud en
| |
| |
behoud van het geweldige complex federale en Staatsbosschen in de Vereenigde Staten, welke bosschen een belangrijk maar nog niet voldoend geëxploiteerd bestanddeel vormen van het nationale vermogen. Bij dergelijke objecten voelen ze, dat ze inderdaad iets grootsch voor de gemeenschap tot stand brengen.
In den arbeidsdienst ligt dus het streven opgesloten tot vorming van gemeenschapszin, het streven om bij het opgroeiend geslacht de verhouding tot de Staats- en volksgemeenschap bewust te maken.
Nog onder een ander opzicht beoogt de arbeidsdienst dit lidmaatschap te verlevendigen. Het is n.l. ook een kenmerk van den arbeidsdienst, dat de jonge menschen niet individueel een of ander werk ten bate van de gemeenschap verrichten, maar dat ze zulks gezamenlijk doen, daartoe bijeengebracht worden in kampen van 100, soms zelfs van 600 of 1200 man, terwijl de kampen weer ingedeeld zijn in ploegen van 10 tot 25 man. Dit is niet alleen noodig met het oog op de uit te voeren objecten, welke altijd van eenigen omvang zijn, maar ook zit hierbij de gedachte voor om de deelnemers den gunstigen invloed van dit groepsverband te doen ondergaan; ook weer een sociaal paedagogisch doel derhalve. Op deze wijze wil men n.l. bereiken, dat personen van verschillenden, maatschappelijken stand, uit verschillende volksgroepen of taalstreken van het land nader tot elkaar zullen komen, door het verblijf onder één dak, waarbij de gezamenlijk verrichte arbeid het middenpunt van de samenleving vormt, elkaar beter zullen leeren begrijpen, Op deze wijze wordt de band van het gemeenschappelijke vaderland of van de volks- of staatsgemeenschap, die hen, ondanks vele verschillen, toch samenbindt, hechter.
Dit doel wordt minder volledig bereikt in landen waar de arbeidsdienst alleen voor een bepaalde categorie van jonge menschen bijv. jonge werkloozen georganiseerd wordt, vooral als de deelneming dan nog vrijwillig is, omdat dan meestal slechts een bepaalde maatschappelijke groep, de arbeidersklasse hiervan profiteert. Beter komt dit doel tot zijn recht in landen, waar een algemeene arbeidsdienstplicht bestaat, zooals in Bulgarije en Duitschland, omdat dan iedereen, werkloos of niet werkloos, intellectueel of fabrieksarbeider in het kamp handenarbeid moet verrichten.
| |
| |
Vooral bij de in 1925 opgerichte Zwitsersche studentenarbeidersbeweging staat deze toenadering tusschen de verschillende maatschappelijke standen en de bevolkingsdeelen sterk op den voorgrond. In de kolonies werken academici samen met boeren en arbeiders en komen studenten uit alle taalstreken van het land samen, terwijl ook ieder jaar buitenlandsche studenten worden uitgenoodigd.
De versterking van het saamhoorigheidsbesef door de arbeid in het verband van een ploeg gedurende den tijd van den arbeidsdienst verricht, kan ook nog uit andere oogmerken geschieden. Dat zien we bijv. in den Poolschen vrijwilligen arbeidsdienst voor jonge werkloozen van 19-21 jaar. De duur van den dienst is daar op twee jaar vastgesteld en de ‘Junaki’ (dapperen), zooals de vrijwilligers daar genoemd worden, werken al dien tijd in een ploeg van 25 man, terwijl het geheele kamp 200 à 500 man sterk is. Deze ploegen van 25 man worden altijd in haar geheel bij een of ander object of onderdeel van een object tewerkgesteld. Het werk van de verschillende ploegen wordt met elkaar vergeleken en meer dan gemiddelde werkpraestatie van een ploeg wordt extra beloond met een premie voor ieder lid van de ploeg buiten het gewone zakgeld. Zoo geraken de jongens van een ploeg geheel op elkander ingesteld. De bedoeling is dan ook in Polen dat deze ploegen eventueel, na beëindiging van den dienst, arbeidersof landbouwcoöperaties zullen vormen. Zij zullen dan zelfstandig de uitvoering van openbare werken, of particuliere vakwerkobjecten ondernemen of gezamenlijk een stuk woesten grond gaan ontginnen met het doel om zich daar als kolonisten te vestigen, die weliswaar ieder zelfstandig een bedrijfje zullen houden maar toch voor allerlei behoeften het coöperatieve verband kunnen handhaven. Waar de werkloosheid onder de jeugd in Polen zeer intens is en de mogelijkheid om in het productieproces ingeschakeld te worden tengevolge van de economische verhoudingen aldaar zeer beperkt is, wil men door de vorming van dergelijke coöperaties als het ware een doorbraak forceeren teneinde de jonge werkloozen op deze wijze aan werk en bestaansmogelijkheid te helpen.
Door den arbeidsdienst wordt dus bij de jonge menschen het gemeenschapsbesef in meerderlei opzicht versterkt: het plichtsbewustzijn tegenover de gemeenschap in haar geheel, het besef
| |
| |
van de banden, die hen met de andere groepen en deelen der volksen staatsgemeenschap binden, het aangewezen zijn op elkaar voor economische vooruitgang.
Ook nog in andere opzichten wordt de arbeidsdienst voor paedagogische doeleinden benut, n.l. tot een min of meer alzijdige vorming van het opgroeiend geslacht. In de wet van 26 Juni 1935 betreffende den Duitschen arbeidsdienst heet het: ‘Der Reichsarbeitsdienst soll die deutsche Jugend im Geiste des Nationalsozialismus zur Volksgemeinschaft und zur wahren Arbeitsauffassung, vor allem zur gebührenden Achtung der Handarbeit erziehen.’ Practisch is daar de arbeidsdienst de leerschool, waarin bij de rijpere jeugd de nationaal-socialistische levens- en maatschappij-beschouwing en staatsopvatting wordt ingeprent. Ook in Polen en Bulgarije zien we, dat den deelnemers begrip van de bestaande staatsorde en maatschappelijke instellingen wordt bijgebracht en een loyale gezindheid tegenover Koning of Republiek wordt aangekweekt. Eveneens vormt in Zwitserland en in de Vereenigde Staten de opvoeding van de deelnemers tot goede staatsburgers een belangrijk onderdeel van het cultureele program van den arbeidsdienst.
De arbeidsdienst beoogt niet slechts een staatsburgerlijke opvoeding, maar een vorming tot goede burgers ook in andere opzichten, tot menschen, die in alle opzichten geestelijk en lichamelijk gezond zijn. Door gezonde arbeid in den buitenlucht en door lichamelijke oefeningen wordt de physieke verslapping bestreden, die niet alleen de werklooze maar ook de arbeidende en studeerende jeugd in de groote steden dikwijls zoo aan te zien is. Ook moreele verslapping wordt tegengegaan. Het doel van den arbeidsdienst is dus in dit opzicht gelijk aan het doel van iedere alzijdige opvoeding: mens sana in corpore sano. De arbeidsdienst verricht hiermee een zeer belangrijken taak. Want op deze wijze kan een groot gedeelte van de jeugd aangepakt worden, welke na het verlaten van de lagere school, als de opvoeding toch nog niet voltooid is, zoo niet geheel en al voor galg en rad opgroeit, dan toch dikwijls buiten iedere beïnvloeding staat van gezin, kerk of jeugdvereeniging en dikwijls alleen in de fabriek of in bioscoop of op straat levens- en wereldwijs gemaakt wordt.
En deze opvoeding in het kader van den arbeidsdienst behoeft
| |
| |
niet per se een staatsopvoeding te zijn en is dat ook niet overal, in den zin dat deze opvoeding van staatswege gegeven wordt en een min of meer eenzijdig karakter draagt, het stempel van de ideologie van de partij, welke op een bepaald moment den staat beheerscht, zooals dat in Duitschland het geval is. Ook in de Vereenigde Staten is in ieder werkkamp een paedagoog, die door het federale Bureau voor Opvoeding benoemd wordt en in een officieel handboek van genoemd Bureau zijn de richtlijnen voor het program van opvoeding in deze kampen vastgelegd. Maar dit beteekent nog niet dat de Noord-Amerikaansche Overheid er een bepaalde wereld- en maatschappijbeschouwing op na houdt en in de geest hiervan de vrijwilligers in de kampen opvoedt. Er blijft daar ruimte voor de verschillende maatschappelijke stroomingen, welke op dit gebied bestaan en de verschillende maatschappelijke instellingen welke zich op dit gebied bewegen en een of andere wereld- en levensbeschouwing vertegenwoordigen. Nog sterker is dit democratische principe verwezenlijkt in de organisatie van den Zwitserschen vrijwilligen arbeidsdienst voor werkloozen. De overheid beperkt zich daar tot de financiering en tot het vaststellen van zekere algemeene punten betreffende de rechtspositie van de deelnemers. Paedagogische kwesties worden behandeld door de ‘Schweizerische Zentralstelle für freiwilligen Arbeitsdienst,’ een particuliere vereeniging, waarin de verschillende instanties, welke werkkampen organiseeren: staatsorganen, jeugdvereenigingen, vakbonden, wetenschappelijke instellingen enz. samengebracht zijn. De verschillende maatschappelijke organisaties hebben daar zelf rechtstreeks de leiding van het kampwerk en kunnen hierin haar eigen richting tot gelding brengen.
Zoo zien we overal, dat in den arbeidsdienst de opvoeding van de rijpere jeugd behartigd wordt, maar de richting en de organisatie hiervan verschilt van land tot land; de Staat kan zelf de opvoeding ter hand nemen en hierop een bepaald stempel drukken of deze kan geschieden door allerlei organisaties en naar de diverse richtingen, welke zich ook in het vrije maatschappelijke leven op dit gebied doen gelden. Deze organisaties worden dan tot dit doel in den arbeidsdienst ingeschakeld. Tot goed begrip van den arbeidsdienst moeten we dezen nog bezien in verhouding tot de organisatie van de landsverdediging en tot den jeugdwerkloozenzorg.
| |
| |
Wat het eerstgenoemde punt betreft zien we in verschillende landen o.a. in Bulgarije, Polen en de Vereenigde Staten dat militairen uit den actieven dienst de leiding hebben van de kampen. Maar dat beteekent nog niet dat de arbeidsdienst in deze landen een para-militaire organisatie is. Men kan natuurlijk wel aannemen, dat de arbeid, de lichamelijke training, de orde en de discipline van het werkkamp de jonge menschen, die daar geweest zijn, bruikbaarder maakt voor militaire opleiding. Waarschijnlijk is dan ook wel één van de oogmerken van de invoering van den arbeidsdienst in Bulgarije en Duitschland geweest in tijd van nood reserve te hebben voor het leger, omdat in deze landen na den wereldoorlog tot voor enkele jaren terug de algemeene militaire dienstplicht was afgeschaft. Nochtans staat in geen van deze beide landen de militaire opleiding op het program van den arbeidsdienst. In Duitschland is deze dienst trouwens een instrument van de partij of liever van den door de partij beheerschten staat en partij en leger zijn daar twee afzonderlijke grootheden.
Anders liggen de verhoudingen in Polen. Daar draagt de arbeidsdienst een sterk militair karakter. Militairen staan aan het hoofd van de kampen, de handhaving van orde en tucht geschiedt als in het leger, de deelnemers krijgen een militaire opleiding en voeren sedert 1936 vooral objecten uit ten behoeve van de landsverdediging. Maar in Polen drukt dan ook het leger zijn stempel op de geheele politiek van het land (Pilsoedski, Rydz Smigly) en het is begrijpelijk dat daaraan ook de arbeidsdienst niet ontkomt.
Ook in de Vereenigde Staten hebben militairen de leiding, maar de discipline is daar niet zoo geregeld als in de kazerne. Inplaats van blinde gehoorzaamheid wordt verantwoordelijkheidsgevoel aangekweekt. Er wordt ook geen militaire opleiding gegeven en er worden geen werken ten behoeve van de defensie uitgevoerd. Nochtans werden in het begin van dit jaar in het Congres pogingen aangewend om goedkeuring te krijgen voor een crediet ten behoeve van de militaire opleiding van de vrijwillige deelnemers van den arbeidsdienst.
Nu tengevolge van de verscherping van den internationalen toestand de militaire belangen zoo sterk gaan domineeren, ziet men den tendenz dat ook de arbeidsdienst, welke aanvankelijk vooral een sociaalpaedagogische instelling was, voor deze doel- | |
| |
einden wordt ingeschakeld. Zeer goed bruikbaar is de arbeidsdienst ongetwijfeld voor de voorbereiding van de bescherming der burgerlijke bevolking en van de organisatie van het burgerlijk leven in oorlogstijd, welke den laatsten tijd vooral in Engeland maar ook in andere landen krachtig ter hand genomen is. Het zou niet verwonderlijk zijn als juist voor dit doel in verschillende landen een arbeidsdienst zou worden opgericht.
Wat de verhouding van den arbeidsdienst tot den jeugdwerkloozenzorg betreft, dient te worden opgemerkt, dat deze twee instellingen wel zijn te onderscheiden. Eenige maanden arbeidsdienst kan voor alle jonge menschen, werkloos en werkend, ingevoerd, zelfs verplicht gesteld worden - gelijk de militaire dienst - en wel vooral om de groote paedagogische, sociale en ook economische voordeelen welke bij een goede organisatie ervan verwacht kunnen worden.
Jeugdwerkloozenzorg omdat het complex van maatregelen, welke beoogen de gevolgen van de werkloosheid onder de jeugd te lenigen. Nu kan ook de invoering van een arbeidsdienst voor dit doel zeer geschikt zijn. Een algemeene arbeidsdienstplicht neemt regelmatig een groot aantal jonge arbeidskrachten uit het vrije bedrijf, zoodat er plaats openkomt voor de werkloozen. Maar ook een verplichte of vrijwillige arbeidsdienst speciaal voor de jonge werkloozen heeft groote waarde. Het was daarom niet te verwonderen, dat verschillende Regeeringen in de crisisperiode juist voor de werklooze jeugd den arbeidsdienst hebben ingevoerd. Dit is o.a. in Polen, de Vereenigde Staten en in Zwitserland gebeurd. Maar in Zwitserland bestaat daarnaast nog een vrijwillige arbeidsdienst voor studenten gedurende de zomervacantie.
In verschillende landen zien we dus dat de arbeidsdienst ingeschakeld wordt voor de militaire organisatie van het land of voor de bestrijding van de jeugdwerkloosheid. Dit is evenwel geen essentieele taak. Naar zijn wezen is de arbeidsdienst een sociale, of beter gezegd, een sociaalpaedagogische instelling. De wezenlijke kenmerken van den arbeidsdienst, welke wij in de voorafgaande bladzijden wat uitvoeriger hebben nagegaan, kunnen samengevat worden in de volgende omschrijving, welke voorkomt in de Duitsche ‘Verordnung über den freiwilligen Arbeitsdienst’ van 16 Juli 1932 (Rechsgezetzblatt 1932 Teil I
| |
| |
Nr. 45 S 352): ‘de (vrijwillige) arbeidsdienst geeft aan jonge menschen (in de verordening staat: aan jonge Duitschers) gelegenheid om gezamenlijk voor het welzijn van de gemeenschap zinrijk werk te verrichten en zich tegelijkertijd physiek, maar ook intellectueel en moreel te ontwikkelen.’ ‘De (uit te voeren) objecten moeten in het openbaar belang zijn maar tevens een bijkomstig karakter dragen. De arbeidsdienst mag geen vermindering van arbeidsmogelijkheden van de vrije markt meebrengen.’
Hiermee hebben het wezen van den arbeidsdienst en tevens de economische en sociaalpaedagogische functie, welke deze instelling, mits goed en doelmatig georganiseerd, in de samenleving kan vervullen, uiteengezet. Wat zit hierin voor bruikbaars voor Nederland? Dit is de tweede vraag, dien wij gesteld hebben en dien wij thans willen trachten te beantwoorden.
De nadruk valt bij den arbeidsdienst op zijn sociaalpaedagogische beteekenis voor het opgroeiende geslacht. En nu kunnen wij reeds terstond vaststellen dat de Nederlandsche jeugd een arbeidsdienst zeer wel zou kunnen gebruiken. Offervaardigheid voor de gemeenschap is bij velen van onze jonge menschen dikwijls helaas verre te zoeken. Dit komt bijvoorbeeld hierin tot uiting, dat verschillende jonge werkloozen vooral in de groote steden niet willen deelnemen aan de objecten van algemeen nut, die in het kader van den jeugdwerkloozenzorg ten hunnen behoeve georganiseerd zijn. De vergoeding van f 1,50 à f 3,50 per week, welke zij hierbij nog kunnen verdienen - behalve het voordeel van het onderhouden van vakbekwaamheid, dat ze hiervan trekken - is hun te gering. En dat deze objecten alleen met het oog op hun werkloosheid ten bate van de gemeenschap georganiseerd worden, laat hen koud. De gedachte om iets voor de gemeenschap te doen komt niet bij hen op; in die geest zijn ze ook in het geheel niet opgevoed. Ze kijken alleen naar eigen voordeel. Er zijn natuurlijk ook goedwillende jonge werkloozen en er zijn er ook die inzien dat ze door deelneming hun vakbekwaamheid onderhouden en hun kans op plaatsing in het vrije bedrijf vergrooten en die zich daarom aanmelden. Maar daarnaast moet helaas ook gezegd worden dat een deel der arbeidersjeugd zich uit een dergelijke mentaliteit als zooeven geschetst is afzijdig houdt.
Het voortbestaan van onzen Staat en het behoud van de staat- | |
| |
kundige en maatschappelijke instellingen, die ons dierbaar zijn moet in de toekomst op de jeugd van heden steunen en de gevaren, die deze goederen van binnen en van buiten uit bedreigen, moeten niet overdreven, maar ook niet onderschat worden. En zonder dat we nu pessimistisch over de opgroeiende jeugd bebehoeven te oordeelen, mogen we toch ook wel zeggen, dat - over het algemeen genomen - haar mentaliteit in veel opzichten beter zou kunnen zijn. Een groot deel van onze jeugd krijgt na het verlaten van de lagere school weinig of geen opvoeding noch in gezin, noch in kerk, noch in jeugdvereeniging, terwijl vooral in de steden een niet gering deel alleen op straat of in fabriek of bioscoop ‘gevormd’ wordt, als men het zoo nog mag noemen. Op de sociale en staatkundige orde willen ze gaarne afgeven - als ze er niet geheel onverschillig tegenover staan, maar in ieder geval hebben ze er meestal weinig begrip van. Extremistische partijen trachten hen onder haar vanen te krijgen en hameren hun wanbegrippen op dit gebied in. Vijftig procent van de jonge arbeiders maken - blijkens de gegevens van de jeugdregistratie - voor hun eenentwintigste jaar gedurende korteren of langeren tijd kennis met de werkloosheid, welke ook voor hun mentaliteit en hun gemoed meestal funeste gevolgen heeft.
Er leeft gelukkig ook veel goeds onder de Nederlandsche jeugd; men mag het verkeerde niet overdrijven en generaliseeren, maar daarnaast moet toch ook vastgesteld worden dat bij een niet onaanzienlijk deel vooral van de groote stadsjeugd de mentaliteit als Nederlander, staatsburger en als mensch lang niet achttien karaats is.
Welnu het is nu juist de taak van een arbeidsdienst om in dezen toestand te voorzien. Door de arbeid welke gezamenlijk ten nutte van de gemeenschap verricht wordt en door heel de sfeer, welke een goed geleid werkkamp schept, kan gemeenschapszin en gezonde vaderlandsliefde worden aangekweekt, kan wederzijdsch begrip tusschen de verschillende volksdeelen en volksklassen bevorderd worden, kan heel de persoon van de jonge menschen omhoog gevoerd worden.
Ook in de fabriek en in de kazerne zijn allerlei jonge menschen bijeen, maar de fabriek is geen plaats voor opvoeding en de kazerne geeft niet zoo'n allround vorming: geen staatsburgerlijke
| |
| |
en moreele opvoeding brengt geen inzicht bij in de economische, sociale en staatkundige orde, wat vooral voor de arbeidersjeugd van zoo'n groot belang is. Hun vorming tot persoonlijkheid en tot Nederlander komt nergens zoo goed tot zijn recht als in het werkkamp. Ook niet in de jeugdvereenigingen, omdat daar de leiders het doen en laten van jonge menschen, die hier slechts een paar uur in de week tezamen komen niet zoo goed kunnen observeeren als in een werkkamp, terwijl bovendien een groot gedeelte vooral van de arbeidersjeugd hierbuiten staat. Arbeidsdienst is hier dus wel op zijn plaats. En er lijkt dus alles voor te zeggen om tot den arbeidsdienst zoowel werkende als werklooze jonge menschen toe te laten, omdat deze dienst voor alle groepen zeer nuttig is. Bovendien zou deelneming verplicht gesteld moeten worden, omdat anders een groot gedeelte er zich aan onttrekken zal. Voor de meisjes is deze dienst niet zooveel minder belangrijk als voor de jongens, omdat zij in de opvoeding van het komende geslacht den hoofdrol zullen moeten vervullen en de vorming van het opgroeiend vrouwelijke geslacht er in het algemeen niet zooveel beter voorstaat als die van het mannelijke geslacht. Op dit gebied is er ook veel goeds maar ook veel dat hapert, vooral als men aan het fabrieks- en het groote stad-meisje denkt. De arbeidsdienst voor meisjes zal natuurlijk een ander karakter moeten dragen dan die voor jongens, zal n.l. meer op huishoudelijk werk en vrouwelijke beroepen ingesteld moeten zijn.
Een algemeene arbeidsdienstplicht zal echter ook bezwaren hebben; er zullen mogelijk verschillende gevallen zijn, waarin de bezwaren grooter zijn dan de voordeelen, welke ervan verwacht kunnen worden (jeugdige kostwinners enz.). Maar hieraan kan een stelsel van dispensaties tegemoet komen.
De invoering van een algemeenen arbeidsdienstplicht zal vermoedelijk ook nog op verschillende andere moeilijkheden stuiten: groote kosten voor de Overheid, zekere stoornis in het bedrijfsleven, verzet van de publieke opinie bij verschillende volksdeelen. Directe invoering van zulk een algemeenen dienstplicht is ook inderdaad een groote stap. Daarom rijst de vraag of een geleidelijke invoering niet wenschelijk en mogelijk is. Het minst bezwaarlijke is om met een algemeenen dienstplicht voor jonge werkloozen te beginnen. Zij hebben de meeste behoefte aan werk en geestelijke opbeuring. Hiervoor is ook de
| |
| |
grootste instemming van de publieke opinie te verwachten. Bovendien is de jeugdwerkloosheid in ons land niet zoo gering. Het aantal jonge werkloozen moge, als men dit op een bepaald moment telt, thans niet zoo groot meer zijn als enkele jaren terug - eind December 1938 kon dit aantal op grond van gegevens der jeugdregistratie toch nog altijd op ± 100 000 geschat worden, dit zijn dan jonge mannelijke werkloozen van 14 tot en met 24 jaar - men dient te bedenken, dat dit niet een vaste groep is, die werkloos is en werkloos blijft. De werklooze personen wisselen steeds, want uit deze jeugdregistratie blijkt ook, dat meer dan 50% van de jonge arbeiders vóór hun eenentwintigste jaar korteren of langeren tijd met de werkloosheid kennis maakt.
Deze arbeidsdienst voor jonge werkloozen zou dan verplicht moeten worden gesteld; want uit het bestaande jeugdwerkloozenwerk is reeds gebleken dat het meerendeel der betrokkenen zelf het belang van deelneming niet inziet.
De sanctie op deze verplichting zou niet zoo zwaar behoeven te zijn als in Bulgarije, waar deze uit vrij langdurige gevangenisstraf en boeten bestaat. Het Engelsche stelsel: inhouding van uitkeeringen uit hoofde van werkloosheidverzekering of steunuitkeering, dat daar toegepast wordt tegenover jonge werkloozen van 17 en 18 jaar, die weigeren de Junior Instruction Centres te bezoeken, zou voor Nederland overgenomen kunnen worden, als jonge werkloozen boven 17 jaar individueel recht op steun of op uitkeering uit hoofde van werkloosheidsverzekering zouden krijgen, terwijl voor hen dan geen kinderbijslag aan gesteunde gezinshoofden meer zou worden verleend. Nog een andere sanctie is mogelijk n.l. die, welke door prof. de Quay is voorgesteld: insluiting van onwilligen in staatswerkkampen met streng regiem.
Met de invoering van een arbeidsdienstplicht voor jonge werkloozen zou dus kunnen worden begonnen; naderhand wanneer de omstandigheden gunstiger zijn en het nut ervan algemeen erkend wordt, kan deze tot alle jonge mannen en jonge meisjes worden uitgebreid; deze maatregel moet dan niet als crisismaatregel worden bezien, omdat de sociale instelling van den arbeidsdienst van veel wijder strekkende beteekenis is dan alleen bestrijding van de werkloosheid en haar gevolgen.
We zullen thans nog een aantal kwesties behandelen, welke
| |
| |
niet zoozeer het principe maar meer de organisatie van den arbeidsdienst betreffen. In de eerste plaats de vraag, welke de vorm van zulk een arbeidsdienst voor jonge werkloozen zou moeten zijn.
Men onderscheidt z.g. gesloten en open kampen. Gesloten kampen zijn die, waar de jonge werkloozen dag en nacht verblijven, uitgenomen eventueel Zon- en feestdagen. Bij open werkkampen arbeiden de jongens overdag gezamenlijk aan een of ander object (bijv. bouw van een jeugdherberg, of aanleg van een vijver) of in een werkplaats (vervaardiging van een motorboot of zweefvliegtuig), terwijl ze 's avonds naar huis gaan. De gesloten kampen zijn het meest geschikt om het doel, vooral het sociaalpaedagogische doel, dat de arbeidsdienst nastreeft, te bereiken; de vrije tijd en vooral de avonden kunnen voor allerlei cultureel en paedagogisch werk worden gebruikt. De levensgemeenschap is in het gesloten kamp veel dieper en voller dan in het open kamp. Daar staat echter tegenover, dat gesloten kampen duurder zijn wegens de kosten van levensonderhoud en huisvesting en dat men de jongens toch altijd maar een bepaalden tijd in een kamp kan houden. Men kan hen niet blijvend van huis vervreemden en degenen, die een kampperiode van een aantal maanden hebben meegemaakt, moeten weer plaats maken voor anderen. Het is ondoenlijk op zoo grooten schaal kampen in te richten, dat practisch alle jonge werkloozen daarin tegelijk en permanent ondergebracht kunnen worden. Daarom is het wenschelijk dat er ook open kampen georganiseerd worden d.w.z. plaatselijke werkobjecten en werkplaatsen, waar de jonge werkloozen na hun terugkeer uit het kamp dagelijks practisch werk kunnen verrichten, totdat zij weer in het vrije bedrijf kunnen worden geplaatst. Een paar middagen in de week kunnen aan algemeene ontwikkeling en vorming der persoonlijkheid worden besteed. De goede uitwerking van het verblijf in het kamp gaat op deze wijze, bij terugkeer in de stad, niet verloren.
Het zal den lezer bekend zijn, dat deze open en gesloten kampen reeds in ons land bestaan in het kader van den jeugdwerkloozenzorg, welke georganiseerd wordt door het Rijk in samenwerking met de gemeenten (voor wat de open kampen betreft) en met particuliere (R.K.; protestantsch-Christelijke; neutrale en socialistische) Centrales, voor wat de gesloten kampen aan- | |
| |
gaat. De kwestie van den arbeidsdienst voor jonge werkloozen stelt zich dus in ons land als een kwestie van omvorming en uitbouw van het bestaande jeugdwerkloozenwerk volgens de beginselen van den arbeidsdienst.
De duur van een verblijf in een kamp van den arbeidsdienst zou op minstens zes maanden gesteld moeten worden. Deze tijd is noodig om van het sociaalpaedagogisch program iets terecht te brengen. De mentaliteit der jonge werkloozen moet dikwijls radicaal gewijzigd worden op allerlei gebied. Zes maanden is dan ook een minimum; de leider van het kamp zal moeten kunnen uitmaken of verlenging van het verblijf voor bepaalde deelnemers niet gewenscht of noodzakelijk is. In Bulgarije is de duur acht maanden, in Duitschland zes maanden, in de Vereenigde Staten eveneens zes maanden, met de mogelijkheid van verlenging tot 20 maanden, in Polen twee jaar. Zooals thans bij den jeugdwerkloozenzorg reeds gebruikelijk is, zal aan de arbeidsdienstplichtigen ook een zeker zakgeld voor hun arbeid moeten worden uitgekeerd. Hiervan kunnen ze zich allerlei aanschaffen en eventueel ook een nieuw costuum oversparen. Zakgeld is een onmisbare voorwaarde voor het persoonlijkheidsgevoel van jonge menschen. Ook zou de mogelijkheid moeten bestaan om een premie te verdienen bij meer dan gemiddelde prestatie, zooals dat in Polen het geval is.
Een belangrijke kwestie is ook de aard van het te verrichten werk. De arbeidsdienst mag geen objecten onttrekken aan de vrije markt. Het werk moet ook geschikt zijn om uitsluitend door jonge menschen te worden uitgevoerd. Het moet van eenige beteekenis zijn en ten nutte van de gemeenschap; als zoodanig moet het tot de deelnemers spreken. Zij moeten er hun geheele persoon in kunnen leggen, omdat ze zich bewust zijn, dat ze hiermee voor de gemeenschap iets van beteekenis tot stand brengen, hetzij voor de gemeenschap in haar geheel - staat, provincie, gemeente - hetzij voor bepaalde kringen van de gemeenschap, sociale, charitatieve of wetenschappelijke instellingen van algemeen nut. De objecten moeten zoo gekozen en zoo uitgevoerd worden dat den deelnemers tevens arbeidsliefde wordt bijgebracht. Het werkkamp moet ook een instelling zijn van arbeidspaedagogie.
| |
| |
Het ontbreekt den jongen menschen maar al te dikwijls aan liefde voor handenarbeid, voor arbeid überhaupt. Velen zouden beter werken, hun vak meer beheerschen, als ze liefde voor de arbeid geleerd hadden. En velen zouden dan thans ook niet werkloos zijn, want naar geschoolde krachten en flinke werkers bestaat nog wel vraag. Ook op dit punt heeft de arbeidsdienst een belangrijke taak te vervullen. De objecten dienen bij een arbeidsdienst voor jonge werkloozen ook zoo gekozen te zijn, dat ze door de uitvoering ervan hun vakbekwaamheid op peil houden of vergrooten, zoodat ze ook op deze wijze hun kans op plaatsing in het vrije bedrijf verhoogen. Een groot, nationaal object, waaraan om zoo te zeggen voor een onbeperkt aantal handen en voor een onbeperkten tijd werk is, zooals in de Vereenigde Staten en in Duitschland bestaat, is hier niet voorhanden. Maar toch valt hier ook wel één en ander te doen, dat zich leent voor uitvoering door jonge werkloozen in arbeidsdienst. In de eerste plaats is er allerlei werk te verrichten in staats-, gemeente- en particuliere bosschen, wat zonder arbeidsdienst achterwege zou blijven en wat toch van groot belang is voor de gemeenschap. Temeer is men op dergelijk werk aangewezen omdat de gesloten kampen altijd buiten de steden gevestigd zijn en arbeid in de frissche buitenlucht zoo gewenscht is. Bovendien is een groot deel van de werklooze jeugd alleen maar voor dergelijk ongeschoold werk geschikt, zoodat het weinig zin heeft hun een vak te leeren. Ook bij opleving van het bedrijfsleven zullen altijd in zekere mate ongeschoolde krachten noodig blijven.
Verder kan van de behoeftevoorziening van den arbeidsdienst zelf een autarkisch systeem gemaakt worden. Allerlei voorwerpen kunnen in eigen werkplaatsen vervaardigd en allerlei producten in eigen boerderijen, land- en tuinbouwbedrijven voortgebracht worden; dit brengt vakarbeid mee op elk gebied.
Ten behoeve van instellingen van Maatschappelijk Hulpbetoon, Armenzorg en liefdadigheid (Brokkenhuizen, Sint Vincentius-vereenigingen enz.) kunnen op grooten schaal voorwerpen vervaardigd worden. Als deze vereenigingen aan den arbeidsdienst alleen de materiaalkosten vergoeden, kunnen ze met het beschikbare geld veel meer aanschaffen, dan wanneer ze alles gemaakt en gedaan moeten koopen, want dan moeten ze ook loonen betalen. De verzorgden varen hier wel bij en de pu- | |
| |
blieke opinie zal tegen dergelijk werk van den arbeidsdienst weinig bezwaar maken. Voor allerlei jeugdbonden, sociale en cultureele vereenigingen van algemeen nut vallen lokalen en clubhuizen te bouwen en in te richten en andere dingen te maken. Dit werk blijft thans liggen omdat uitvoering in vrij bedrijf te duur is en de inkomsten sterk teruggeloopen zijn. De arbeidsdienst kan dit werk ondernemen tegen vergoeding der materiaalkosten wat voor deze vereenigingen meestal nog wel te doen is. Een en ander is op dit gebied reeds door den jeugdwerkloozenzorg geschiedt, maar bij stelselmatig onderzoek zou nog veel meer van dergelijk werk te vinden zijn.
Dan is er nog allerlei te doen op het terrein van behoud van monumenten, aanleg van rijwielpaden, sportparken enz. Er zou bijv. ook een permanente tentoonstelling ingericht kunnen worden, waarin heel het economisch leeren uitgebeeld wordt, het productieproces in belangrijke bedrijven etc.
Het is niet de bedoeling om hier een lijst te geven van alle mogelijke objecten; bij wijze van voorbeeld zijn er eenige opgesomd.
Prof. J. de Quay van Tilburg en dr. W.R.H. Feuilletau de Bruyn hebben voorgesteld door den arbeidsdienst allerlei werken van defensie te laten uitvoeren. De vraag rijst echter of jongens alleen dat zullen kunnen doen, of niet geheele ploegen ouderen aan hen toegevoegd zullen moeten worden en of dergelijke objecten niet tegen normaal loon dienen te worden uitgevoerd. Wel is het mogelijk den arbeidsdienst in te schakelen voor de voorbereiding der organisatie van het burgerlijke en economische leven in oorlogstijd. Als daarvoor een alles omvattend plan uitgewerkt is, ware na te gaan, wat geschikt is om door jonge werkloozen in arbeidsdienst te worden uitgevoerd in open en gesloten kampen. Vermoedelijk zullen de kosten van zulk een plan ook wel zoo hoog zijn, dat uitvoering in arbeidsdienst - tegen lagere vergoedingen i.p.v. tegen loon ter vermijding van een al te groote verzwaring van het staatsbudget gewenscht is.
De opvoeding - de laatste kwestie, welke wij nog even willen aanroeren - is de voornaamste taak van den arbeidsdienst. Heel de persoon van de jonge werkloozen moet aangepakt en dikwijls ‘gereconstrueerd’ worden. Hierbij komt men onvermijdelijk op het terrein van wereld- en levensbeschouwing.
| |
| |
Vandaar dat in ons land de werkkampen voor jonge werkloozen naar richtingen zijn opgezet, zooals dat ook in Zwitserland het geval is. Vermeldenswaard is in dit verband, het dubbelkamp te Rumpen. Daar werken katholieke en protestantsche jonge werkloozen aan hetzelfde object - dat was althans de opzet - terwijl iedere groep in een eigen kamp is ondergebracht. De gedachte van den arbeidsdienst is ook juist de bevordering van het wederzijdsch begrip van alle bevolkingsklassen, dus ook van de confessioneele groepen. Ook op dit terrein heeft de arbeidsdienst in ons land een taak te vervullen, al is het moeilijk hier tot een bevredigende organisatie te komen. Want het is ook begrijpelijk, dat in verband met de alzijdige opvoeding van de jonge menschen, waarbij nu eenmaal de wereld- en levensbeschouwing een rol speelt, de verschillende groepen op eigen richtingskampen prijs stellen. Heel Nederland denkt nu eenmaal niet hetzelfde. Voor een zekere toenadering kan de organisatie van dubbelkampen als in Rumpen mogelijk wel het een en ander bijdragen. In de open kampen (plaatselijke werkobjecten en centrale werkplaatsen) werken jongens van verschillende wereldbeschouwing samen, ook omdat het financiëel bezwaarlijk is in iedere gemeente zulke objecten en werkplaatsen naar de verschillende richtingen te organiseeren. Deze open kampen zijn ook meer uitsluitend arbeidsgemeenschappen. Een paar middagen in de week kunnen voor cultureel werk gereserveerd blijven waartoe dan de verschillende jeugdvereenigingen ingeschakeld kunnen worden.
Tot bevordering van de eenheid tusschen de Nederlanders kan ook een goede staatsburgerlijke opvoeding in de kampen bijdragen. Hiertoe dient in het cultureele program een bijzondere plaats te worden ingeruimd, zooals dat in alle landen het geval is. Staatkundige en sociale ontwikkeling is van bijzondere beteekenis voor jonge werkloozen, die gemakkelijk geneigd zijn om van de omverwerping der bestaande orde verbetering van hun lot te verwachten en die ook gemakkelijk een prooi van extremistische partijen worden. De overheid, welke de kampen financiert, dient er evenwel tegen te waken, dat deze staatkundige ontwikkeling niet ontaardt in politieke propaganda. Staatsburgerlijke opvoeding moet in breeden zin worden verstaan: alles valt hieronder, wat tot de vorming van allround-Nederlanders bijdraagt. Met veel vrucht zal bijv. de geschiedenis van ons vaderland uiteen- | |
| |
gezet kunnen worden. Voor jonge werkloozen, die misschien niet anders dan eenige feiten en jaartallen weten - als ze die nog weten - kan deze geschiedenis een openbaring zijn, vooral omdat ze op dit tijdstip van hun leeftijd er heel anders tegenover staan dan in hun schooljaren en gemakkelijker parallellen trekken met de tegenwoordige tijdsomstandigheden.
We hopen hiermee in de grondbeginselen van den arbeidsdienst en van enkele kwesties, welke hiermee annex zijn, eenig inzicht gegeven te hebben, al zijn we ons bewust dat we niet alle zijden belicht hebben en dat er op verschillende punten meeningsverschillen bestaan.
Eén ding is echter zeker, n.l. dat de arbeidsdienst een concreet middel kan zijn voor het bevorderen van nieuwe verhoudingen en een nieuwe mentaliteit in onze samenleving, waartoe wij allen door onze geëerbiedigde Koningin opgeroepen zijn onder de leuze van geestelijke en moreele herbewapening.
A. Hollenberg
|
|